HR, 22-12-2017, nr. 17/02194
ECLI:NL:HR:2017:3240
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-12-2017
- Zaaknummer
17/02194
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3240, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑12‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:1779
- Vindplaatsen
Douanerechtspraak 2018/44
NTFR 2018/43
Uitspraak 22‑12‑2017
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Partij(en)
22 december 2017
Nr. 17/02194
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 maart 2017, nr. 15/00809, betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van douanerechten.
1. Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Hof is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015, nr. 13/01768, ECLI:NL:HR:2015:3174, BNB 2016/31, vernietigd, met verwijzing van het geding naar hetzelfde gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
Zowel de Staatssecretaris van Financiën als de Minister van Veiligheid en Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door Y.E.J. Geradts, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.