Kennelijk heeft de raadsman het faxnummer van het hof Den Haag opgeslagen in het geheugen van het faxapparaat.
HR, 10-10-2017, nr. 15/04856
ECLI:NL:HR:2017:2653
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-10-2017
- Zaaknummer
15/04856
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2653, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑10‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1080, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1080, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2653, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0441
Uitspraak 10‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Stelbrief raadsman niet bij stukken, art. 51 (oud) Sv. Aan cassatieschriftuur zijn gehecht een stelbrief in h.b. en een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief per fax is verzonden naar het faxnummer van de administratie van het Hof. Inhoud van verzendrapport biedt voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat stelbrief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar in het ongerede is geraakt. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman is gezonden, terwijl noch verdachte noch diens raadsman ttz. in h.b. is verschenen. Hieruit vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de appeldagvaarding art. 51, tweede volzin, (oud) Sv niet is nageleefd. Dit staat in de weg aan een geldige behandeling van de zaak ttz.
Partij(en)
10 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 15/04856
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 maart 2014, nummer 22/003170-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd.
2.2.
Ter staving van deze klacht zijn aan de cassatieschriftuur de volgende stukken gehecht:
(i) een kopie van een brief van 19 juli 2013 van mr. J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, aan het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Deze brief houdt onder meer in:
"Geachte heer, mevrouw,
Hiermee stel ik mij als raadsman van [verdachte] (geboren [geboortedatum]-1975) in ondergenoemde zaak.
Ik verzoek u mij afschrift van alle processtukken te doen toekomen.
(...)
Zaaks- en cliëntgegevens
Cliënt
Naam : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum]-1975 te [geboorteplaats]
Vonnis waarvan beroep
Parketnummer : 09/091956-13
Instantie : Rechtbank 's-Gravenhage
Uitspraakdatum : 08 juli 2013"
(ii) een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief op 19 juli 2013 om 15:25 uur is verzonden naar het faxnummer van de administratie van het Hof.
2.3.
De hiervoor genoemde correspondentie bevindt zich niet bij de ingevolge het bepaalde in art. 434, eerste lid, Sv door de Griffier van het Hof aan de Griffier van de Hoge Raad gezonden stukken van het geding.
2.4.
De inhoud van het hiervoor onder 2.2 sub 2 bedoelde stuk biedt echter voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat de stelbrief wel ter administratie van het Hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.
2.5.
Bij de stukken bevindt zich het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan mr. Lintz is gezonden. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar noch de verdachte noch diens raadsman verschenen. Vervolgens heeft het Hof de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.6.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 (oud) Sv niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffierS.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2017.
Conclusie 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Stelbrief raadsman niet bij stukken, art. 51 (oud) Sv. Aan cassatieschriftuur zijn gehecht een stelbrief in h.b. en een verzendrapport waaruit kan worden afgeleid dat deze brief per fax is verzonden naar het faxnummer van de administratie van het Hof. Inhoud van verzendrapport biedt voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat stelbrief wel ter griffie van het Hof is ontvangen doch aldaar in het ongerede is geraakt. Uit de stukken blijkt niet dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman is gezonden, terwijl noch verdachte noch diens raadsman ttz. in h.b. is verschenen. Hieruit vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de appeldagvaarding art. 51, tweede volzin, (oud) Sv niet is nageleefd. Dit staat in de weg aan een geldige behandeling van de zaak ttz.
Nr. 15/04856 Zitting: 11 juli 2017 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 14 maart 2014 door het Gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
Uit de stukken van het geding kan het volgende worden afgeleid:
(i) de verdachte heeft op 19 juli 2013 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter van 8 juli 2013.
(ii) blijkens een akte van uitreiking is de "dagvaarding van verdachte in hoger beroep" voor de terechtzitting van het Hof van 14 maart 2014 overeenkomstig art. 588, derde lid onder c, Sv op 23 januari 2014 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank
(iii) blijkens een (andere) akte van uitreiking is de "dagvaarding van verdachte in hoger beroep" voor de terechtzitting van het Hof van 14 maart 2014 overeenkomstig art. 588, tweede lid, Sv op 7 februari 2014 als gewone brief [in het Nederlands en vertaald in het Bulgaars] verzonden aan het adres [a-straat 1] te Keulen Bondsrepubliek Duitsland.
(iv) blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2014 is aldaar noch de verdachte noch een voor de verdachte optredende raadsman verschenen.
(v) het hof heeft de verdachte op 14 maart 2014 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op grond van art. 416, tweede lid, Sv.
5. De aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevatten niets waaruit kan volgen dat voor de behandeling van de zaak van de verdachte een afschrift van de dagvaarding aan een voor de verdachte optredende raadsman is gezonden.
6. Aan de cassatieschriftuur is een kopie van een brief gehecht van 19 juli 2013 van mr. J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, aan de [strafgriffie van] het hof. Deze brief houdt in:
"(…)
Verzendwijze Per fax 070-381 36 50
Datum 19 juli 2013
Dossiernummer JL/101994/SK
Parketnummer 09/091956-13
Rolnummer n.n.b.
Dossier [verdachte] / OM V b
Cliënt [verdachte] (geboren [geboortedatum]-1975)
Betreft Stelbrief
Geachte heer, mevrouw,
Hiermee stel ik mij als raadsman van [verdachte] (geboren [geboortedatum]-1975) in ondergenoemde zaak.
Ik verzoek u mij afschrift van alle processtukken te doen toekomen.
Gelieve de stukken te laten deponeren in paleisbox 166
Zaaks- en cliëntgegevens
Cliënt
Naam : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum]-1975 te [geboorteplaats]
Vonnis waarvan beroep
Parketnummer : 09/091956-13
Instantie : Rechtbank 's-Gravenhage
Uitspraakdatum : 08 juli 2013
(…)"
7. Eveneens is aan de cassatieschriftuur een communicatie resultatenrapport gehecht waaruit valt af te leiden dat de hiervoor genoemde brief, die in het rapport is afgedrukt, op 19 juli 2013 om 15:25 uur succesvol is verzonden aan de bestemming 'SR HOF DH'.1.
8. Bij de cassatieschriftuur is niet overgelegd een brief van de griffier van het hof waarin de ontvangst van de hiervoor onder 6 genoemde brief is bevestigd. Een dergelijke ontvangstbevestiging bevindt zich evenmin bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Het moet er daarom voor worden gehouden dat die brief van de advocaat niet aanwezig was in het dossier dat het Hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige ontnemingszaak in hoger beroep.
9. Het genoemde communicatie resultatenrapport houdt niet het faxnummer in waaraan de daarin afgedrukte stelbrief succesvol is verzonden maar vermeldt als bestemming de afkorting 'SR HOF DH'. Hoewel de schriftuur hierover geen uitsluitsel biedt, lijkt het aannemelijk dat het faxnummer van de afdeling strafrecht van het gerechtshof Den Haag is opgeslagen onder deze afkorting in het geheugen van het faxapparaat van de raadsman.2.Uit de stelbrief blijkt dat is beoogd de brief per fax te verzenden aan het nummer 070-3813650, welk nummer op dat moment het faxnummer was van de strafgriffie van het gerechtshof Den Haag. De inhoud van deze documenten bieden derhalve voldoende grond voor het ernstig vermoeden dat die brief wel ter griffie van het hof is ontvangen doch aldaar vervolgens in het ongerede is geraakt.
10. In cassatie moet daarom ervan worden uitgegaan dat zich wel een raadsman heeft gesteld en dat het voorschrift van art. 51, tweede volzin, Sv (oud)3.niet is nageleefd. Dit in het belang van de betrokkene gegeven voorschrift is van zo grote betekenis, dat, al wordt dat niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de betrokkene en diens raadsman in de weg te staan.4.
11. Het middel is terecht voorgesteld.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑07‑2017
Ter informatie: tevens is bij de schriftuur gevoegd het communicatie resultatenrapport waarin de verzending van de cassatieschriftuur aan de Hoge Raad wordt bevestigd. Dit rapport vermeldt onder de kolom 'bestemming' wel het faxnummer van de Hoge Raad.
Vgl. HR 8 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6743.