Hof Den Haag, 05-09-2018, nr. 200.208.948/01
ECLI:NL:GHDHA:2018:2544
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
05-09-2018
- Zaaknummer
200.208.948/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:2544, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑09‑2018; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
ECLI:NL:GHDHA:2017:4257, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑12‑2017; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Het hof verleent de moeder geen toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar Limburg, een afstand van meer dan 200 kilometer.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.208.948/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-7393
zaaknummer rechtbank : C/09/519032
beschikking van de meervoudige kamer van 5 september 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.M.G. Hulsman te Delft,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.C. Schmidt te Delft.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verdere procesverloop in hoger beroep
Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 13 december 2017, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht onderzoek te verrichten naar en advies te geven over de volgende vragen:
- -
Hoe staan de minderjarigen tegenover een eventuele verhuizing naar [woonplaats partner moeder] ?
- -
Hoe verhouden de belangen van de minderjarigen zich tot een eventuele verhuizing (en, daaruit volgend, wisseling van school, afscheid nemen van vriendjes, etc.)?
- -
Is de vader in staat de zorg voor en de opvoeding van de minderjarigen te dragen, wanneer de moeder geen vervangende toestemming voor de verhuizing zal krijgen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zal worden bepaald?
- -
Hoe staan de minderjarigen tegenover een eventuele bepaling van het hoofdverblijf bij de vader?
- -
Welke zorg- en contactregeling is het meest in het belang van de minderjarigen en komt het meest tegemoet aan de rechten van de vader, wanneer het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder in [woonplaats partner moeder] wordt bepaald?
- -
Welke zorg- en contactregeling is het meest in het belang van de minderjarigen en komt het meest tegemoet aan de belangen van de moeder, wanneer het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vader in Delfgauw wordt bepaald?
De raad heeft bij brief van 19 april 2018 zijn rapport van 17 april 2018 aan het hof overgelegd.
2.4
De mondelinge behandeling is op 13 juli 2018 voortgezet. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- namens de raad: [vertegenwoordiger van de raad] .
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
3. De feiten
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd geweest tot 2 maart 2015;
- zij zijn de ouders van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren [in] 2007 in [geboorteplaats] , en
- [de minderjarige 2] , geboren [in] 2009 in [geboorteplaats] ,
(hierna te noemen: de minderjarigen);
- partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit;
- bij beschikking van 25 februari 2015 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is – voor zover hier van belang – bepaald dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking;
- in het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben. Ten aanzien van de zorgregeling hebben zij afgesproken – verkort weergegeven – dat de vader de minderjarigen in de oneven weken op maandagmiddag van school ophaalt en hen dinsdagochtend weer naar school brengt. Op de daaropvolgende vrijdagmiddag haalt de vader de minderjarigen van school en hij brengt hen op maandagochtend (in de even weken) weer naar school. Ook hebben partijen een achtervangregeling opgenomen, waarbij zij elkaars eerste aanspreekpunt zijn bij ziekte van de minderjarigen of de andere ouder;
- verder is in het ouderschapsplan de intentie opgenomen dat partijen in dezelfde regio zullen blijven wonen. In artikel 12 van het ouderschapsplan is vastgelegd dat de ouders in overleg treden bij een voorgenomen verhuizing en een dergelijke beslissing gezamenlijk nemen.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om met de minderjarigen naar [woonplaats partner moeder] te mogen verhuizen en, dientengevolge, de omgangsregeling te wijzigen, afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof alsnog, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen te verhuizen naar [woonplaats partner moeder] ;
II. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, met dien verstande dat:
a. de minderjarigen gedurende de weekdagen bij de moeder verblijven (zondagavond tot en met vrijdagavond);
b. de minderjarigen om het weekend bij de vader verblijven;
c. de minderjarigen gedurende 75% van de schoolvakanties bij de vader verblijven, met uitzondering van de zomervakantie die gelijkelijk bij de beide ouders wordt doorgebracht;
d. de minderjarigen tijdens nationale feestdagen en studiedagen bij de vader kunnen verblijven;
e. elke week op een afgesproken tijd ruimte wordt gemaakt voor de minderjarigen om contact met de vader te hebben via de telefoon of Facetime;
f. er een centrale plek wordt afgesproken om de overdracht van de minderjarigen te realiseren, welke plek zowel door de vader als door de moeder akkoord is bevonden;
g. de overdracht in de weekenden dat de minderjarigen bij de vader zijn zal plaatsvinden op vrijdagavond om 19:00 uur en op zondagavond om 19:30 uur;
althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof passend en juist acht.
4.3
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
Vervangende toestemming tot verhuizing naar [woonplaats partner moeder]
5.1
De moeder voert in haar appelschrift, kort weergegeven, het navolgende aan. De moeder wil in [woonplaats partner moeder] een nieuw leven starten met haar nieuwe partner, met wie zij zich duurzaam verbonden voelt. Omdat zij geen toestemming heeft om met de minderjarigen te verhuizen, leeft zij verdeeld tussen twee locaties en kan daardoor de helft van de tijd niet met haar partner doorbrengen. Zij vindt de huidige situatie voor zowel de minderjarigen als voor zichzelf onnodig en onwenselijk. De minderjarigen reizen nu met hun moeder mee naar [provincie] als zij haar partner opzoekt. De reistijd die door de rechtbank bezwaarlijk wordt gevonden als de moeder verhuist, is dus nu ook al aan de orde. De moeder stelt wel degelijk naar andere oplossingen te hebben gekeken. Wanneer zij deels in [woonplaats moeder] en deels in [woonplaats partner moeder] zou gaan wonen, moet haar contract bij haar huidige werkgever in uren worden teruggebracht. Dit betekent voor haar een onaanvaardbare verslechtering van haar inkomenssituatie. Ze wil geen gebruik maken van het aanbod van de vader om meer alimentatie te betalen, omdat zij niet nog meer afhankelijk van hem wil worden. Het is ook niet mogelijk dat haar partner vanuit [woonplaats partner moeder] naar [woonplaats moeder] verhuist. Hij werkt al 18 jaar als beleidsmedewerker ICT bij de gemeente [woonplaats partner moeder] en heeft in de regio [woonplaats moeder] geen vergelijkbare baan kunnen vinden. Ook wordt solliciteren hem door zijn leeftijd bemoeilijkt. Zij vindt vervroegd met pensioen gaan voor haar nieuwe partner geen optie, omdat dit zich slecht verhoudt met de stijgende AOW-leeftijd en de gevolgen die dit met zich brengt. Ook een verhuizing van de moeder zonder haar kinderen naar [woonplaats partner moeder] vindt zij geen oplossing. De moeder stelt het merendeel van de zorg voor de minderjarigen te dragen. Volgens de moeder is de betrokkenheid van de vader bij zijn kinderen niet zo groot als door hem is aangegeven en door de rechtbank is aangenomen. De vader neemt bijvoorbeeld aan geen enkele activiteit op de school zelf deel en er is geen daadwerkelijk inhoudelijk contact tussen de vader en de leerkrachten op de dagen dat de minderjarigen vanuit zijn huis naar school gaan. De vader is alleen aanwezig bij gesprekken op school wanneer zijn agenda dat toelaat. Hij heeft verder nooit een verzoek gedaan de minderjarigen buiten de zorgregeling extra te mogen zien. Doordat de vader de verhuizing blokkeert, komt volgens de moeder de verhouding tussen de partijen onder druk te staan. Dit wordt volgens de moeder vooral gevoed door het gebrek aan inzet van de vader richting de minderjarigen. Verder stelt de moeder dat het huis in [woonplaats partner moeder] meer voordelen biedt wat betreft de ruimte voor de minderjarigen en de buitenruimte ten opzichte van haar huis in [woonplaats moeder] . De minderjarigen beoefenen op dit moment geen sport of activiteit, de mogelijkheid daarvoor is volgens de moeder in [woonplaats partner moeder] groter.
5.2
De vader voert in zijn verweerschrift, kort weergegeven, het volgende aan. De vader stelt begrip te hebben voor de wens van de moeder en bereid te zijn om met haar mee te denken en te werken aan een oplossing die in het belang is van de minderjarigen en voor de beide ouders aanvaardbaar is. Hij is echter niet overtuigd van de noodzaak van de moeder te moeten verhuizen. Dat de moeder samen met de minderjarigen tweewekelijks naar haar partner in [woonplaats partner moeder] rijdt voor de duur van een weekend, vindt de vader haar eigen keuze. Haar partner kan namelijk ook naar [woonplaats moeder] rijden. De ouders hebben besloten samen niet meer verder te willen, maar dit betekent niet dat hun taak om de minderjarigen samen op te voeden ineens verdwijnt. De verhuizing brengt ruim 200 kilometer afstand tussen de ouders. Op die manier kunnen de ouders geen behoorlijke uitvoering meer geven aan hun gezamenlijke verantwoordelijkheid en de behoefte en rechten van de minderjarigen. De nieuwe partner van de moeder is aan [woonplaats partner moeder] verankerd vanwege zijn huis en werkzaamheden. Maar dit is volgens de vader geen reden om met de minderjarigen te verhuizen. De vader herkent zich verder niet in de stelling van de moeder dat hij minder betrokken is bij het leven van de minderjarigen en dat zijn betrokkenheid en inzet te wensen overlaat. In januari 2015 hebben partijen volgens de vader welbewust gekozen voor de huidige zorgregeling. De uitvoering van deze regeling loopt goed. Hij ziet zichzelf als een actieve en betrokken vader. Hij is dol op zijn kinderen en zij op hem. In de tijd die hij met ze doorbrengt, probeert hij een balans aan te brengen tussen activiteiten en ontspanning. Ook probeert hij, waar mogelijk, betrokken te zijn bij school. Zijn rol als vader wordt ook zichtbaar in de mate waarin de minderjarigen en hij openheid en betrokkenheid naar elkaar tonen en zij de dingen met elkaar kunnen bespreken die er werkelijk toe doen. Sinds het tot stand komen van de zorgregeling is volgens de vader het nodige gewijzigd in zijn situatie. Van zijn werkgever mag hij minder dan 36 uur werken en zijn variabele werkweken toegestaan vanwege de uitvoering van de zorgregeling. Ook gaat het nu beter met de vader. Hij is rustiger, stabiel, gelukkig met zijn vrienden, familie en nieuwe partner. De vader wil daarom de zorgregeling gewijzigd hebben in een co-ouderschapsregeling. Hij betreurt wel de ontwikkeling in de onderlinge verstandhouding met de moeder en is bezorgd hoe dit zich verder ontwikkelt, los van de uitspraak van het hof. Hij begrijpt daarnaast niet waarom de moeder meent dat de minderjarigen in hun huidige omgeving niet op een sport zouden kunnen. Hij biedt hen er immers graag de ruimte en gelegenheid voor. Verder stelt de vader dat, wanneer de minderjarigen ouder worden, zij hoogstwaarschijnlijk meer ‘geketend’ raken aan hun vaste woonomgeving waar zij dan school, vrienden, sportclubs, etc. hebben. De vader heeft de angst dat, in geval van een verhuizing naar [woonplaats partner moeder] , zijn relatie met de minderjarigen hierdoor in negatieve zin zal veranderen en mogelijk zelfs wordt bedreigd. Mede daarom verzet hij zich tegen het verzoek.
5.3
De raad heeft in zijn rapport van 17 april 2018 aangegeven dat de minderjarigen ambivalent staan ten opzichte van een verhuizing met de moeder naar [woonplaats partner moeder] . De minderjarigen hebben het liefst dat de ouders bij elkaar in de buurt blijven wonen. [de minderjarige 2] lijkt meer dan [de minderjarige 1] gericht te zijn op de moeder en op een verhuizing met haar naar [woonplaats partner moeder] . Beide minderjarigen gaan volgens de raad gebukt onder de huidige situatie, waarbij zij het gevoel hebben te moeten kiezen tussen de ouders. De raad heeft wel de indruk dat de minderjarigen veerkrachtig zijn. Zij hebben belang bij duidelijkheid over hun toekomst, aldus de raad. De raad benadrukt ook het belang van de minderjarigen bij een ruimhartige zorgregeling met de vader in het geval van een verhuizing met de moeder naar [woonplaats partner moeder] .
5.4
Het hof overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Dit geldt ook voor beslissingen aangaande het hoofdverblijf, de vervangende toestemming om te mogen verhuizen en de vervangende toestemming om minderjarigen in te schrijven op een school. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing worden alle omstandigheden van het geval in acht genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het geïsoleerd beschouwde belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde is (vgl. onder meer Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 18 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM5825).
5.5
Het hof stelt voorop dat zich inmiddels nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan. De moeder heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 13 juli 2018 medegedeeld dat zij heeft besloten zich met ingang van 1 september 2018 definitief in [woonplaats partner moeder] te vestigen, ongeacht de uitkomst van de onderhavige procedure. Zij heeft de minderjarigen over haar besluit reeds ingelicht.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Na afweging van al hetgeen partijen in de stukken en ter zitting naar voren hebben gebracht, alsook hetgeen de raad in zijn rapport heeft overwogen, is het hof van oordeel dat de slotsom moet zijn dat het - op zichzelf grote - belang van de moeder bij een verhuizing met de minderjarigen naar [woonplaats partner moeder] niet opweegt tegen het doorslaggevende belang van de vader om op de huidige wijze invulling te geven aan zijn vaderrol. De vader heeft een hechte band met de minderjarigen en de minderjarigen zien hem veelvuldig en intensief. De gevolgen die een verhuizing van de minderjarigen naar [woonplaats partner moeder] (met een afstand van meer dan 200 kilometer tussen de ouders) zal hebben voor het contact tussen de vader minderjarigen, acht het hof te ingrijpend en ook niet in het belang van de minderjarigen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.7
Nu het hof de moeder geen toestemming zal geven om zich met de minderjarigen in [woonplaats partner moeder] te vestigen, zal dit tot gevolg hebben dat de minderjarigen, vanaf het moment van de verhuizing van de moeder naar [woonplaats partner moeder] , hun hoofdverblijf bij de vader in [woonplaats moeder] zullen hebben. Volgens de raad is de vader in staat de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarigen op zich nemen. Het hof heeft ter zitting vastgesteld dat de vader zich heeft ingespannen om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem mogelijk te maken. Hij heeft daartoe concrete afspraken met zijn werkgever gemaakt, die hem daarin steunt. Het hof vertrouwt erop dat de vader goed kan inschatten of het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem ook daadwerkelijk tot een werkbare situatie zal leiden. Het hof verwacht van de vader dat hij zijn verantwoordelijkheid als ouder neemt mocht in de toekomst blijken dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem toch niet haalbaar is of anderszins strijd oplevert met de belangen van de minderjarigen. Het hof hoopt dat de vader dan het overleg met de moeder zoekt.
Zorgregeling
5.8
Het hof overweegt als volgt. Nu in het petitum door de moeder een zorgregeling is verzocht tussen de vader en de minderjarigen ervan uitgaande dat aan haar vervangende toestemming zou worden verleend om met de minderjarigen naar [woonplaats partner moeder] te mogen verhuizen - hetgeen niet het geval is - behoeft dienaangaande door het hof niet te worden beslist. Het hof zal dit verzoek van de moeder afwijzen.
5.9
Het hof acht partijen goed in staat over de zorgregeling tussen de moeder en de minderjarigen duidelijke afspraken te maken, die recht doet aan de belangen van alle betrokkenen, derhalve de vader, de moeder en de minderjarigen.
5.10
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, J.M. van Baardewijk en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en is op 5 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak 13‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Vervangende toestemming moeder verhuizing? Tussenbeschikking.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.208.948/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-7393
zaaknummer rechtbank : C/09/519032
beschikking van de meervoudige kamer van 13 december 2017
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.M.G. Hulsman te Delft ,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.C. Schmidt te Delft .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De moeder is op 8 februari 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 31 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Op 17 november 2017 is het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank bij het hof ingekomen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
3. De feiten
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd geweest tot 2 maart 2015;
- zij zijn de ouders van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren [in] 2007 in [geboorteplaats] , en
- [de minderjarige 2] , geboren [in] 2009 in [geboorteplaats] ,
(hierna te noemen: de minderjarigen);
- partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit;
- bij beschikking van 25 februari 2015 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is – voor zover hier van belang – bepaald dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking;
- in het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben. Ten aanzien van de zorgregeling hebben zij afgesproken – verkort weergegeven – dat de vader de minderjarigen in de oneven weken op maandagmiddag van school ophaalt en hen dinsdagochtend weer naar school brengt. Op de daaropvolgende vrijdagmiddag haalt de vader de minderjarigen van school en hij brengt hen op maandagochtend (in de even weken) weer naar school. Ook hebben partijen een achtervangregeling opgenomen, waarbij zij elkaars eerste aanspreekpunt zijn bij ziekte van de minderjarigen of de andere ouder;
- verder is in het ouderschapsplan de intentie opgenomen dat partijen in dezelfde regio zullen blijven wonen. In artikel 12 van het ouderschapsplan is vastgelegd dat de ouders in overleg treden bij een voorgenomen verhuizing en een dergelijke beslissing gezamenlijk nemen.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om met de minderjarigen naar [woonplaats partner moeder] ( [provincie] ) te mogen verhuizen en, dientengevolge, de omgangsregeling te wijzigen, afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof alsnog, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen te verhuizen naar [woonplaats partner moeder] ( [provincie] );
II. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, met dien verstande dat:
a. de minderjarigen gedurende de weekdagen bij de moeder verblijven (zondagavond tot en met vrijdagavond);
b. de minderjarigen om het weekend bij de vader verblijven;
c. de minderjarigen gedurende 75% van de schoolvakanties bij de vader verblijven, met uitzondering van de zomervakantie die gelijkelijk bij de beide ouders wordt doorgebracht;
d. de minderjarigen tijdens nationale feestdagen en studiedagen bij de vader kunnen verblijven;
e. elke week op een afgesproken tijd ruimte wordt gemaakt voor de minderjarigen om contact met de vader te hebben via de telefoon of Facetime;
f. er een centrale plek wordt afgesproken om de overdracht van de minderjarigen te realiseren, welke plek zowel door de vader als door de moeder akkoord is bevonden;
g. de overdracht in de weekenden dat de minderjarigen bij de vader zijn zal plaatsvinden op vrijdagavond om 19:00 uur en op zondagavond om 19:30 uur;
althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof passend en juist acht.
4.3
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
De moeder wil in [woonplaats partner moeder] een nieuw leven starten met haar nieuwe partner, met wie zij zich duurzaam verbonden voelt. Omdat zij geen toestemming heeft om met de minderjarigen te verhuizen, leeft zij verdeeld tussen twee locaties en kan daardoor de helft van de tijd niet met haar partner doorbrengen. Zij vindt de huidige situatie voor zowel de minderjarigen als voor zichzelf onnodig en onwenselijk. De minderjarigen reizen nu met hun moeder mee naar [provincie] als zij haar partner opzoekt. De reistijd die door de rechtbank bezwaarlijk wordt gevonden als de moeder verhuist, is dus nu ook al aan de orde. De moeder stelt wel degelijk naar andere oplossingen te hebben gekeken. Wanneer zij deels in [woonplaats moeder] en deels in [woonplaats partner moeder] zou gaan wonen, moet haar contract bij haar huidige werkgever in uren worden teruggebracht. Dit betekent voor haar een onaanvaardbare verslechtering van haar inkomenssituatie. Ze wil geen gebruik maken van het aanbod van de vader om meer alimentatie te betalen, omdat zij niet nog meer afhankelijk van hem wil worden. Het is ook niet mogelijk dat haar partner vanuit [woonplaats partner moeder] naar [woonplaats moeder] verhuist. Hij werkt al 18 jaar als beleidsmedewerker ICT bij de gemeente [woonplaats partner moeder] en heeft in de regio [woonplaats moeder] geen vergelijkbare baan kunnen vinden. Ook wordt solliciteren hem door zijn leeftijd bemoeilijkt. Zij vindt vervroegd met pensioen gaan voor haar nieuwe partner geen optie, omdat dit zich slecht verhoudt met de stijgende AOW-leeftijd en de gevolgen die dit met zich brengt. Ook een verhuizing van de moeder zonder haar kinderen naar [woonplaats partner moeder] vindt zij geen oplossing. De moeder stelt het merendeel van de zorg voor de minderjarigen te dragen. Volgens de moeder is de betrokkenheid van de vader bij zijn kinderen niet zo groot als door hem is aangegeven en door de rechtbank is aangenomen. De vader neemt bijvoorbeeld aan geen enkele activiteit op de school zelf deel en er is geen daadwerkelijk inhoudelijk contact tussen de vader en de leerkrachten op de dagen dat de minderjarigen vanuit zijn huis naar school gaan. De vader is alleen aanwezig bij gesprekken op school wanneer zijn agenda dat toelaat. Hij heeft verder nooit een verzoek gedaan de minderjarigen buiten de zorgregeling extra te mogen zien. Doordat de vader de verhuizing blokkeert, komt volgens de moeder de verhouding tussen de partijen onder druk te staan. Dit wordt volgens de moeder vooral gevoed door het gebrek aan inzet van de vader richting de minderjarigen. Verder stelt de moeder dat het huis in [woonplaats partner moeder] meer voordelen biedt wat betreft de ruimte voor de minderjarigen en de buitenruimte ten opzichte van haar huis in [woonplaats moeder] . De minderjarigen beoefenen op dit moment geen sport of activiteit, de mogelijkheid daarvoor is volgens de moeder in [woonplaats partner moeder] groter. Tot slot heeft de moeder ter zitting meegedeeld dat zij zelf in elk geval naar [woonplaats partner moeder] zal verhuizen, hetgeen als zij geen vervangende toestemming van het hof verkrijgt om de kinderen mee te laten verhuizen, zal betekenen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal moeten worden bepaald.
5.2
De vader stelt begrip te hebben voor de wens van de moeder en bereid te zijn om met haar mee te denken en te werken aan een oplossing die in het belang is van de minderjarigen en voor de beide ouders aanvaardbaar is. Hij is echter niet overtuigd van de noodzaak van de moeder te moeten verhuizen. Dat de moeder samen met de minderjarigen tweewekelijks naar haar partner in [woonplaats partner moeder] rijdt voor de duur van een weekend, vindt de vader haar eigen keuze. Haar partner kan namelijk ook naar [woonplaats moeder] rijden. De ouders hebben besloten samen niet meer verder te willen, maar dit betekent niet dat hun taak om de minderjarigen samen op te voeden ineens verdwijnt. De verhuizing brengt ruim 200 kilometer afstand tussen de ouders. Op die manier kunnen de ouders geen behoorlijke uitvoering meer geven aan hun gezamenlijke verantwoordelijkheid en de behoefte en rechten van de minderjarigen. De nieuwe partner van de moeder is aan [woonplaats partner moeder] verankerd vanwege zijn huis en werkzaamheden. Maar dit is volgens de vader geen reden om met de minderjarigen te verhuizen. De vader herkent zich verder niet in het standpunt van de moeder dat hij minder betrokken is bij het leven van de minderjarigen dan de rechter veronderstelt en dat zijn betrokkenheid en inzet te wensen overlaat. In januari 2015 hebben partijen volgens de vader welbewust gekozen voor de huidige zorgregeling. De uitvoering van deze regeling loopt goed. Hij ziet zichzelf als een actieve en betrokken vader. Hij is dol op zijn kinderen en zij op hem. In de tijd die hij met ze doorbrengt, probeert hij een balans aan te brengen tussen activiteiten en ontspanning. Ook probeert hij, waar mogelijk, betrokken te zijn bij school. Zijn rol als vader wordt ook zichtbaar in de mate waarin de minderjarigen en hij openheid en betrokkenheid naar elkaar tonen en zij de dingen met elkaar kunnen bespreken die er werkelijk toe doen. Sinds het tot stand komen van de zorgregeling is volgens de vader het nodige gewijzigd in zijn situatie. Van zijn werkgever mag hij minder dan 36 uur werken en zijn variabele werkweken toegestaan vanwege de uitvoering van de zorgregeling. Ook gaat het nu beter met de vader. Hij is rustiger, stabiel, gelukkig met zijn vrienden, familie en nieuwe partner. De vader wil daarom de zorgregeling gewijzigd hebben in een co-ouderschapsregeling. Hij betreurt wel de ontwikkeling in de onderlinge verstandhouding met de moeder en is bezorgd hoe dit zich verder ontwikkelt, los van de uitspraak van het hof. Hij stelt zich daarnaast op het standpunt dat de onderlinge verstandhouding met de moeder hem geen enkel vertrouwen geeft in een succesvol overleg wanneer zij verhuisd mocht zijn. Hij begrijpt daarnaast niet waarom de moeder meent dat de minderjarigen in hun huidige omgeving niet op een sport zouden kunnen. Hij biedt hen er immers graag de ruimte en gelegenheid voor. Verder stelt de vader dat, wanneer de minderjarigen ouder worden, zij hoogstwaarschijnlijk meer ‘geketend’ raken aan hun vaste woonomgeving waar zij dan school, vrienden, sportclubs, etc. hebben. De vader heeft de angst dat, in geval van een verhuizing naar [woonplaats partner moeder] , zijn relatie met de minderjarigen hierdoor in negatieve zin zal veranderen en mogelijk zelfs wordt bedreigd. Mede daarom verzet hij zich tegen het verzoek.
5.3
Het hof overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Dit geldt ook voor beslissingen aangaande het hoofdverblijf, de vervangende toestemming om te mogen verhuizen en de vervangende toestemming om minderjarigen in te schrijven op een school. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing worden alle omstandigheden van het geval in acht genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het geïsoleerd beschouwde belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde is (vgl. onder meer Hoge Raad 25 april 2008, LJN BC5901, HR 18 juni 2010, LJN BM5825, HR 9 juli 2010, LJN BM6412). De beide ouders hebben hun standpunten ter zitting nogmaals uitvoerig toegelicht. Het is het hof gebleken dat de standpunten van de ouders over de verhuizing haaks op elkaar staan. Omdat de beide minderjarigen daarnaast jonger zijn dan twaalf jaar, zijn zij niet opgeroepen voor het kinderverhoor en is hun mening het hof onbekend. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, heeft het hof geen zicht kunnen krijgen op de wensen en de belangen van de minderjarigen. Beide ouders hebben verder ter zitting aangegeven dat zij nog niet met de minderjarigen over de verhuizing hebben gesproken en niet weten wat hun kinderen daarvan vinden. Het hof kan daarom op dit moment geen afweging maken bij welke beslissing met betrekking tot het verzoek van de moeder de belangen van de minderjarigen het meest zijn gebaat.
5.4
Zoals op de zitting met partijen besproken, acht het hof zich op basis van de beschikbare informatie op dit moment onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming voor de verhuizing te verlenen. Het hof zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden en de raad verzoeken onderzoek te verrichten en advies uit te brengen. Het hof verzoekt de raad om een onderzoek te doen, waarbij de volgende vragen centraal staan:
- -
Hoe staan de minderjarigen tegenover een eventuele verhuizing naar [woonplaats partner moeder] ?
- -
Hoe verhouden de belangen van de minderjarigen zich tot een eventuele verhuizing (en, daaruit volgend, wisseling van school, afscheid nemen van vriendjes, etc.)?
- -
Is de vader in staat de zorg voor en de opvoeding van de minderjarigen te dragen, wanneer de moeder geen vervangende toestemming voor de verhuizing zal krijgen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zal worden bepaald?
- -
Hoe staan de minderjarigen tegenover een eventuele bepaling van het hoofdverblijf bij de vader?
- -
Welke zorg- en contactregeling is het meest in het belang van de minderjarigen en komt het meest tegemoet aan de rechten van de vader, wanneer het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder in [woonplaats partner moeder] wordt bepaald?
- -
Welke zorg- en contactregeling is het meest in het belang van de minderjarigen en komt het meest tegemoet aan de belangen van de moeder, wanneer het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vader in Delfgauw wordt bepaald?
5.5
Om de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren, zal het hof de verdere behandeling pro forma aanhouden tot zaterdag 31 maart 2018. Het hof zal zo nodig op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.4 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de behandeling van de zaak aan tot zaterdag 31 maart 2018 pro forma; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de raad rapport en advies uit te brengen;
bepaalt dat partijen het hof vóór de genoemde pro-formadatum schriftelijk berichten over de gewenste voortgang van de onderhavige procedure, waaronder de wenselijkheid van een zitting, onder opgave van verhinderdata, of de gewenste afdoeningswijze;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, P.B. Kamminga en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier en is op 13 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.