HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0132, NJ 2013/244 m.nt. F.W. Bleichrodt. Het middel is vrijwel identiek aan het middel besproken in de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken in ECLI:NL:PHR:2016:214 voorafgaande aan HR 12 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:625, NJ 2016/250 m.nt. Kooijmans.
HR, 13-12-2016, nr. 14/05826
ECLI:NL:HR:2016:2847
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-12-2016
- Zaaknummer
14/05826
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2847, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑12‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1245, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1245, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2847, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Meerdere woninginbraken en diefstal van een auto; vier jaren gs. Falende bewijsklacht m.b.t. de betrokkenheid bij de woninginbraken. HR: art. 80a RO. Samenhang met 14/05827.
Partij(en)
13 december 2016
Strafkamer
nr. S 14/05826
AKA/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 november 2014, nummer 20/003487-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2016.
Conclusie 01‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Meerdere woninginbraken en diefstal van een auto; vier jaren gs. Falende bewijsklacht m.b.t. de betrokkenheid bij de woninginbraken. HR: art. 80a RO. Samenhang met 14/05827.
Nr. 14/05826 Zitting: 1 november 2016 | mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 17 november 2014 door het hof Den Bosch veroordeeld wegens onder 1 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 telkens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, zulks terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf, wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, in kracht van gewijsde is gegaan”. Bij feit 3 primair is nog toegevoegd: meermalen gepleegd. Daarnaast is beslist over een vordering tot tenuitvoerlegging, vorderingen van de benadeelde partij, in beslaggenomen goederen en tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregelen zoals nader in het arrest verwoord.
Er bestaat samenhang met de zaak 14/05827. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 3.
Ten laste van verdachte is onder feit 3 bewezenverklaard dat:
“3. (zaken 21, 22)
hij op 28 januari 2013 te
- Broekhuizen en
- Broekhuizenvorst,
tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning:
- aan de [a-straat 1] (Broekhuizen) een hoeveelheid geld en sieraden toebehorende aan [betrokkene 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader en;
- aan de [b-straat 1] (Broekhuizenvorst) een paspoort en een aantal camera's en een cameratas en een aantal cameratoebehoren en een aantal computertoebehoren en een basgitaar (merk Ibanez) toebehorende aan [betrokkene 2] ,
waarbij verdachte en zijn mededader zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;”
6. Hiertoe heeft het hof het volgende overwogen:
“Ten aanzien van de feiten 3, 4, 5 en 6
Het hof gaat bij de beoordeling van het bewijs uit van de hierna volgende feiten en omstandigheden.
Bevindingen aantreffen Volvo V70 en de observaties
Vanaf 19 december 2012 hebben verbalisanten op meerdere dagen nabij de woning van verdachte een blauwe Volvo V70 met kenteken [AA-00-BB] dan wel met het kenteken [CC-00-DD] aangetroffen. Op 21 januari 2013 werd medeverdachte [medeverdachte] door verbalisant [verbalisant] als bestuurder van een donkerkleurige Volvo, gekentekend [CC-00-DD] gezien. De auto stond op dat moment geparkeerd voor de woning van [medeverdachte] gelegen aan de [c-straat 1] te ’s-Hertogenbosch.
In de periode van 17 januari 2013 tot en met 31 januari 2013 heeft het observatieteam op verschillende dagen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] onder observatie genomen. Bij deze observaties is op verschillende dagen een Volvo V70 met kenteken [CC-00-DD] gezien in de nabijheid van de woning van medeverdachte [medeverdachte] . Op 24 januari 2013 werd medeverdachte [medeverdachte] als bestuurder en op 31 januari 2013 werd hij als passagier van deze auto gezien.
In de periode van 17 januari 2013 tot en met 31 januari 2013 heeft het observatieteam tevens op twee dagen waargenomen dat verdachte zich tezamen met zijn broer [medeverdachte] in de korte nabijheid bevond van voormelde Volvo V70.
Op 27 januari 2013 is onder voornoemde Volvo plaatsbepalingsapparatuur (een peilbaken) aangebracht. Op 29 januari 2013 omstreeks 16.09 uur ziet het observatieteam een blauwe Volvo V70 met het kenteken [CC-00-DD] de Frederik van Eedenstraat te ’s-Hertogenbosch inrijden. Een minuut later (16.10 uur) ziet het observatieteam dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] achter elkaar vanuit de Frederik van Eedenstraat in de richting van de woning van verdachte lopen. Beiden droegen hierbij twee schoudertassen. Omstreeks 16.15 uur ziet het observatieteam voornoemde Volvo geparkeerd staan in de Frederik van Eedenstraat te ’s-Hertogenbosch. Door verbalisanten en het observatieteam is waargenomen dat voornoemde Volvo V70 in de periode van 19 december 2012 tot en met 31 januari 2013 driemaal van een ander kenteken was voorzien.
Ten aanzien van feit 3 (zaken 21, 22)
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van de onder 3 ten laste gelegde woninginbraken te Broekhuizen en Broekhuizenvorst op 28 januari 2013.
Ten aanzien van de woninginbraak te Broekhuizen heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier naast de peilbakengegevens en de aangifte geen relevante gegevens bevat. Er is geen technisch bewijs, er zijn geen getuigenverklaringen en geen waarnemingen van het observatieteam die dag, zodat op geen enkele wijze een rechtstreekse link valt te leggen tussen verdachte en het onderhavige delict. Tevens blijkt uit de aangifte dat de inbraak heeft plaatsgevonden in een tijdspanne van ruim 10 uur, zodat geenszins vaststaat dat de inbraak rond 12.51 uur heeft plaatsgevonden en dus in verband kan worden gebracht met de bebakende Volvo. Tevens staat niet vast dat verdachte die dag aanwezig is geweest in de Volvo. Evenmin kan worden vastgesteld wat de exacte rol van verdachte in het geheel zou zijn geweest. Het enkele feit dat een aantal van deze inbraak afkomstige goederen bij de broer van verdachte zijn aangetroffen, biedt naar het oordeel van de raadsman al met al onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van de woninginbraak te Broekhuizenvorst heeft de raadsman aan gevoerd dat de tijdspanne waarin de inbraak heeft kunnen plaatsvinden groot is en derhalve onduidelijk blijft of de Volvo in verband kan worden gebracht met de diefstal, dan wel dat verdachte gelinkt kan worden aan de Volvo op het moment van de diefstal. Dat enkele dagen later een gitaar bij verdachte wordt aangetroffen is opvallend, maar creëert nog geen bewijs dat verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Broekhuizen (zaak 21)
Op 28 januari 2013 werd de Volvo V70 omstreeks 12.51 uur uitgepeild op de Vonkelweg te Broekhuizen, alwaar de auto enige tijd heeft stilgestaan. Op diezelfde weg werd tussen 07.15 uur en 17.30 uur ingebroken in een woning gelegen aan de [a-straat 1] . Uit de aangifte van [betrokkene 1] blijkt dat er een geldbedrag van 740 euro, een hoeveelheid sieraden, waaronder meerdere ringen, een hanger en een armband zijn weggenomen. Tijdens de doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte] werden twee ringen aangetroffen (goednummer 503350 en 503330) die aangeefster [betrokkene 3] herkende als haar eigendom. De ringen waren gekocht in Turkije. Eén ring had een grote zwarte steen, zoals in de aangifte was omschreven. Ten aanzien van de andere ring heeft zij aangegeven dat deze haar paste. Het hof zal gelet hierop aan het verweer van de verdachte, te weten dat de ringen eigendom zijn van de vrouw van verdachte, voorbij gaan.
Broekhuizenvorst (zaak 22)
Op 28 januari 2013 werd er tussen 07.00 uur en 17.45 uur ingebroken in Broekhuizenvorst aan de [b-straat 1] . Op deze dag werd de Volvo V70 omstreeks 13.27 uur uitgepeild op de Blitterwijckseweg te Broekhuizenvorst, alwaar de Volvo enige tijd heeft stilgestaan. Blijkens de aangifte van [betrokkene 2] werden bij de inbraak diverse goederen weggenomen, waaronder een basgitaar van het merk Ibanez. Op 4 februari 2013 werd deze gitaar tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte teruggevonden. Aangever [betrokkene 2] herkende zijn gitaar aan de hand van een specifiek detail.
Het hof stelt vast, dat de Volvo V70, de auto waar verdachte tezamen met medeverdachte [medeverdachte] blijkens de observaties vaker in is gezien of in de korte nabijheid daarvan is gesignaleerd, op de dag van de inbraken op 28 januari 2013 om 12.51 uur is uitgepeild in Broekhuizen en korte tijd later, om 13.27 uur in het nabijgelegen Broekhuizenvorst is gesignaleerd. Voorts staat vast dat bij de woninginbraak te Broekhuizen weggenomen sieraden in de woning van medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen en dat de bij de woninginbraak te Broekhuizenvorst gestolen basgitaar in de woning van verdachte is aangetroffen, welke goederen aldus op één en dezelfde dag zijn weggenomen. Nu verdachte voor deze combinatie van omstandigheden geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, voeren die omstandigheden het hof tot de conclusie dat verdachte zich op 28 januari 2013 tezamen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 ten laste gelegde woninginbraken te Broekhuizen en Broekhuizenvorst. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.”
7. In de toelichting op het middel onder 1.5 wordt de in hoger beroep betrokken stelling herhaald dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte bij de woninginbraken betrokken is geweest en in het bijzonder daaraan nog toegevoegd dat de overweging dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het aantreffen van een gestolen voorwerp bij de medeverdachte/broer onbegrijpelijk is.
8. De bewijsoverweging berust op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de aanvulling bij het arrest. Voor zover het het herhaalde standpunt betreft, zie ik zonder ontbrekende nadere toelichting geen aanleiding daarop in te gaan. Het middel miskent in zoverre namelijk het karakter van het beroep in cassatie. De betrokkenheid van verdachte komt in de bewijsconstructie van het hof toereikend tot uitdrukking. Dat het hof voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal in Broekhuizen betekenis heeft toegekend aan de bij de medeverdachte/broer aangetroffen voorwerpen en het ontbreken van enige verklaring van verdachte daarvoor moet worden bezien in samenhang met het aantreffen van de basgitaar afkomstig van de inbraak in Broekhuizenvorst bij verdachte. In aanmerking moet worden genomen dat het hof heeft vastgesteld dat verdachte en zijn broer samen gebruik maakten van de (uitgepeilde) Volvo en dat de auto op de dag van de inbraken is uitgepeild in Broekhuizen in de straat alwaar is ingebroken en korte tijd later is gesignaleerd in Broekhuizenvorst. Gelet op de samenhang zie ik niet in dat het onbegrijpelijk is een verklaring te verlangen voor het aantreffen van in Broekhuizen gestolen sieraden bij de medeverdachte en de in Broekhuizenvorst gestolen basgitaar bij verdachte.
9. Het middel kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
10. Het tweede middel dat de klacht bevat dat de inzendtermijn in de cassatiefase is overschreden kan gelet op het voorgaande buiten bespreking blijven.1.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑11‑2016