Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov 2.12 en 2.13.
HR, 20-12-2022, nr. 21/02340
ECLI:NL:HR:2022:1840
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2022
- Zaaknummer
21/02340
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1840, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1080
ECLI:NL:PHR:2022:1080, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1840
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op in Frankrijk gestolen camper onder klager, die camper via Marktplaats van ander heeft gekocht. Beklag tegen voornemen OvJ om camper aan derde belanghebbende (Franse eigenaar) terug te geven, art. 116 lid 3 Sv. Heeft Rb klaagschrift ten onrechte ongegrond verklaard, nu klager de camper te goeder trouw heeft verkregen? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02340 B
Datum 20 december 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 februari 2021, nummer RK 20/009407, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2022.
Conclusie 22‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Klaagschrift ex art. 552a Sv tegen voornemen van OvJ het in beslag genomene ex art. 116 lid 3 Sv aan een derdebelanghebbende, de bestolene, terug te geven. In casu niet relevant dat de klager het in beslag genomen voorwerp, te goeder trouw heeft verkregen. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02340 B
Zitting 22 november 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de klager.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft bij beschikking van 11 februari 2021 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klager, strekkende tot opheffing van het beslag gelegd op een camper en teruggave van de camper aan de klager, ongegrond verklaard.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. Mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1.
In het middel wordt geklaagd dat de rechtbank het klaagschrift ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Daartoe houdt de toelichting in dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de klager dient te worden aangemerkt als verkrijger te goeder trouw en dat gelet daarop het oordeel van de rechtbank dat niet de klager als redelijkerwijs rechthebbende is te beschouwen maar [betrokkene] , omdat de betreffende camper van deze [betrokkene] is gestolen, zonder nadere motivering onjuist, onterecht, althans ondeugdelijk en/of onbegrijpelijk en/of onvoldoende is gemotiveerd.
2.2.
Het klaagschrift is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de onder de klager inbeslaggenomen camper op de voet van art. 116 lid 3 Sv aan een derde-belanghebbende terug te geven en houdt tevens een verzoek in tot teruggave aan de klager van de camper.
2.3.
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Vervolgens rijst de vraag aan wie de camper dient te worden teruggeven. Hoofdregel is dat een voorwerp moet worden teruggegeven aan degene onder wie het in beslag is genomen, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd, dan zal de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Bij de beoordeling van de vraag of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt zal de rechter niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken (vgl, HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3826, NJ 2003, 459). Dat uitgangspunt van terughoudendheid geldt naar het oordeel van de rechtbank te meer indien voor de beoordeling van die kwesties het recht van een ander land van belang kan zijn. De opvatting van de raadsman dat naar Frans recht had moeten worden vastgesteld of klager redelijkerwijs als rechthebbende van de inbeslaggenomen personenauto kan worden aangemerkt, vindt derhalve geen steun in het recht.
Het gaat in de beslagprocedure om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6983). Hierbij zijn alle omstandigheden van belang.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken is gebleken dat de camper op 24 maart 2019 in Frankrijk is gestolen en dat daarvan aangifte is gedaan. Klager heeft de camper via een Franse internetsite (Marktplaats) gezien en heeft vervolgens informatie over de camper opgevraagd, waaronder foto’s van het kentekenbewijs en Certificat de Situation administrative detaille. Nadat klager is gebleken dat de status van de camper op dat moment in orde was, zijn klager en de verkoper overgegaan tot een onderhandeling. Vervolgens is klager op 22 september 2020 naar Frankrijk afgereisd en heeft hij de betreffende camper bekeken. Hij heeft naar eigen zeggen alle belangrijke documenten ingezien zoals het paspoort van de verkoper, het Certificat de Situation administrative detaille, het kentekenbewijs en de bankgegevens van de verkoper waarin onder andere staat wie de verkoper is, waar hij woont en wat zijn bankrekening is. Hiervan heeft hij ook een afschrift ontvangen. Klager heeft de camper uiteindelijk gekocht voor een bedrag van 40.000,00 euro. Vervolgens zijn alle papieren in orde gemaakt en heeft klager samen met de verkoper het Certificat de Cession D'un véhiculé d'occasion ingevuld, hetgeen een Frans staatsdocument is voor de overschrijving van het voertuig van de verkoper naar de koper. Klager heeft via de bank 30.000,00 euro naar de rekening van de verkoper overgemaakt en heeft 10.000,00 euro contant betaald. Hij heeft de camper direct overgedragen gekregen en meegenomen naar Nederland.
Vervolgens heeft klager op 7 oktober 2020 de camper ter keuring aangeboden bij de RDW. Uit onderzoek door de RDW is gebleken dat de camper in Frankrijk als gestolen stond gesignaleerd en dat het chassisnummer vervalst was.
De rechtbank is van oordeel dat klager onder de geschetste omstandigheden voldoende onderzoek heeft verricht naar de herkomst van de in Frankrijk aangeboden camper en daarmee kan worden aangemerkt als een verkrijger te goeder trouw. Dit betekent evenwel niet dat klager ook als redelijkerwijs rechthebbende is te beschouwen, omdat duidelijk is geworden dat de betreffende camper in Frankrijk is gestolen van [betrokkene] die daarmee een groter recht lijkt te hebben op teruggave van de camper aan hem. De rechtbank merkt [betrokkene] om die reden - bij deze stand van zaken - aan als redelijkerwijs rechthebbende van de camper.”
2.4.
De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat in een geval als het onderhavige – waarin het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet meer vordert en de officier van justitie heeft medegedeeld voornemens te zijn de inbeslaggenomen zaak te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene – de rechtbank zal moeten beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende op de zaak kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van die vraag zal de rechter niet behoren te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar daarbij zal hij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken.1.Dat uitgangspunt van terughoudendheid geldt te meer indien voor de beoordeling van die kwesties het recht van een ander land van belang kan zijn.2.
2.5.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de camper op 24 maart 2019 is gestolen in Frankrijk en dat de camper in Frankrijk als gestolen stond gesignaleerd. Ook heeft zij vastgesteld dat de klager de camper via een Franse internetsite (Marktplaats) heeft gezien en gekocht en dat hij via de bank € 30.000,00 euro naar de rekening van de verkoper heeft overgemaakt en dat hij € 10.000,00 euro contant heeft betaald aan de verkoper. De rechtbank is er dus klaarblijkelijk en niet onbegrijpelijk van uitgegaan dat de klager de camper niet heeft verkregen van een vervreemder die in de uitoefening van zijn bedrijf handelde, maar van een particulier.3.De rechtbank is er klaarblijkelijk tevens van uitgegaan dat in een dergelijk geval op grond van art. 3:86 lid 3 aanhef BW4.aan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren – in dit geval [betrokkene] – het recht toekomt de camper als haar eigendom op te eisen gedurende drie jaren na de diefstal.5.Anders dan de steller van het middel veronderstelt, is in een dergelijk geval niet relevant of de klager de camper te goeder trouw heeft verkregen.6.De overweging van de rechtbank: “Dit betekent evenwel niet dat klager ook als redelijkerwijs rechthebbende is te beschouwen, omdat duidelijk is geworden dat de betreffende camper in Frankrijk is gestolen van [betrokkene] die daarmee een groter recht lijkt te hebben op teruggave van de camper aan hem”, is gelet op het voorgaande niet onbegrijpelijk en berust evenmin op een onjuiste rechtsopvatting.
2.6.
Het middel faalt.
3. Slotsom
3.1.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑11‑2022
Vgl. HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2151, NJ 2018/477, rov. 2.4.
Vgl. mijn conclusie van 2 oktober 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1044 onder 5.
Art. 3:86 BW luidt, voor zover van belang: “1. Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is. 3. Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij: a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde; of b. het geld dan wel toonder- of orderpapier betreft.”
Vgl. HR 4 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0634, NJ 1997/390 en HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ8590.
Vgl. HR 24 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0530, NJ 1997/87 m.nt. ’t Hart en HR 11 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9074