HR, 17-05-2022, nr. 20/02998
ECLI:NL:HR:2022:712
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-05-2022
- Zaaknummer
20/02998
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:712, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑05‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:252
ECLI:NL:PHR:2022:252, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:712
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Meermalen zwartrijden in de trein, art. 70.1 Wet personenvervoer 2000. Ontvankelijkheid hoger beroep, art. 404.2 en 404.3 Sv. Stond h.b. open tegen 3 overtredingen die in eerste aanleg zijn afgedaan met art. 9a Sr? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02998
Datum 17 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 september 2020, nummer 21-006120-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A. Fakiri, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2022.
Conclusie 22‑03‑2022
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02998
Zitting 22 maart 2022 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 16 september 2020 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1, 2, 3, 4 en 5 telkens: “niet naleving van het bepaalde bij artikel 70, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, veroordeeld tot vijf hechtenisstraffen van telkens een week.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A. Fakiri, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte heeft ontvangen in het hoger beroep, voor zover het betreft de veroordelingen voor de feiten 3, 4 en 5.
4. Het in hoger beroep bestreden (stempel)vonnis van de kantonrechter van 18 november 2019 houdt in:
“Verstek
KWALIFICATIE:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5: overtreding van het bepaalde in artikel 70 lid 1 Wet
personenvervoer 2000 jo. 101 Wet personenvervoer 2000
(…)
T.a.v. feit 1:
Een hechtenis voor de duur van 1 week
T.a.v. feit 2:
Een hechtenis voor de duur van 1 week
T.a.v. feit 3, feit 4, feit 5:
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel”
5. Art. 404 Sv (hier weergegeven zoals dat luidde tussen 1 april 2010 en 1 januari 20201.) bepaalt in welke gevallen hoger beroep open staat:
“1. Tegen de vonnissen betreffende misdrijven, door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven, staat hoger beroep open voor de officier van justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, en voor de verdachte die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.
2. Tegen de vonnissen betreffende overtredingen, door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek gegeven, staat hoger beroep open voor de officier van justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, en voor de verdachte die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken, tenzij terzake in de einduitspraak:
a. met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of
b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum - van € 50.
3. In afwijking van het tweede lid staat voor de verdachte hoger beroep open tegen een bij verstek gewezen vonnis als bedoeld in het tweede lid, onder a en b, indien de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. De vorige zin is niet van toepassing in geval de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte op de voet van artikel 257e verzet is gedaan, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend met inachtneming van artikel 588a.
4. Tegen de in het tweede lid, onder a en b, bedoelde vonnissen waartegen geen hoger beroep openstaat, staat evenmin beroep in cassatie open, tenzij zij een overtreding betreffen van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.
5. Zijn in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.”
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
“De raadsman, die hoger beroep voor verdachte heeft ingesteld, wordt na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven: De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Mijn cliënt heeft last van verkoudheidsklachten. Gelet op het corona-virus, heb ik hem daarom geadviseerd om vandaag niet naar de behandeling van zijn zaak te komen.
Mijn cliënt kan zich niet verenigen met de opgelegde straf. Voor de feit 1 en feit 2 zijn in totaal twee weken hechtenis opgelegd. De kantonrechter heeft voor wat betreft feit 3 tot en met 5 mijn cliënt schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Het hoger beroep richt zich echter enkel tot de straf die in het kader van feit 1 en feit 2 door de politierechter is opgelegd.
De voorzitter deelt mede dat de raadsman onbeperkt hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter van 18 november 2020 heeft ingesteld en dat daarom alle feiten weer aan de orde zijn.”
7. Een akte instellen hoger beroep houdt onder meer in dat namens verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op 18 november 2019 gewezen. Bij die akte bevindt zich een ‘Volmacht tot instellen hoger beroep’ waarbij de griffier ten behoeve van de verdachte volmacht wordt verleend hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak d.d. 18 november 2019 van de kantonrechter te Zwolle, getekend door mr. A. Fakiri, advocaat te Den Haag, gedateerd 22 november 2019. De akte noch de daarbij behorende volmacht bevat enige beperking van het hoger beroep.
De bewezenverklaarde feiten 1 t/m 5, die vallen onder art. 70 van de Wet personenvervoer 2000, leveren gelet op art. 101 van die Wet (telkens) een overtreding op. De feiten 3, 4 en 5 in het vonnis van de rechtbank zijn derhalve overtredingen die met toepassing van art. 9a Sr zijn afgedaan. Op de in art. 404, tweede lid, Sv vervatte hoofdregel dat bij overtredingen die met toepassing van art. 9a Sr worden afgedaan geen hoger beroep openstaat bevat het derde lid van art. 404 Sv een uitzondering.
8. Het derde lid van art. 404 Sv is op 1 maart 2007 ingevoerd (Stb. 2006, 470) en maakt hoger beroep toch mogelijk in gevallen die het tweede lid uitsluit, als er kort gezegd sprake is van verstek in eerste aanleg terwijl ervan uit kan worden gegaan dat de verdachte niet op de hoogte was van de zitting waarop de zaak is behandeld.2.De steller van het middel heeft deze uitzondering kennelijk over het hoofd gezien nu er in de schriftuur van cassatie niets over wordt opgemerkt. Ik beantwoord desondanks de vraag is of het hof kon aannemen dat de bedoelde uitzondering zich hier heeft voorgedaan.
9. Aan de voorwaarde dat het vonnis van de kantonrechter bij verstek is gewezen is voldaan. Er bevinden zich bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden twee akten van uitreiking bij dagvaardingen om op de terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen. De uitreiking heeft niet in persoon plaatsgevonden, maar (een afschrift van de) dagvaarding is op 5 november 2019 verzonden aan de griffier van de rechtbank Zwolle. Uit een Informatiestaat SKDB-persoon van 5 november 2019 blijkt dat verdachte vanaf 1 juni 2019
staat geregistreerd als Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW). Als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats is op 3 oktober 2019 [a-straat 1] [plaats] geregistreerd.3.Zowel naar dat adres als naar een ander bekend adres alwaar uitreiking van de dagvaarding al eerder niet mogelijk was gebleken is per gewone post een afschrift van de dagvaarding gestuurd. Gelet hierop kan worden aangenomen dat de uitzondering van art. 404, derde lid, Sv zich hier voordoet.
10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het niet onjuist of onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat hoger beroep openstond tegen de bewezenverklaarde overtredingen onder 3, 4 en 5 die zijn afgedaan met toepassing van art. 9a Sr. Nu niet blijkt dat namens verdachte het beroep rechtsgeldig is beperkt tot de feiten 1 en 2 was daarmee het volledige vonnis van de kantonrechter in hoger beroep aan de orde. Een mededeling van de raadsman van de verdachte tijdens de behandeling van het hoger beroep dat het hoger beroep is beperkt tot enkel de straf die in het kader van feit 1 en 2 door de kantonrechter is opgelegd is voor het beperken van een onbeperkt ingesteld hoger beroep niet afdoende.4.Het middel faalt.
11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2022
Zie ook Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 9e druk, p. 54.
Een digitale zoekslag leert dat op dat adres opvang voor thuis- en daklozen is gevestigd.
Intrekking, ook partiële intrekking, is mogelijk tot uiterlijk de aanvang van de behandeling van het beroep, aldus art. 453, eerste lid, Sv. Het dient dus te geschieden voor de aanvang van de behandeling ter terechtzitting door het uitroepen van de zaak. Het hof heeft echter wel de bevoegdheid art. 416, tweede lid, Sv toe te passen. Vgl. HR 28 juni 2011:ECLI:NL:HR:2011:BP2709:NJ 2013/531.