Zowel in de tot 1 maart 2009 geldende versie (lid 1) van dit artikel als het sindsdien geldende stelt het artikel met zoveel woorden: ‘De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.’
HR, 18-06-2010, nr. 09/02912
ECLI:NL:HR:2010:BM5825
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18-06-2010
- Zaaknummer
09/02912
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BM5825
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM5825, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑06‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5650, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM5825
ECLI:NL:PHR:2010:BM5825, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM5825
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑07‑2009
- Wetingang
art. 253a Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2010/122 met annotatie van P. Vlaardingerbroek
Uitspraak 18‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Familierecht. Geschil met betrekking tot gezamenlijke gezagsuitoefening (art. 1:253a (oud) BW). Omgangsregeling gescheiden ouder met kind. Verzoek ouder te verbieden uitvoering te geven aan haar voornemen om met kinderen naar plaats buiten regio te verhuizen. In Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500, welke wet onmiddellijke werking heeft, neergelegde maatstaf toegepast. Maximale verhuisafstand ouder.
18 juni 2010
Eerste Kamer
09/02912
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 289004, rekestnummer 07-3311 van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 maart 2008,
b. de beschikking in de zaak 200.008.436.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 juli 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de vader heeft bij brief van 4 juni 2010 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn twee kinderen geboren, [kind 1] op [geboortedatum] 2000 en [kind 2] op [geboortedatum] 2002. De ouders oefenen over hen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. De vader heeft primair verzocht dat de moeder niet met de kinderen zal verhuizen buiten het gebied met een straal van 10 kilometer vanaf het (voormalige) gemeentehuis in Schipluiden en dat een omgangsregeling wordt vastgesteld. De rechtbank heeft "de maximale verhuisafstand van de moeder" bepaald op een straal van 50 kilometer hemelsbreed vanaf gemeld gemeentehuis en een omgangsregeling vastgesteld overeenkomstig de daarover tussen de ouders gemaakte afspraken. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de vrijheid van de moeder om te verhuizen wordt beperkt doordat zij het contact tussen de kinderen en de vader, die een frequente omgang met elkaar hebben, in aanvaardbare mate in stand dient te houden. Een verhuizing waarbij de afstand te groot wordt, zou dit contact bemoeilijken.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd met overneming van de gronden en daaraan toegevoegd dat een afstand van 50 km geen inbreuk maakt op de mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de kinderen, en dat aan de moeder in redelijkheid niet de mogelijkheid mag worden ontnomen op een redelijke verhuisafstand een nieuwe start te maken met haar gezin.
3.2 De klachten van de vader keren zich tegen hetgeen het hof met betrekking tot de verhuisafstand heeft beslist. Voor zover deze klachten al feitelijke grondslag hebben, zijn zij tevergeefs voorgesteld. Het hof - dat terecht is uitgegaan van de onmiddellijke werking van de wet van 27 november 2008, Stb. 2008, 500, en kennelijk, in cassatie onbestreden, de daarin opgenomen maatstaf heeft toegepast - heeft alle door de ouders over en weer aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking genomen en heeft de argumenten van beide kanten gewogen, en is op grond daarvan, gelet op de belangen van de kinderen, tot zijn bestreden oordeel gekomen. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd en kan voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden onderzocht.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 18 juni 2010.
Conclusie 21‑05‑2010
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[De vader]
tegen
[De moeder]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het gaat in deze zaak om een op de voet van art. 1:253a (oud) BW ingediend verzoek van thans verzoeker tot cassatie, hierna: de vader, om — kort gezegd — thans verweerster in cassatie, hierna: de moeder, te verbieden om uitvoering te geven aan haar voornemen om met de kinderen van partijen te verhuizen buiten de regio waar thans zowel de moeder met de kinderen als de vader wonen.
2.
De feiten liggen als volgt.
- (i)
Uit het op 28 december 2005 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn geboren [kind 1], op [geboortedatum] 2000, en [kind 2], op [geboortedatum] 2002, hierna ook: de kinderen.
- (ii)
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen verblijven bij de moeder.
- (iii)
Bij de echtscheidingsbeschikking is overeenkomstig de daarover tussen de ouders gemaakte afspraken een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld.
- (iv)
De moeder woont met de kinderen te [woonplaats]. De vader woont te [woonplaats]. Beide ouders hebben een nieuwe partner en een nieuwe gezinssituatie.
- (v)
De nieuwe partner van de moeder is werkzaam in Hilversum. De moeder heeft het voornemen om met haar nieuwe gezin te verhuizen naar (de omgeving van) Soest.
3.
Met het oog op het voornemen van de moeder om te verhuizen heeft de vader bij de rechtbank 's‑Gravenhage op 8 juni 2007 een verzoekschrift ingediend en daarbij de rechtbank verzocht te bepalen primair dat de moeder niet met de kinderen zal verhuizen buiten het gebied met een straal van 10 kilometer met het (voormalige) gemeentehuis van Schipluiden als middelpunt, en subsidiair dat de kinderen het hoofdverblijf bij de vader hebben. Voorts heeft de vader (bij aanvullend verzoekschrift) een uitbreiding van de bestaande omgangsregeling verzocht.
4.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het door de vader verzochte.
5.
Bij beschikking van 19 maart 2008 heeft de rechtbank de maximale verhuisafstand van de moeder bepaald op een straal van 50 kilometer hemelsbreed, met als middelpunt het (voormalige) gemeentehuis van Schipluiden. Voorts heeft de rechtbank als omgangregeling vastgesteld dat de kinderen bij de vader zullen zijn een weekend per twee weken van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19.00 uur, elke woensdagmiddag van 12.00 uur tot donderdagmorgen schooltijd, en de helft van de vakanties en feestdagen. Het meer of anders verzochte heeft de rechtbank afgewezen.
6.
Met betrekking tot het door de vader verzochte voorziening met betrekking tot de wijziging van de woonplaats van de kinderen overwoog de rechtbank:
‘In geval van gezamenlijke gezagsuitoefening kunnen geschillen tussen de ouders hieromtrent op verzoek van beiden of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Nu ter terechtzitting is gebleken dat een vergelijk op de voet van de tweede volzin van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek tussen partijen niet mogelijk is, zal de rechtbank op grond van dit artikel een beslissing nemen welke haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
Gebleken is dat partijen in onderling overleg de huidige omgangsregeling zijn overeengekomen, waarbij de minderjarigen zowel in het weekend als door de week bij de vader verblijven, en dat deze omgangsregeling goed verloopt. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat dit contact met de vader in stand blijft, hetgeen de moeder overigens ter terechtzitting zelf ook heeft aangegeven. Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat een ouder c.q. de moeder na een echtscheiding de vrijheid heeft om haar leven zelfstandig in te richten, maar deze vrijheid wordt beperkt doordat zij het contact tussen de minderjarigen en de vader, die een frequente en regelmatige omgang met elkaar hebben, in aanvaardbare mate in stand dient te houden. Een verhuizing waarbij de afstand c.q, reistijd tussen de moeder en de vader (te) groot wordt, zou dit contact bemoeilijken. Daar komt bij dat het belang van de moeder om te verhuizen vooral is gelegen in vermindering van de reistijd van haar nieuwe partner. De rechtbank ziet niet in dat dat belang dient te prevaleren. Om het contact met de vader in aanvaardbare mate in stand te houden, daarbij in aanmerking nemende de hierna te noemen omgangsregeling, acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen dat een eventuele verhuizing van de moeder beperkt blijft tot een straal van maximaal 50 kilometer hemelsbreed met als middelpunt het (voormalige) gemeentehuis van Schipluiden.’
7.
De vader is van de beschikking van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te 's‑Gravenhage. Met zijn eerste grief bestreed de vader het oordeel van de rechtbank omtrent de verzochte voorziening met betrekking tot de wijziging van de woonplaats van de kinderen en de subsidiair verzochte wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
8.
Het hof heeft bij beschikking van 8 juli 2009 de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
9.
Het hof stelde in zijn beschikking het volgende voorop (r.o. 4):
‘Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken gaat het hof uit van de onmiddellijke werking van de wet.’
10.
Met betrekking tot de door de vader gerichte grief tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de verzochte voorziening met betrekking tot de wijziging van de woonplaats van de kinderen overwoog het hof onder meer:
- ‘5.
De vader voert in hoger beroep — kort samengevat — aan dat een verhuizing van de moeder beperkt dient te blijven tot 10 kilometer vanaf het voormalige gemeentehuis van Schipluiden, of als zij daaraan niet wenst mee te werken, het hoofdverblijf van de kinderen dan bij hem te bepalen. Een verhuizing waarbij de afstand c.q. reistijd tussen de vader en de moeder te groot wordt, zou het contact met de vader bemoeilijken. Daar komt bij dat het belang van de moeder om te verhuizen vooral gelegen is in vermindering van de reistijd van haar nieuwe partner. Verder vindt de vader het van groot belang, dat de sociale structuur van de vader en de moeder elkaar overlappen. Als de moeder buiten een straal van 10 kilometer verhuist, worden er twee aparte werelden gecreëerd. De vader heeft er alles voor over om ervoor te zorgen, dat de kinderen niet uit hun vertrouwde omgeving weg hoeven. Hij vreest dat zijn ouderschap zal worden uitgehold, als de moeder haar zin krijgt. (…).
- 6.
(…).
- 7.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden welke thans een wijziging in de door de rechtbank vastgestelde maximale verhuisafstand van de moeder (…) rechtvaardigen. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank dienaangaande en neemt deze hierbij over. (…). Naar het oordeel van het hof is een verbod tot verhuizen uit de regio van de vader voor de moeder onnodig belastend en onnodig voor het welzijn van de kinderen. In dit kader maakt de situatie, waarin de moeder op een straal van maximaal vijftig kilometer hemelsbreed gaat verhuizen, naar 's hofs oordeel geen inbreuk op de mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de kinderen. Het hof is daarbij van oordeel dat de moeder in redelijkheid niet de mogelijkheid mag worden ontnomen om op een redelijke verhuisafstand, een nieuwe start te maken met haar gezin. De door de vader aangedragen argumenten acht het hof in dit kader niet voldoende zwaarwegend. Het hof acht voorts van belang, dat is gebleken dat ten tijde van het huwelijk de moeder voor het grootste deel de verzorging van de kinderen op zich heeft genomen. De voortzetting van het ouderschap na scheiding, ook na de verhuizing van de moeder, wordt voor de vader dan ook niet in beperktere mate mogelijk vergeleken met de situatie die ten tijde van de samenleving van partijen bestond. (…).’
11.
De vader is tegen de beschikking van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit verscheidene onderdelen op gebouwd middel. De moeder heeft een verweerschrift in cassatie in gediend. Zij heeft het middel bestreden en de Hoge Raad verzocht het cassatieberoep te verwerpen.
12.
Het middel richt zich hoofdzakelijk tegen het oordeel van het hof omtrent de door de vader verzochte voorziening met betrekking tot de wijziging van de woonplaats van de kinderen.
13.
Bij de beoordeling van het middel dient vooropgesteld te worden dat het hof, nu het heeft overwogen dat het zich met de overwegingen van de rechtbank dienaangaande verenigt en deze overneemt, kennelijk heeft geoordeeld dat de maatstaf die heeft te gelden bij de beoordeling van een verzoek tot het treffen van een voorziening met betrekking tot wijziging van de woonplaats van de kinderen, door de inwerkingtreding van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding niet is gewijzigd. De beschikking van de rechtbank is immers uitgesproken vóór de inwerkingtreding van deze wet, die naar het hof — onbestreden in cassatie — heeft aangenomen onmiddellijke werking heeft, terwijl de beschikking van het hof na de inwerkingtreding is uitgesproken. Tegen het — impliciete — oordeel van het hof omtrent de aan te leggen maatstaf is in cassatie niet opgekomen, zodat van de juistheid van dat oordeel in cassatie dient te worden uitgegaan. Zie nader over de vraag of de wetswijziging (meer bepaald de invoering van het vierde lid van art. 1:247 BW) een verandering heeft teweeggebracht in de maatstaf die moet worden aangelegd in geschillen over wijziging van de woonplaats van kinderen E. van Blokland, Gebonden tegen wil en dank: Verhuismoeders en Omgangsvaders, in: K. Boele-Woelki e.a., Actuele ontwikkelingen in het familierecht, Derde UCERF-bundel, 2009, blz. 27 e.v., blz. 39–40; W.M. Schrama en M.J. Vonk, On the move: staat voortgezet gelijkwaardig ouderschap aan verhuizing in de weg?, FJR 2009, blz. 82 e.v.; S.F.M. Wortmann, noot sub 4 onder de beschikking van de Hoge Raad van 25 april 2008, NJ 2008, 414.
14.
Over de toe te passen maatstaf heeft de Hoge Raad zich uitgesproken in zijn zojuist genoemde beschikking. De Hoge Raad overweegt dat uit de omstandigheid dat in art. 1:253a (oud) BW is bepaald dat de rechtbank zodanige beslissing neemt als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt, niet mag worden afgeleid, dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening (zoals geschillen over wijziging van de woonplaats van de kinderen) altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, aldus de Hoge Raad.
15.
Onderdeel 1.1 van het middel klaagt, onder verwijzing naar de meergenoemde beschikking van de Hoge Raad, erover dat het hof bij de uit te voeren belangenafweging de verkeerde omstandigheden heeft laten meewegen en zelfs heeft laten prevaleren, dan wel niet alle omstandigheden van het geval in acht heeft genomen of, indien het hof dat wel heeft gedaan, dit onvoldoende kenbaar, dan wel onbegrijpelijk heeft gedaan. Deze algemene klacht wordt, als ik het goed zie, uitgewerkt in vier specifieke klachten.
16.
De eerste klacht houdt in dat het hof in r.o. 5 een onjuiste, onbegrijpelijke en onvolledige weergave van de stellingen van de vader heeft gegeven door te overwegen dat de vader ‘vreest dat zijn ouderschap zal worden uitgehold, als de moeder haar zin krijgt’. Volgens de klacht heeft het hof aldus miskend dat de vader steeds heeft gesteld dat een verhuizing op een grotere afstand dan 10 kilometer hemelsbreed van het (voormalige) gemeentehuis van Schipluiden niet in het belang van de kinderen en in het bijzonder niet in het belang van [kind 1] is en daarnaast tot gevolg zou hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de huidige invulling van het ouderschap en de omgangsregeling.
17.
Daargelaten dat de uitleg van de processtukken aan het hof als feitenrechter is voorbehouden en de door het hof gegeven uitleg in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst, faalt de klacht reeds wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Blijkens r.o. 5 heeft het hof de stellingen van de man niet zo beperkt opgevat als de klacht wil doen geloven. Uit de door het hof gegeven samenvatting van de stellingen van de vader in genoemde rechtsoverweging blijkt immers dat het hof heeft onderkend dat de man heeft gesteld dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen is (het hof maakt er melding van dat de vader het van groot belang vindt dat er geen twee aparte werelden worden gecreëerd en dat de kinderen niet uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald), alsook dat bij een verhuizing op een grotere afstand dan 10 kilometer afbreuk wordt gedaan aan de huidige invulling van het ouderschap en de omgangsregeling. Deze stellingen heeft het hof vervolgens ook in zijn beoordeling in r.o. 7 betrokken.
18.
Voorts wordt als klacht aangevoerd dat het hof in r.o. 7, voor zover deze rechtsoverweging inhoudt dat een verbod tot verhuizen uit de regio van de vader voor de moeder onnodig belastend en voor het welzijn van de kinderen onnodig is, onbegrijpelijk heeft beslist, omdat de vader heeft gesteld dat de moeder ook een nieuwe start kan maken binnen een straal van 10 kilometer. Daarnaast heeft het hof volgens de klacht bij dit oordeel ten onrechte (beslissende) betekenis toegekend aan het belang dat de partner van de vrouw heeft bij vermindering van zijn reistijd. En ten slotte is volgens de klacht onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat de door de vader verzochte verhuisbeperking onnodig is voor het welzijn van de kinderen, aangezien het hof daarbij voorbij zou zijn gegaan aan de stelling van de vader dat [kind 1] kwetsbaar is en rust en stabiliteit nodig heeft, zodat een verhuizing niet in zijn belang is.
19.
Ook deze klacht faalt.
20.
Het hof heeft, overeenkomstig de hierboven onder 14 weergegeven maatstaf van de Hoge Raad, het belang van de kinderen uitdrukkelijk in zijn beoordeling betrokken. Daarbij heeft het hof, blijkens de verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank, in aanmerking genomen dat de kinderen er belang bij hebben dat het contact met de vader, rekening houdend met de bestaande omgangsregeling, in aanvaardbare mate in stand blijft. Het hof heeft zich voorts aangesloten bij het oordeel van de rechtbank dat het belang van de kinderen niet in het gedrang komt als de vrouw met de kinderen verhuist binnen een straal van 50 kilometer, om vervolgens te oordelen dat de door de man verzochte verhuisbeperking voor het welzijn van de kinderen onnodig is.
21.
Dit oordeel is, ook zonder dat het hof met zoveel woorden is ingegaan op alle door de vader ter ondersteuning van zijn standpunt aangevoerde stellingen, in het licht van het debat van partijen niet onbegrijpelijk. Uit het oordeel blijkt dat het hof zich voldoende rekenschap heeft gegeven van het belang van de kinderen. Voor verdere toetsing van het oordeel is, sterk verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie geen plaats.
22.
Voor zover de klacht inhoudt dat het hof te veel en zelfs beslissende betekenis heeft toegekend aan het belang van de partner van de moeder bij een vermindering van zijn reistijd, mist het feitelijke grondslag. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat het hof beslissende betekenis aan dit belang van de partner van moeder zou hebben toegekend. Voor zover het hof enige betekenis aan het belang van de partner heeft toegekend, is dit gebeurd in het kader van het belang van de moeder om een nieuwe start met haar gezin te maken. Daarmee heeft het hof de hier toe te passen maatstaf, die inhoudt alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen, niet miskend.
23.
Als derde klacht wordt aangevoerd dat het hof bij zijn beoordeling de stelling van de vader, dat een verhuizing op een grotere afstand dan 10 kilometer gezien de verkeerssituatie en reistijd tot gevolg heeft dat afbreuk wordt gedaan aan de huidige invulling van het ouderschap en de omgangsregeling, zodat ook het belang van de vader om een gelijkwaardig ouder te zijn wordt geschaad, niet dan wel onvoldoende kenbaar heeft betrokken. Indien het hof deze stelling wel in zijn beoordeling heeft betrokken, is het oordeel van het hof volgens de klacht onbegrijpelijk.
24.
De klacht faalt. Zoals hierboven onder 17 is aangetekend heeft het hof de bedoelde stelling van de vader wel degelijk onderkend. Het hof heeft de stelling evenwel verworpen waar het zich in r.o. 7 heeft verenigd met het oordeel van de rechtbank dat een verhuizing binnen de straal van 50 kilometer de vader in staat stelt om het contact in aanvaardbare mate in stand te houden, waarbij de vastgestelde omgangsregeling in aanmerking is genomen. Dit oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk.
25.
Ten slotte wordt geklaagd dat het hof ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de rolverdeling tijdens het huwelijk. Volgens de klacht is voor de beoordeling van het verzoek de rolverdeling tijdens het huwelijk niet relevant.
26.
Ook deze klacht kan naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden. Zij verliest uit het oog dat de rechter bij zijn beslissing met alle omstandigheden van het geval rekening dient te houden. De zorgverdeling tijdens het huwelijk is een van die omstandigheden, aangezien ook na een eventuele verhuizing sprake moet zijn van een gelijkwaardig ouderschap en de inhoud van gelijkwaardig ouderschap mede afhankelijk is van de zorgverdeling ten tijde van het huwelijk. Vgl. Kamerstukken I 2007/08, 30 145, C, blz. 5/6. Zie voorts J.C.E. Ackermans en G.W. Brands Bottema, De invoering van het ouderschapsplan: goed bedoeld, maar slecht geregeld, Trema 2009, blz. 45 e.v., blz. 46.
27.
Onderdeel 1.2 van het middel bevat, naar ik begrijp, twee klachten.
28.
De eerste klacht houdt in dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat een verhuizing toelaatbaar is, indien deze verhuizing de mogelijkheid van een omgangsregeling onverlet laat. Volgens de klacht heeft het hof aldus miskend dat het erom gaat dat het contact met de kinderen, rekeninghoudend met de bestaande omgangsregeling, in aanvaardbare mate in stand kan worden gehouden.
29.
De klacht berust op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking. Het hof heeft zich immers aangesloten bij het oordeel van de rechtbank op dit punt. De rechtbank oordeelde dat het contact met de kinderen in aanvaardbare mate in stand dient te blijven, daarbij de bestaande omgangsregeling in aanmerking nemende. Het hof moet dus geacht worden het door de klacht bepleite uitgangspunt te hebben gehanteerd.
30.
De tweede klacht verwijt het hof te hebben miskend dat bij een verhuizing binnen een straal van 50 kilometer het verkeer en de reistijd uitvoering van de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling feitelijk onmogelijk maakt. Voor zover het hof beoogd heeft te overwegen dat een verhuizing binnen een straal van 50 kilometer de mogelijkheid uitvoering te geven aan de bestaande omgangsregeling onverlet laat, is dit oordeel volgens de klacht onbegrijpelijk. In ieder geval had het hof de door de vader aangevoerde verkeerstechnische bezwaren niet onbesproken mogen laten.
31.
De klacht faalt. Zoals hierboven onder 24 reeds is aangetekend bij de derde klacht van onderdeel 1.1, is het hof niet voorbijgegaan aan de bedoelde stelling, maar heeft het de stelling verworpen. Dit oordeel is feitelijk en, gelet op het door het hof gehanteerde uitgangspunt, ook zonder dat met zoveel woorden is ingegaan op de verkeerstechnische bezwaren van de vader, niet onbegrijpelijk.
32.
Onderdeel 1.3 van het middel is gericht tegen hetgeen het hof heeft overwogen en beslist in r.o. 8 van zijn beschikking. Het hof heeft in deze rechtsoverweging aangegeven het niet opportuun te achten thans reeds te beslissen, zoals de vader had verzocht, dat de kinderen over enige tijd voor de helft bij de vader dienen te zijn, en dat het verzoek van vader daarom zal worden afgewezen. Volgens de klacht is dit oordeel van het hof onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd, nu het hof bij zijn oordeel mede in aanmerking heeft genomen dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt, terwijl de man de desbetreffende stelling van de moeder gemotiveerd heeft betwist.
33.
De klacht kan geen doel treffen. Het hof heeft de betwisting door de vader van de stelling van de moeder kennelijk niet aannemelijk geoordeeld. Dit oordeel is in het licht van het onderhavige geschil van partijen en de standpunten die daarin over en weer zijn ingenomen, ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk.
34.
Onderdeel 1.4 van het middel beklaagt zich erover dat het hof geen kenbaar oordeel heeft gegeven omtrent het — in hoger beroep gehandhaafde — subsidiaire verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen, zodat het hof onjuist heeft beslist, althans zijn beschikking niet voldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd.
35.
Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld. Het mist feitelijke grondslag voor zover het wil betogen dat het hof op het bedoelde verzoek niet heeft beslist. Blijkens het dictum van de bestreden beschikking heeft het hof de beschikking van de rechtbank, bij welke beschikking het meer of anders verzochte (waaronder het subsidiaire verzoek van de vader begrepen is) werd afgewezen, bekrachtigd. Daarin ligt besloten dat het hof afwijzend heeft beslist op het subsidiaire verzoek van de vader. Voor zover onderdeel wil betogen dat de beschikking van het hof geen (begrijpelijke) motivering inhoudt van de afwijzende beslissing van het hof op het subsidiaire verzoek van de vader, mist het eveneens feitelijke grondslag. Uit de overwegingen die het hof — in r.o. 7 — wijdt aan vraag of de bestaande omgangsregeling, zoals door de rechtbank vastgesteld, moet worden gewijzigd en de overweging van het hof — in r.o. 8 — dat niet opportuun is thans reeds te beslissen, zoals de vader had verzocht, dat de kinderen over enige tijd voor de helft van de tijd bij de vader dienen te zijn, ligt besloten dat het hof van oordeel is dat in de gegeven omstandigheden wijziging van de bestaande verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ongewenst is. Met dit oordeel is de afwijzende beslissing van het hof op het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen, toereikend gemotiveerd.
36.
Onderdeel 1.5 van het middel mist naast de eerder voorgestelde onderdelen zelfstandige betekenis.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Beroepschrift 23‑07‑2009
Geeft eerbiedig te kennen:
[de vader], wonende te [postcode] [woonplaats], aan de [adres], verder te noemen ‘de vader’, in deze zaak woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Johan van Oldenbarneveltlaan 9E ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad de Nederlanden mr. H.J.W. Alt, die door hem ten deze tot zijn advocaat wordt gesteld en als zodanig dit verzoekschrift ondertekent en indient;
dat gerequestreerde te dezen is mevrouw [de moeder], wonende te [postcode] [woonplaats], gemeente [gemeente], aan de [adres], verder te noemen ‘de moeder’, te dezer zake woonplaats gekozen hebbende te Delft aan Barbarasteeg nr. 1, ten kantore van de advocaat en procureur mr. M.T.H. Vuurens-Mulder, die ten deze voor haar in hoger beroep als advocaat is opgetreden
dat dit verzoekschrift strekt tot het instellen van cassatie tegen de beschikking van het Gerechthof van 8 juli 2009, gewezen onder nummer 200.008.436.01, waarvan een afschrift aan dit verzoekschrift wordt gehecht, tussen de vader als appellant in het principaal appel en als geïntimeerde in het incidenteel appèl en de moeder als geïntimeerde in het principaal appèl en als appellante in het incidenteel appèl.
dat ten tijde van dat verzoekschrift en derhalve voor het verstrijken van de cassatietermijn verzoeker nog niet de beschikking had over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 14 mei 2009. Dit proces verbaal is met spoed opgevraagd. Verzoekster behoudt zich het recht voor haar cassatiemiddel, alsmede de toelichting daarop, bij nader verzoekschrift aan te vullen indien en voorzover bedoeld proces verbaal daartoe aanleiding geeft.
dat de vader daartoe aanvoert aan het navolgende:
Middel van cassatie:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het Hof in r.o. 5, 7 t/m 9 en het dictum van de aangevallen beschikking heeft overwogen:
‘5.
De vader voert in hoger beroep — kort samengevat — aan dat een verhuizing van de moeder beperkt dient te blijven tot 10 kilometer vanaf het voormalige gemeentehuis van [a-plaats], of als zij daaraan niet wenst mee te werken, het hoofdverblijf van de kinderen dan bij hem te bepalen. Een verhuizing waarbij de afstand c.q. reistijd tussen de moeder en de vader te groot wordt, zou het contact met de vader bemoeilijken. Daar komt bij dat het belang van de moeder om te verhuizen vooral gelegen is in vermindering van de reistijd van haar nieuwe partner. Verder vindt de vader het van groot belang, dat de sociale structuur van de vader en de moeder elkaar overlappen. Als de moeder buiten een straal van 10 kilometer verhuist, worden er twee aparte werelden gecreëerd. De vader heeft er alles voor over om ervoor te zorgen, dat de kinderen niet uit hun vertrouwde omgeving weg hoeven. Hij vreest dat zijn ouderschap zal worden uitgehold, als de moeder haar zin krijgt. De vader verzoekt verder om de omgang met ingang van 1 januari 2010 uit te breiden naar een co-ouderschap, in die zin dat de kinderen de helft van de tijd bij hun beide ouders zullen doorbrengen. Voor het geval de kinderen aan hem worden toevertrouwd, zal de vader meewerken aan een uitgebreide zorgregeling.
(…)
7.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen niet is gebleken van feiten enlof omstandigheden welke thans een wijziging in de door de rechtbank vastgestelde maximale verhuisafstand van de moeder en de vastgestelde omgangsregeling rechtvaardigen. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank dienaangaande en neemt deze hierbij over. Het hof ziet geen aanleiding om de beslissing te wijzigen in de zin zoals de moeder eerst in laatste termijn ter terechtzitting van het hof heeft verzocht, nu dat verzoek ook niet is onderbouwd.
Naar het oordeel van het hof is een verbod tot verhuizen uit de regio van de vader voor de moeder onnodig belastend en onnodig voor het welzijn van de kinderen. In dit kader maakt de situatie, waarin de moeder op een straal van maximaal vijftig kilometer hemelsbreed gaat verhuizen, naar 's hofs oordeel geen inbreuk op de mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de kinderen. Het hof is daarbij van oordeel dat de moeder in redelijkheid niet de mogelijkheid mag worden ontnomen om op een redelijke verhuisafstand, een nieuwe start te maken met haar gezin. De door de. vader aangedragen argumenten acht het hof in dit kader niet voldoende zwaarwegend. Het hof acht voorts van belang, dat is gebleken dat ten tijde van het huwelijk de moeder voor het grootste deel de verzorging van de kinderen op zich heeft genomen. De voortzetting van het ouderschap na scheiding, ook na de verhuizing van de moeder, wordt voor de vader dan ook niet in beperktere mate mogelijk vergeleken met de situatie die ten tijde van de samenleving van partijen bestond. Ten aanzien van de omgangsregeling is het hof gebleken dat de regeling, zoals door de rechtbank vastgesteld, door partijen tot op heden wordt nageleefd en dat deze goed verloopt. Beide ouders hebben een nieuwe partner en een nieuwe gezinssituatie. De moeder heeft nimmer de omgangscontacten tussen de vader en de kinderen in de weg gestaan. Ook overigens is het hof niet gebleken van omstandigheden die de vrees wettigen dat omgang tussen de vader en de kinderen, zoals door de rechtbank vastgesteld, nadelig zou zijn voor de kinderen.
Het incidenteel appel van de moeder behelst een inkrimping van de omgang vanaf het moment dat de moeder verhuisd zal zijn. Het hof ziet daarvoor evenmin redenen, mede gezien de verklaring van de moeder ter zitting dat de kinderen graag naar hun vader gaan en de moeder de huidige frequentie van de omgang goed vindt. Het hof gaat er van uit dat de moeder ook na haar verhuizing een evenredig aandeel zal hebben in het halen en brengen van de kinderen.
8.
Het hof acht — met de moeder — niet opportuun thans te beslissen dat de kinderen, die primair door haar verzorgd worden, over enige tijd voor de helft bij de vader dienen te zijn. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt, hetgeen het uitvoeren van een co-ouderschapregeling bemoeilijkt, en dat partijen niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen betreffende de kinderen. Het hof zal het verzoek van de vader dienaangaande afwijzen.
9.
Mitsdien moet beslist worden als volgt.
Beslissing op het principale en het incidentele hoger beroep
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af’
om één of meer van de navolgende — zonodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen.
1.
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is het oordeel van het hof in r.o. 5 en 7, waarin het hof overweegt:
‘5.
De vader voert in hoger beroep — kort samengevat — aan dat een verhuizing van de moeder beperkt dient te blijven tot 10 kilometer vanaf het voormalige gemeentehuis van [a-plaats], of als zij daaraan niet wenst mee te werken, het hoofdverblijf van de kinderen dan bij hem te bepalen. Een verhuizing waarbij de afstand c.q. reistijd tussen de moeder en de vader te groot wordt, zou het contact met de vader bemoeilijken. Daar komt bij dat het belang van de moeder om te verhuizen vooral gelegen is in vermindering van de reistijd van haar nieuwe partner. Verder vindt de vader het van groot belang, dat de sociale structuur van de vader en de moeder elkaar overlappen. Als de moeder buiten een straal van 10 kilometer verhuist, worden er twee aparte werelden gecreëerd. De vader heeft er alles voor over om ervoor te zorgen, dat de kinderen niet uit hun vertrouwde omgeving weg hoeven. Hij vreest dat zijn ouderschap zal worden uitgehold, als de moeder haar zin krijgt. De vader verzoekt verder om de omgang met ingang van 1 januari 2010 uit te breiden naar een co-ouderschap, in die zin dat de kinderen de helft van de tijd bij hun beide ouders zuilen doorbrengen. Voor het geval de kinderen aan hem worden toevertrouwd, zal de vader meewerken aan een uitgebreide zorgregeling.
(…)
7.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden welke thans een wijziging in de door de rechtbank vastgestelde maximale verhuisafstand van de moeder en de vastgestelde omgangsregeling rechtvaardigen. Het Hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank dienaangaande en neemt deze hierbij over. Het hof ziet geen aanleiding om de beslissing te wijzigen in de zin zoals de moeder eerst in de laatste termijn ter terechtzitting van het hof heeft verzocht, nu dat verzoek ook niet is onderbouwd.
Naar het oordeel van het Hof is een verbod tot verhuizen uit de regio van de vader voor de moeder onnodig belastend en onnodig voor het welzijn van de kinderen. In dit kader maakt de situatie, waarin de moeder op een straal van maximaal vijftig kilometer hemelsbreed gaat verhuizen, naar 's Hofs oordeel geen inbreuk op de mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de kinderen. Het Hof is daarbij van oordeel dat de moeder in redelijkheid niet de mogelijkheid mag worden ontnomen om op een redelijke verhuisafstand een nieuwe start te maken met haar gezin. De door de vader aangedragen argumenten acht het hof in dit kader niet voldoende zwaarwegend. Het hof acht voorts van belang, dat is gebleken dat ten tijde van het huwelijk de moeder voor het grootste deel de verzorging van de kinderen op zich heeft genomen. De voortzetting van het ouderschap na scheiding, ook na de verhuizing van de moeder, wordt voor de vader dan ook niet in beperktere mate mogelijk vergeleken met de situatie die ten tijde van de samenleving van partijen bestond. Ten aanzien van de omgangsregeling is het hof gebleken dat de regeling, zoals door de rechtbank vastgesteld, door partijen tot op heden wordt nageleefd en dat deze goed verloopt. Beide ouders hebben een nieuwe partner en een nieuwe gezinssituatie. De moeder heeft nimmer de omgangscontacten tussen de vader en de kinderen in de weg gestaan. Ook overigens is het hof niet gebleken van omstandigheden die de vrees wettigen dat omgang tussen de vader en de kinderen, zoals door de rechtbank vastgesteld, nadelig zou zijn voor de kinderen.’
om navolgende, ook in onderling verband te lezen, redenen.
1.1
Artikel 1:253a BW neemt als uitgangspunt bij een geschil over de woonplaats van het kind het belang van het kind.1. Dat betekent vervolgens niet dat dit het enige belang is dat de rechter dient te toetsen. De rechter dient bij zijn beslissing in het kader van geschillen als bedoeld in artikel in art. 1:253a BW alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat in voorkomend geval ook ertoe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.2.
In casu heeft het hof echter hetzij de verkeerde omstandigheden laten meewegen en zelfs laten prevaleren (de reisafstand van de nieuwe partner van de moeder), hetzij niet alle omstandigheden van het geval in acht genomen, hetzij, indien het dat wel heeft gedaan, dat onvoldoende kenbaar gedaan, dan wel dat onbegrijpelijk gedaan, dit alles door te oordelen in r.o. 7:
‘Het hof is van oordeel dat uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden welke thans een wijziging in de door de rechtbank vastgestelde maximale verhuisafstand van de moeder en de vastgestelde omgangsregeling rechtvaardigen. Het Hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank dienaangaande en neemt deze hierbij over.
(…)
Naar het oordeel van het Hof is een verbod tot verhuizen uit de regio van de vader voor de moeder onnodig belastend en onnodig voor het welzijn van de kinderen. In dit kader maakt de situatie, waarin de moeder op een straal van maximaal vijftig kilometer hemelsbreed gaat verhuizen, naar 's Hofs oordeel geen inbreuk op de mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de kinderen. Het Hof is daarbij van oordeel dat de moeder in redelijkheid niet de mogelijkheid mag worden ontnomen om op een redelijke verhuisafstand een nieuwe start te maken met haar gezin. De door de vader aangedragen argumenten acht het hof in dit kader niet voldoende zwaarwegend. Het hof acht voorts van belang, dat is gebleken dat ten tijde van het huwelijk de moeder voor het grootste deel de verzorging van de kinderen op zich heeft genomen. De voortzetting van het ouderschap na scheiding, ook na de verhuizing van de moeder, wordt voor de vader dan ook niet in beperktere mate mogelijk vergeleken met de situatie die ten tijde van de samenleving van partijen bestond.
Ten aanzien van de omgangsregeling is het hof gebleken dat de regeling, zoals door de rechtbank vastgesteld, door partijen tot op heden wordt nageleefd en dat deze goed verloopt. Beide ouders hebben een nieuwe partner en een nieuwe gezinssituatie. De moeder heeft nimmer de omgangscontacten tussen de vader en de kinderen in de weg gestaan. Ook overigens is het hof niet gebleken van omstandigheden die de vrees wettigen dat omgang tussen de vader en de kinderen, zoals door de rechtbank vastgesteld, nadelig zou zijn voor de kinderen.’
- —
in het licht van hetgeen de rechtbank daaromtrent overweegt en waarmee het hof zich verenigt en in r.o. 7 overneemt (beschikking rechtbank p. 3 onder het kopje ‘verhuizing’), te weten:
‘In geval van gezamenlijke gezagsuitoefening kunnen geschillen tussen de ouders hieromtrent op verzoek van beiden of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Nu ter terechtzitting is gebleken dat een vergelijk op voet van de tweede volzin van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek tussen partijen niet mogelijk is, zal de rechtbank op grond van dit artikel een beslissing nemen welke haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
Gebleken is dat partijen in onderling overleg de huidige omgangsregeling zijn overeengekomen, waarbij de minderjarigen zowel in het weekend als door de week bij de vader verblijven, en dat deze omgangsregeling goed verloopt. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat dit contact met de vader in stand blijft, hetgeen de moeder overigens ter terechtzitting zelf ook heeft aangegeven. Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat een ouder c.q. de moeder na een echtscheiding de vrijheid heeft om haar leven zelfstandig in te richten, maar deze vrijheid wordt beperkt doordat zij het contact tussen de minderjarigen en de vader, die een frequente en regelmatige omgang met elkaar hebben, in aanvaardbare mate in stand dient te houden. Een verhuizing waarbij de afstand c.q. reistijd tussen de moeder en de vader (te) groot wordt, zou dit contact bemoeilijken. Daar komt bij dat het belang van de moeder om te verhuizen vooral is gelegen in vermindering van de reistijd van haar nieuwe partner. De rechtbank ziet niet in dat dat belang dient te prevaleren. Om het contact met de vader in aanvaardbare mate in stand te houden, daarbij in aanmerking nemende de hierna te noemen omgangsregeling, acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen dat een eventuele verhuizing van de moeder beperkt blijft tot een straal van maximaal 50 kilometer hemelsbreed met als middelpunt het (voormalige) gemeentehuis van [a-plaats].’
en dan in het bijzonder in het licht van de overweging van de rechtbank:
‘De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat dit contact met de vader in stand blijft, hetgeen de moeder overigens ter terechtzitting zelf ook heeft aangegeven. Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat een ouder c.q. de moeder na een echtscheiding de vrijheid heeft om haar leven zelfstandig in te richten, maar deze vrijheid wordt beperkt doordat zij het contact tussen de minderjarigen en de vader, die een frequente en regelmatige omgang met elkaar hebben, in aanvaardbare mate in stand dient te houden. Een verhuizing waarbij de afstand c.q. reistijd tussen de moeder en de vader (te) groot wordt, zou dit contact bemoeilijken.’
waaruit geen andere conclusie volgt dan dat, wanneer door een te grote woonafstand tussen de vader en de moeder, de reistijd tussen vader en moeder te groot wordt, dit het contact in zijn algemeenheid zal bemoeilijken en het bovendien onmogelijk maken het huidige frequente en regelmatige contact tussen de minderjarigen en de vader in aanvaardbare mate in stand blijft; de ratio hiervan kan dus geen andere zijn: wel verhuizen, maar het mag de huidige omgangregeling en het huidige contact niet frustreren, aldus de rechtbank, waarmee het hof zich in r.o. 7 verenigt;
- —
en in het licht van hetgeen daartegen in hoger beroep door de vader is aangevoerd3. , er zakelijk weergegeven op neerkomend dat de wijze waarop de vrouw dat wil invullen (verhuizen naar [b-plaats]) nu juist wèl dat effect heeft, wat de rechtbank met de door haar bedachte afstand van 50 kilometer hemelsbreed vanaf het voormalige Raadhuis van [a-plaats] heeft willen voorkomen, te weten:
- —
de vader ambieert het co-ouderschap, hetgeen de moeder in 2006 nog heeft toegezegd;4.
- —
de vader vindt het contact met zijn kinderen erg belangrijk. Hij ziet ze in de praktijk 182 keer per jaar. Hij is erg betrokken bij het sociale leven van de kinderen, zoals de school, hun vriendjes en de sportclubs;5.
- —
ten onrechte heeft de rechtbank verhuizing in een straal van maximaal 50 km toegestaan als zijnde in het belang van de minderjarigen;6.
- —
50 km hemelsbreed dat zou neerkomen op bijvoorbeeld [c-plaats], hetgeen in de praktijk 78 kilometer betreft (over de weg ipv. hemelsbreed) en verkeerstechnisch (files en knooppunten) zodanige problemen oplevert dat dit de huidige omgangsregeling en de betrokkenheid van de vader bij opvoeding illusoir maakt. De vader voert daartoe bij appelschrift in het kader van grief 1 (p. 3–5) aan:
‘1.1.
Ten onrechte overweegt de Rechtbank op pagina 3 van de bestreden beschikking, dat zij het in het belang van de minderjarigen acht, dat een eventuele verhuizing van de moeder beperkt blijft tot een straal van maximaal 50 kilometer hemelsbreed met als middelpunt het (voormalige) gemeentehuis van [a-plaats].
1.2.
Ten onrechte legt de Rechtbank die afstand vervolgens ook in het dictum vast.
1.3.
De vader is van mening dat de rechtbank had dienen te overwegen en te bepalen dat een verhuizing van de moeder beperkt dient te blijven tot 10 kilometer vanaf genoemd middelpunt.
Toelichting
50 kilometer hemelsbreed houdt in dat de moeder kan verhuizen naar een plaats als [c-plaats]. Dat is binnen de cirkel van 50 km hemelsbreed, maar over de weg 78 kilometer via wel zes belangrijke verkeersknooppunten. Ook is [c-plaats] maar 20 km over de weg verwijderd van [d-plaats], waar de huidige vriend van de moeder werkt. De vader brengt hierbij als productie 2 een landkaart in het geding waarin de cirkel is opgenomen en waaruit blijkt welke grote plaatsen daarin vallen en hoe ver en ongunstig een plaats aan de rand daarvan vanaf de woonplaats van de vader zal zijn gelegen. Dit geldt zeker indien de verkeersdrukte in de spits hierbij in aanmerking wordt genomen. Ook blijkt uit deze kaart hoe dicht de rand van het gebied van 50 km gelegen is bij [d-plaats].
De moeder heeft al aangegeven ‘op het randje te willen gaan zitten’. (…)
[kind 1] heeft met de vader vijf proeflessen fietscross gevolgd. Dat was trouwens op dinsdagavond. De man zag [kind 1] dus gedurende die tijd nog weer een avond extra. Ook zulke uitstapjes zijn na een verhuizing buiten de regio natuurlijk niet meer mogelijk. [kind 1] is heel enthousiast over fietscross en wil die sport wel blijven beoefenen. De moeder heeft echter aangegeven, dat dat niet mogelijk is omdat ze gaan verhuizen. De kinderen vertellen tegen hun vader dat ze binnen zeven weken gaan verhuizen, maar dat ze niet weten waar naar toe.
(…)
(…)
Rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen, dat zowel het weekend als het doordeweekse slaapcontact met de vader in stand blijft. De vrijheid van de moeder om te verhuizen wordt volgens de Rechtbank beperkt doordat zij het contact tussen de minderjarigen en de vader, die een frequente en regelmatige omgang met elkaar hebben, in aanvaardbare mate in stand dient te houden. Dit wordt overwogen op pagina 3 van de bestreden beschikking onder het kopje ‘verhuizing’. Deze overwegingen zijn niet te rijmen met de verhuisafstand, die de Rechtbank vervolgens in het dictum opneemt c.q. toestaat.
Een verhuizing waarbij de afstand, c.q. reistijd, tussen de moeder en de vader (te) groot wordt, zou het contact met de vader bemoeilijken. Daar komt bij dat het belang van de moeder om te verhuizen vooral is gelegen in vermindering van de reistijd van haar nieuwe partner. De Rechtbank ziet niet in dat dat belang dient te prevaleren. Ook dit staat in dezelfde alinea van de overwegingen van de Rechtbank. De vader kan ook deze overweging niet rijmen met de beslissing om de verhuizing mogelijk te maken tot een afstand van 20 km van het werk van de nieuwe partner en 78 km over de weg vanaf het adres van de vader.
(…)
De vader heeft thans een zorgregeling, waarbij hij de kinderen elke woensdagmiddag uit school ophaalt en op donderdagmorgen weer naar school brengt. Ook haalt hij ze één keer per twee weken op vrijdagmiddag uit school en brengt ze op zondagavond om 19:00 uur weer thuis.
Een verhuizing van de moeder naar bijvoorbeeld [c-plaats] is op geen enkele manier te verenigen met deze zorgregeling. Het is voor de vader vrijwel onmogelijk om de kinderen op donderdagmorgen op tijd naar school te brengen, indien hij 78 km over de weg met zeer veel verkeersknooppuntenmoet rijden. En hoe zou het ophalen op vrijdagmiddag uit school moeten verlopen? Op deze manier zou de zorgverdeling door deze verhuizing onaanvaardbaar worden bemoeilijkt.
Verder vindt de vader het van groot belang, dat de sociale structuur van de vader en de moeder elkaar overlappen. Als de moeder buiten een straal van 10 km verhuist, worden er twee aparte werelden gecreëerd. Een wereld van hun vader en een wereld van hun moeder. Onderling contact tussen deze werelden zal dan niet meer bestaan. Bij voorbeeld zullen de vriendjes van de jongens bij hun nieuwe woonplaats geen contact hebben met de vader. Ook heeft de vader dan geen of weinig contact met sportclubs en de school van de kinderen in hun nieuwe woonplaats.
Gezien het bovenstaande verzoekt de vader om de kinderen aan hem toe te wijzen, als de moeder besluit om buiten de straal van 10 kilometer te gaan wonen. Hij heeft zijn tuinbouwbedrijf verkocht en kan dat op elk gewenst moment aan de gemeente overdragen. Hij is daardoor financieel onafhankelijk en kan per direct fulltime voor de kinderen beschikbaar zijn. Op die manier kunnen de kinderen op hun eigen school blijven en in de buurt van hun vader, de familie en hun vriendjes en sportclubs. Uiteraard is de vader in dat geval bereid om de moeder een uitgebreide zorgregeling toe te staan. Hij nodigt de moeder uit om daartoe een voorstel te doen.
De vader wil er nog op wijzen, dat na de echtscheiding juist de moeder er alles aan heeft gedaan om huisvesting in [e-plaats] te vinden. Dit omdat de kinderen al in [e-plaats] op school en de peuterspeelzaal zaten. Tijdens recente 10 minuten gesprekken is weer gebleken, dat de kinderen het op hun huidige school heel goed doen. Zeker omdat de kinderen al een scheiding hebben meegemaakt en vooral [kind 1] een kwetsbaar kind is, ziet de vader niet in waarom de moeder de kinderen nu uit hun vertrouwde omgeving wil halen. Dat is gewoon niet in hun belang. Tijdens de mondelinge behandeling in deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming dat ook al benadrukt.
De vader brengt hierbij een afschrift van zijn brief van 27 maart 2008 aan de moeder in het geding (productie 3). De vader heeft deze brief aangetekend aan de moeder verzonden. De vader wil op deze manier in overleg treden hoe een eventuele verhuizing gecombineerd zou kunnen worden met de zorgregeling. De moeder heeft op deze brief niet gereageerd. Zij wil verder helemaal niet met de vader hierover overleggen.
Concluderend is er voldoende reden om te bepalen, dat de moeder met de kinderen niet verder weg zal mogen verhuizen dan 10 km vanaf [a-plaats], of als de moeder daaraan niet wenst mee te werken om de kinderen aan de vader toe te vertrouwen.’
- —
alsmede in het licht hetgeen bij mondelinge behandeling in hoger beroep pln. p. 1–4, naar aanleiding van de mededeling van de moeder dat zij en haar nieuwe partner zich oriënteren in [b-plaats] (verweerschrift in appel p. 3 laatste alinea) in combinatie de bij brief van 4 mei 2009 overgelegde uitdraai van de routeplanner wat dit concreet betekent en dat dit opnieuw onderschrijft dat de bedoeling van de rechtbank — te weten het intact laten van de huidige omgangsregeling en het huidige contact — bij een verhuizing binnen voornoemde straal van 50 km (bijvoorbeeld naar [b-plaats]) niet wordt gehaald, waardoor er ook geen ‘gelijkwaardig ouderschap’ voor de vader blijft bestaan:
‘Momenteel staat ‘gelijkwaardig ouderschap’ heel erg in het voetlicht. Met de nieuwe wet van 1 maart jl. wordt dat overal verkondigd. In dit geval wil de man ook als gelijkwaardig ouder beschouwd worden, maar dat ook kunnen blijven. Hij vreest dat zijn ouderschap zal worden uitgehold, als de vrouw haar zin krijgt. Een contact van een kort weekend per twee weken, wat in de toekomst ook nog zal worden afgezegd, wegens allerlei afspraken die anders niet door kunnen gaan, is het spookbeeld dat de man voor de toekomst achtervolgd. En dat spookbeeld is echt niet zo vreemd. Op vrijdagmiddag zal het ophalen of brengen al snel een probleem worden, waarna het wel zaterdagmorgen zal worden. Ook het door de weekse middagje waarbij de kinderen langer in de auto zitten dan bij hun vader zijn, zal door de kinderen al snel niet meer zo worden gewaardeerd. En als hun vriendjes niet meekunnen en ze kunnen vanaf het adres van hun vader niet naar hun vriendjes, sport en andere afspraken, dan zijn er vaak redenen om omgangsweekenden af te zeggen. Zeker naarmate de jongens ouder worden.
De man heeft er alles voor over om ervoor te zorgen, dat de jongens niet uit hun vertrouwde omgeving weg hoeven. Dat zijn de twee redenen waarom hij deze procedure begonnen is.
Uit de stukken heeft u kunnen zien, dat [kind 1] een kwetsbaar jongetje is met de nodige problemen. Desondanks gaat het goed met hem op school en op de voetbal. Vooral dat onder ‘sociaal emotionele ontwikkeling’ zulke goede beoordelingen staan op zijn rapport, doet de man heel erg goed. De man is daarom van mening, dat het voor beide jongens, maar vooral voor [kind 1] van zeer groot belang is dat hij op deze hele goede school kan blijven. Vooral met [kind 1] moet niet meer worden gesold.
(…)
De vrouw kan niet met droge ogen blijven beweren dat een bevredigende zorgverdeling ook mogelijk blijft, als zij in een plaats als [b-plaats] is gaan wonen. Hoe kunnen de kinderen voor een woensdagmiddag per 14 dagen heen en weer worden gebracht? En vrijdagmiddag na schooltijd is het al helemaal niet mogelijk om op een normale manier tussen [e-plaats] en [b-plaats] heen en weer te rijden. [kind 2] is nu op vrijdagmiddag om 12:00 uur uit en [kind 1] om 15:00 uur. Hoe zouden partijen dat in het vat kunnen gieten? De A4 met onder andere knooppunt Zoeterwoude-Rijndijk moet worden gepasseerd. De vrouw stelt terecht dat de knooppunten rond Utrecht in dat geval worden vermeden, maar daar komen dan de knooppunten in de richting van Amsterdam voor in de plaats.
(…)
Voor de voetbal gaat [kind 1] twee maal per week trainen en heeft elke week een wedstrijd. Op maandag begeleid zijn moeder hem naar de training, op woensdag zijn vader en de wedstrijden doen partijen om en om. Zo iets is niet meer denkbaar na een verhuizing buiten de regio. De man vindt ook dat [kind 1] op een hele goede voetbalvereniging zit met een heel leuk team. Ook dat is voor [kind 1] belangrijk om te behouden. Elke teamsport is trouwens bijna uitgesloten, na de door de vrouw voorgenomen verhuizing. Als er in het weekend een wedstrijd gespeeld wordt en er is een afstand van 60 km te overbruggen, dan wordt dat niets meer.
Zoals deze partijen na de echtscheiding met elkaar en met hun kinderen omgaan, daar zouden bijna al mijn cliënten nog heel wat van kunnen leren. Ze vieren gezamenlijk de verjaardag van de kinderen, waarbij de opa's en oma's familieleden en vrienden van beide zijden en van harte welkom zijn. Ook worden de kinderfeestjes gezamenlijk georganiseerd en partijen kunnen in goed overleg jaarlijks de zorgverdeling evalueren en concretiseren. Ook gaan ze samen naar ouderavonden, kinderpsycholoog, speltherapeut en staan ze samen langs het veld bij belangrijke sportevenementen etc.etc. Alles in zeer goede harmonie. De man kreeg zelfs een uitnodiging voor de trouwerij van de vrouw. Helaas was de man verhinderd, maar anders was hij zeker van de partij geweest.
(…)
De man wijst er nog op, dat hij ruim drie jaar een vriendin heeft uit [f-plaats]. Juist wegens de wederzijdse kinderen heeft hij ervoor gekozen niet te gaan samenwonen. Hij wil bij de moeder van zijn kinderen in de buurt blijven wonen om de zorg goed te kunnen delen en ook zijn nieuwe vriendin wil bij de vader van haar kinderen in de buurt blijven om dezelfde reden. De man heeft het contact tussen zijn vriendin en de kinderen beperkt, na de conclusie van de kinderpsycholoog dat [kind 1] de nieuwe partners nog niet accepteert en dat hij daar emotioneel niet aan toe is. De keuzes die de man maakt, worden dus voor een groot deel bepaald door de belangen van zijn jongens. De man vindt het heel schrijnend dat de vrouw dat in dit geval niet kan opbrengen. Hij wil wel benadrukken, dat hij haar verder een heel goede moeder vindt. Hij begrijpt alleen niet dat zij, met haar pedagogische achtergrond, niet wil inzien hoe groot het belang van de jongens is om in hun vertrouwde omgeving te blijven wonen, in de nabijheid van de vertrouwde school, voetbalclub, hun vader, vriendjes en familieleden.
Al met al, laten we de dingen die nu goed gaan koesteren en behouden, zoals de voetbal en de school en werken aan de dingen die niet zo goed gaan met professionele hulp, zoals speltherapie. De man is overigens heel erg blij, dat de vrouw niet gaat verhuizen buiten de regio als hun hoofdverblijf dan bij de man zou komen. De man zou het namelijk voor de jongens vreselijk vinden als zij een moeder op afstand kregen. De man vindt dat de kinderen moeten kunnen rekenen op de gelijkwaardige zorg van vader en moeder, waar ze ook vol[g]ens de nieuwe wet recht op hebben.’
- —
alsmede in het licht dat het betreft een verhuizing teneinde de reistijd van de nieuwe partner van de vrouw te bekorten, hetgeen geen rechtens te respecteren belang is bij de afweging van de belangen van de kinderen7. en waarvan de vader onder meer bij pleidooi (pln. hb mr Van Ruijven p. 1 laatste alinea e p. 2 eerste al.):
‘De vrouw en haar nieuwe echtgenoot wonen momenteel al samen in haar woning in [e-plaats]. Voorheen had deze echtgenoot al 20 jaar een studentenflat in [g-plaats]. Hij reist nu al 4 jaar heen en weer tussen [g-plaats] of [e-plaats] en [d-plaats]. De vrouw en haar nieuwe echtgenoot kunnen een ruimere woning in [e-plaats] aanschaffen. Er staan voldoende mooie en betaalbare woningen te koop in die omgeving, dat kan het probleem niet zijn. De enkele reden, dat de huidige echtgenoot van de vrouw liever dichter bij zijn werk wil wonen, kan en mag niet de reden zijn om [kind 1] en [kind 2] uit hun vertrouwde omgeving weg te rukken.’
omdat:
- a.
De samenvatting die het hof heeft gemaakt in r.o. 5 van de klachten van de vader tegen de straal van 50 km onjuist, althans onvolledig, althans onbegrijpelijk is door te overwegen:
‘Een verhuizing waarbij de afstand c.q. reistijd tussen de moeder en de vader te groot wordt, zou het contact met de vader bemoeilijken. Daar komt bij dat het belang van de moeder om te verhuizen vooral gelegen is in vermindering van de reistijd van haar nieuwe partner. Verder vindt de vader het van groot belang, dat de sociale structuur van de vader en de moeder elkaar overlappen. Als de moeder buiten een straal van 10 kilometer verhuist, worden er twee aparte werelden gecreëerd. De vader heeft er alles voor over om ervoor te zorgen, dat de kinderen niet uit hun vertrouwde omgeving weg hoeven. Hij vreest dat zijn ouderschap zal worden uitgehold, als de moeder haar zin krijgt.’
omdat het hof aldus miskent dat de vader steeds heeft aangevoerd dat verhuizing op een grotere afstand dan 10 kilometer hemelsbreed van het voormalige Raadhuis van [a-plaats] niet in het belang van de kinderen is8., in het bijzonder in het belang van [kind 1] en ook omdat het hof aldus miskent dat hetgeen de vader in grief I aanvoert er op neerkomt dat hetgeen de rechtbank beoogt (geen afbreuk aan de huidige situatie) door de door haar opgelegde straal van 50 kilometer hemelsbreed vanaf het voormalige Raadhuis van [a-plaats] juist wel afbreuk doet aan de huidige situatie. Indien het hof dat niet heeft miskend en dit alles wèl moet worden gelezen in r.o. 5, dan strookt dit niet met r.o. 7, waarin het hof het belang van de vader en de kinderen samenvat met ‘de mogelijkheid van een omgangsregeling’.
- b.
aldus oordelende in r.o. 7 onvoldoende blijkt dat en hoe het hof het argument van de vader dat met een straal van 50 kilometer hemelsbreed vanaf het voormalige Raadhuis van [a-plaats] het belang van de kinderen nog steeds niet zo is gediend als de rechtbank het wel heeft beoogd, te weten, dat de wijze waarop de vader thans invulling geeft aan zijn ouderschap en omgangsregeling, moet worden gehandhaafd in dier voege dat het contact tussen de minderjarigen en de vader, die een frequente en regelmatige omgang met elkaar hebben, in aanvaardbare mate in stand dient te houden, waardoor het hof hetzij niet alle omstandigheden van het geval (in het bijzonder ten aanzien van de belangen van de kinderen) heeft afgewogen, hetzij het geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven
- c.
aldus onvoldoende blijkt dat en hoe het hof heeft beoordeeld het argument van de vader dat verhuizing in een straal van 50 km betekent dat de huidige invulling van het ouderschap en omgangsregeling goeddeels verloren gaat, zodat ook het belang van de vader om een gelijkwaardige ouder te kunnen zijn wordt geschaad, waardoor het hof hetzij niet alle omstandigheden van het geval (in het bijzonder ten aanzien van het belang van de vader) heeft afgewogen, hetzij het geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven.
- d.
het hof bovendien niet, althans onvoldoende kenbaar deze belangen van kinderen en vader heeft afgewogen tegen dat van de moeder.
- e.
In het bijzonder is niet of onvoldoende kenbaar gewogen, althans gemotiveerd wat in dit verband de belangen van de minderjarige kinderen zijn, in het bijzonder die van [kind 1], waarvan de vader gemotiveerd heeft gesteld dat dit belang juist is gebaat bij bestendiging van de huidige situatie.
Ter toelichting en nadere uitwerking van de punten a t/m e diene het navolgende.
Toelichting en verdere uitwerking onderdeel 1.1
Ad a: onjuiste, onbegrijpelijke en onvolledige weergave van de klachten van de vader in r.o. 5
De bedoeling van (het oordeel van) de rechtbank9. is dat de verhuizing geen ingrijpend nadeel mag toebrengen aan de belangen van de kinderen en van de vader. Tot zover is de vader het ook met de rechtbank eens. De vader heeft ook steeds aangevoerd dat verhuizing op een grotere afstand dan 10 kilometer hemelsbreed van het voormalige Raadhuis van [a-plaats] niet in het belang van de kinderen is.10. Grief I, zoals hierboven geciteerd in combinatie met de geciteerde passages uit de pleitnota van mr Van Ruyven in hoger beroep, komt er in de grond op neer dat de vader het met de rechtbank eens is dat de huidige omgangregeling in stand dient te blijven (en zelfs te worden uitgebreid), zoals ook de rechtbank beoogt, maar dat dit met de door de rechtbank opgelegde norm van 50 km niet haalbaar is, omdat bij verhuizing in een straal van maximaal 50 km hemelsbreed dat de huidige invulling van het ouderschap en omgangsregeling goeddeels verloren zal gaan. Dat is nu juist wat de rechtbank wil tegengaan en welke overwegingen het hof onderschrijft. In dat verband dekt de stelling dat ‘de vader vreest dat zijn ouderschap wordt uitgehold als de moeder haar zin krijgt’ dus onvoldoende de lading, zodat dit een onjuiste, onvolledige en dus onbegrijpelijke uitleg van de stellingen van de vader omvat. Dat klemt temeer daar het hof nu juist de overwegingen van de rechtbank overneemt en tot de zijne maakt. Aldus is de samenvatting van het standpunt van de vader dus onjuist, althans onvolledig, althans onbegrijpelijk.
Ad b. t/m e: onjuiste, onvolledige, althans onvoldoende (kenbare) belangen afweging
Het betreft in het bijzonder de overweging in r.o. 7:
‘Naar het oordeel van het hof is een verbod tot verhuizen uit de regio van de vader voor de moeder onnodig belastend en onnodig voor het welzijn van de kinderen. In dit kader maakt de situatie, waarin de moeder op een straal van maximaal vijftig kilometer hemelsbreed gaat verhuizen, naar 's Hofs oordeel geen inbreuk op de mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de kinderen Het Hof is daarbij van oordeel dat de moeder in redelijkheid niet de mogelijkheid mag worden ontnomen om op een redelijke verhuisafstand een nieuwe start te maken met haar gezin. De door de vader aangedragen argumenten acht het hof in dit kader niet voldoende zwaarwegend.’
Ad b: belang van de kinderen
- i—a.
Het hof oordeelt hier eenvoudig dat ‘een verbod tot verhuizen uit de regio voor de moeder onnodig belastend is en onnodig voor het welzijn van de kinderen’. Allereerst valt niet in te zien waarom het maken van een nieuwe start in de regio [e-plaats] ‘onnodig belastend’ zou zijn. Het betreft immers uitsluitend de reistijd van de nieuwe partner van de vrouw die hij al weer, naar de vader onweersproken heeft gesteld 4 jaar maakt.11. Indien het hof daarmee bedoelt dat het onnodig belastend is voor de nieuwe partner dan is dat geen rechtens te respecteren belang dat in het kader van de belangenafweging zwaarder zou kunnen en mogen wegen dan het belang van de kinderen en van de vader. De vader heeft terecht aangevoerd dat er ook in de regio [e-plaats] voldoende mooie en betaalbare woningen te koop staan:
‘De vrouw en haar nieuwe echtgenoot wonen momenteel al samen in haar woning in [e-plaats]. Voorheen had deze echtgenoot al 20 jaar een studentenflat in [g-plaats]. Hij reist nu al 4 jaar heen en weer tussen [g-plaats] of [e-plaats] en [d-plaats]. De vrouw en haar nieuwe echtgenoot kunnen een ruimere woning in [e-plaats] aanschaffen. Er staan voldoende mooie en betaalbare woningen te koop in die omgeving, dat kan het probleem niet zijn. De enkele reden, dat de huidige echtgenoot van de vrouw liever dichter bij zijn werk wil wonen, kan en mag niet de reden zijn om [kind 1] en [kind 2] uit hun vertrouwde omgeving weg te rukken.’12.
Het hof heeft hetzij een omstandigheid laten meewegen (en zelfs doorslaggevend gevonden) die in het kader van een afweging van artikel 1:253a BW buiten beschouwing zou moeten blijven — te weten reistijd van een derde), hetgeen van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, hetzij heeft het hof geen, althans onvoldoende inzage gegeven in zijn gedachtegang en dan in het bijzonder ten aanzien van de — essentiële — stelling van de vader dat de moeder heel goed een nieuwe start met haar nieuwe partner kan maken in [e-plaats], c.q. in de regio, en dat het daarvoor dus niet noodzakelijk is om de kinderen uit hun vertrouwde omgeving te halen.
Ook is zonder nadere toelichting die ontbreekt onbegrijpelijk dat het in de regio en vertrouwde omgeving blijven ‘onnodig zou zijn voor het welzijn van de kinderen’. Verwezen wordt naar het hierna volgende onderdeel 1-b met als toevoeging dat het een feit van algemene bekendheid is dat, wanneer door verhuizing van de moeder de vader niet langer op een behoorlijke wijze aan de vastgestelde omgang- en contactregeling invulling kan geven omdat hij de kinderen op woensdag niet uit school kan halen, hij ze doordeweeks niet bij hem kan laten overnachten en de volgende dag naar school brengen en ook overigens doordeweeks kan ondersteunen met sport- en andere activiteiten, dan valt zonder nadere toelichting die ontbreekt niet in te zien (en is dus onbegrijpelijk) dat het in de regio ‘onnodig is voor het welzijn van de kinderen’.
- i—b.
Dit oordeel dat ‘een verbod tot verhuizen uit de regio voor de moeder onnodig belastend is en onnodig voor het welzijn van de kinderen’, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt onbegrijpelijk in het licht van de stellingen van de vader dat wanneer de moeder naar [b-plaats] gaat verhuizen, waar zij zich oriënteert, de huidige omgangsregeling en het huidige contact daarmee goeddeels onmogelijk wordt gemaakt (zie bijvoorbeeld appelschrift toelichting grief 1 punten 1.4, 1.13 en 1.14 en pln. mr Van Ruyven) de passages:
‘Momenteel staat ‘gelijkwaardig ouderschap’ heel erg in het voetlicht. Met de nieuwe wet van 1 maart jl. wordt dat overal verkondigd. In dit geval wil de man ook als gelijkwaardig ouder beschouwd worden, maar dat ook kunnen blijven. Hij vreest dat zijn ouderschap zal worden uitgehold, als de vrouw haar zin krijgt. Een contact van een kort weekend per twee weken, wat in de toekomst ook nog zal worden afgezegd, wegens allerlei afspraken die anders niet door kunnen gaan, is het spookbeeld dat de man voor de toekomst achtervolgd. En dat spookbeeld is echt niet zo vreemd. Op vrijdagmiddag zal het ophalen of brengen al snel een probleem worden, waarna het wel zaterdagmorgen zal worden. Ook het door de weekse middagje waarbij de kinderen langer in de auto zitten dan bij hun vader zijn, zal door de kinderen al snel niet meer zo worden gewaardeerd. En als hun vriendjes niet meekunnen en ze kunnen vanaf het adres van hun vader niet naar hun vriendjes, sport en andere afspraken, dan zijn er vaak redenen om omgangsweekenden af te zeggen. Zeker naarmate de jongens ouder worden.
De man heeft er alles voor over om ervoor te zorgen, dat de jongens niet uit hun vertrouwde omgeving weg hoeven. Dat zijn de twee redenen waarom hij deze procedure begonnen is.
Uit de stukken heeft u kunnen zien, dat [kind 1] een kwetsbaar jongetje is met de nodige problemen. Desondanks gaat het goed met hem op school en op de voetbal. Vooral dat onder ‘sociaal emotionele ontwikkeling’ zulke goede beoordelingen staan op zijn rapport, doet de man heel erg goed. De man is daarom van mening, dat het voor beide jongens, maar vooral voor [kind 1] van zeer groot belang is dat hij op deze hele goede school kan blijven. Vooral met [kind 1] moet niet meer worden gesold.
(…)
De vrouw kan niet met droge ogen blijven beweren dat een bevredigende zorgverdeling ook mogelijk blijft, als zij in een plaats als [b-plaats] is gaan wonen. Hoe kunnen de kinderen voor een woensdagmiddag per 14 dagen heen en weer worden gebracht? En vrijdagmiddag na schooltijd is het al helemaal niet mogelijk om op een normale manier tussen [e-plaats] en [b-plaats] heen en weer te rijden. [kind 2] is nu op vrijdagmiddag om 12:00 uur uit en [kind 1] om 15:00 uur. Hoe zouden partijen dat in het vat kunnen gieten? De A4 met onder andere knooppunt Zoeterwoude-Rijndijk moet worden gepasseerd. De vrouw stelt terecht dat de knooppunten rond Utrecht in dat geval worden vermeden, maar daar komen dan de knooppunten in de richting van Amsterdam voor in de plaats.
(…)
Voor de voetbal gaat [kind 1] twee maal per week trainen en heeft elke week een wedstrijd. Op maandag begeleid zijn moeder hem naar de training, op woensdag zijn vader en de wedstrijden doen partijen om en om. Zo iets is niet meer denkbaar na een verhuizing buiten de regio. De man vindt ook dat [kind 1] op een hele goede voetbalvereniging zit met een heel leuk team. Ook dat is voor [kind 1] belangrijk om te behouden. Elke teamsport is trouwens bijna uitgesloten, na de door de vrouw voorgenomen verhuizing. Als er in het weekend een wedstrijd gespeeld wordt en er is een afstand van 60 km te overbruggen, dan wordt dat niets meer.’
Daarnaast heeft de vader ook gemotiveerd aangegeven13. dat [kind 1] probleemgedrag vertoont, als gevolg waarvan geraadpleegde deskundigen zeggen dat hij rust en stabiliteit nodig heeft en juist geen verhuizing. Dit argument — dat dus slaat op het belang van [kind 1], laat het hof geheel onbesproken.
Uit al deze stellingen volgt dat bij toepassing van de 50 kilometer norm de huidige omgangsregeling en het huidige contact, alsmede de rol als vader in de soep zal lopen. Dit is niet in het belang van de minderjarige kinderen en al helemaal niet in het belang van de extra kwetsbare [kind 1]. Het hof heeft dus hetzij een verkeerde belangenafweging gemaakt door het belang van de nieuwe partner van de moeder te laten prevaleren, hetzij de belangen van de kinderen niet afgewogen, hetzij bij de belangenafweging niet alle omstandigheden van het geval meegenomen, hetzij een in het licht van deze door de vader aangevoerde stellingen in het licht van de aangehaalde overweging van de rechtbank die het hof in r.o. 7 overneem een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
Ad c. het belang van de vader
- ii.
Daarnaast is onvoldoende duidelijk wat in r.o. 7 onder die ‘bezwaren’ door het hof moet worden verstaan. Indien daaronder de in r.o. 5 bedoelde samenvatting is bedoeld, is deze overweging rechtens onjuist (want onvolledig, zie hierboven sub a) en vooral zonder nadere toelichting die ontbreekt onbegrijpelijk in het licht van de door het hof zelf omarmde overweging van de rechtbank dat de huidige invulling van het ouderschap en de omgangsregeling niet verloren mag gaan. Wanneer, zoals de rechtbank in de door het hof in r.o. 7 bedoelde passage, verhuizing in een straal van 50 km betekent dat de huidige invulling van het ouderschap en omgangsregeling goeddeels verloren gaat, schaadt dat zowel de belangen van de vader als die van de kinderen. Vervolgens voert de vader in hoger beroep gemotiveerd aan dat verhuizing in een straal van 50 km wèl betekent dat de huidige invulling van het ouderschap en omgangsregeling goeddeels verloren gaan.
Door de vader is betoogd14., dat die omgang niet is te rijmen met een verhuisafstand van 50 km. Gezien de files in de ochtendspits is het onmogelijk om de kinderen op donderdagmorgen op tijd op school te krijgen, tenzij de moeder de kinderen midden in de nacht op komt halen. Ook de middag en avondspits op vrijdagmiddag maken de omgang van vrijdagmiddag na schooltijd volstrekt onmogelijk. Daarbij moet in het oog worden gehouden dat binnen de straal van 50 km hemelsbreed plaatsen als [c-plaats] en [b-plaats] vallen. Die plaatsen kunnen alleen via de snelweg met belangrijke verkeersknooppunten worden bereikt. Een en ander mag van algemene bekendheid worden geacht. Ook deze essentiële stelling, had het hof in het kader van de afweging van het belang van het kind en ook overigens niet onbesproken mogen laten.
- iii.
Evenmin is in dat verband rechtens juist en/of een toereikende motivering in het kader van de belangenafweging van alle omstandigheden van het geval in de zin van artikel 1:253a BW, dat het hof oordeelt in r.o. 7:
‘(…) De door de vader aangedragen argumenten acht het hof in dit kader niet voldoende zwaarwegend. Het hof acht voorts van belang, dat is gebleken dat ten tijde van het huwelijk de moeder voor het grootste deel de verzorging van de kinderen op zich heeft genomen. De voortzetting van het ouderschap na scheiding, ook na de verhuizing van de moeder, wordt voor de vader dan ook niet in beperktere mate mogelijk vergeleken met de situatie die ten tijde van de samenleving van partijen bestond. Ten aanzien van de omgangsregeling is het hof gebleken dat de regeling, zoals door de rechtbank vastgesteld, door partijen tot op heden wordt nageleefd en dat deze goed verloopt. Beide ouders hebben een nieuwe partner en een nieuwe gezinssituatie. De moeder heeft nimmer de omgangscontacten tussen de vader en de kinderen in de weg gestaan. Ook overigens is het hof niet gebleken van omstandigheden die de vrees wettigen dat omgang tussen de vader en de kinderen, zoals door de rechtbank vastgesteld, nadelig zou zijn voor de kinderen.’
omdat niet bepalend is hoe de rolverdeling was ten tijde van het huwelijk voor de vraag of de verhuizing binnen een straal van 50 kilometer van het voormalige Raadhuis van [a-plaats] is toegestaan, maar het belang van de kinderen ten tijde van het ingaan van de maatregel afgezet tegen en rekening houdend met alle omstandigheden van het geval van dat moment. Dat betekent dat de rolverdeling tijdens het huwelijk niet relevant is voor de vraag in hoeverre een inbreuk kan worden gepleegd door de verhuizing op de huidige invulling van het ouderschap en de daarbij behorende omgangsregeling. Dit klemt in onderhavig geval eens te meer, nu in casu een ontwikkeling heeft plaatsgevonden15., waarbij de vader een steeds belangrijkere en grotere plaats in het leven van zijn zoons is gaan innemen.
Conclusie i t/m iii
Het is dan ook rechtens onjuist, innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk dat met een verwijzing naar het oordeel van de rechtbank en zonder inhoudelijke en afdoende bespreking van de argumenten van de vader dat verhuizing binnen de voornoemde straal van 50 kilometer
- (1)
niet in het belang van de kinderen is en
- (2)
dat zijn huidige rol na de verhuizing grotendeels is uitgespeeld — ten faveure van de nieuwe partner van de moeder —
het hof desalniettemin tot een bekrachtiging komt van de ‘straal van 50 km’ toestemming in plaats van een verbod op het verlaten van de regio, dan wel het toewijzen van de kinderen aan de vader.16. Daarbij heeft het hof zowel de impact daarvan op de rol van de vader als het aspect van de gedragsproblematiek met [kind 1] hetzij miskend, doch in elk geval onvoldoende kenbaar besproken.
1.2
Het hof miskent in zijn oordeel in r.o. 7
‘de situatie, waarin de moeder op een straal van maximaal vijftig kilometer hemelsbreed gaat verhuizen, naar 's Hofs oordeel geen inbreuk [maakt] op de mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de kinderen.’
allereerst dat het niet gaat om de mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de kinderen maar om, zoals de rechtbank het formuleert (beschikking rechtbank p. 3 onder het kopje ‘verhuizing’):
‘Gebleken is dat partijen in onderling overleg de huidige omgangsregeling zijn overeengekomen, waarbij de minderjarigen zowel in het weekend als door de week bij de vader verblijven, en dat deze omgangsregeling goed verloopt. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat dit contact met de vader in stand blijft, hetgeen de moeder overigens ter terechtzitting zelf ook heeft aangegeven. Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat een ouder c.q. de moeder na een echtscheiding de vrijheid heeft om haar leven zelfstandig in te richten, maar deze vrijheid wordt beperkt doordat zij het contact tussen de minderjarigen en de vader, die een frequente en regelmatige omgang met elkaar hebben, in aanvaardbare mate in stand dient te houden. Een verhuizing waarbij de afstand c.q. reistijd tussen de moeder en de vader (te) groot wordt, zou dit contact bemoeilijken. Daar komt bij dat het belang van de moeder om te verhuizen vooral is gelegen in vermindering van de reistijd van haar nieuwe partner. De rechtbank ziet niet in dat dat belang dient te prevaleren. Om het contact met de vader in aanvaardbare mate in stand te houden, daarbij in aanmerking nemende de hierna te noemen omgangsregeling, acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen dat een eventuele verhuizing van de moeder beperkt blijft tot een straal van maximaal 50 kilometer hemelsbreed met als middelpunt het (voormalige) gemeentehuis van [a-plaats].’
het contact met de vader in aanvaardbare mate in stand te houden daarbij in aanmerking nemende de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling. Dat is dus iets anders dan de mogelijkheid van een omgangsregeling.
Voorts is dit oordeel in r.o. 7 zoals in de aanhef van dit onderdeel 1.2 geciteerd zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk omdat het hof nu juist de omgangsregeling handhaaft in r.o. 7 zoals door de rechtbank opgelegd en er daarbij vanuit gaat dat die niet wordt teruggeschroefd na de verhuizing, terwijl de vader nu juist heeft aangevoerd (zie hierboven de geciteerde passages uit het appelschrift en de pln. in appel van mr Van Ruyven) dat, als gevolg van de reisafstand en het verhuizen naar een andere regio met school, vriendjes en vriendinnetjes, sportclubs lessen etc, de vader zijn rol als vader in dat verband niet langer kan uitvoeren zoals hij nu doet.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
Toelichting en verdere uitwerking onderdeel 1.2
Het hof miskent in r.o. 7, dat bij een afstand in een straal van maximaal 50 km het verkeer de regeling, die de rechtbank oplegt, feitelijk niet uitvoerbaar maakt. Het hof miskent aldus dat zijn oordeel in r.o. 7 ook de omgangsregeling zoals het hof die voorstaat, daarmee illusoir wordt. Het wegennet in de Randstad is zodanig dichtgeslibd, dat slechts binnen een straal van 10 kilometer c.q. in de eigen regio die zaken gewaarborgd zijn die de vader heeft aangevoerd in het appelschrift onder grief I met toelichting (1.1 t/m 1.18) en in de pleitnotities in hoger beroep op p. 1 t/m 4, er, zakelijk weergegeven, op neerkomend dat de wijze waarop de vader thans invulling geeft aan zijn ouderschap door de reistijd en verkeerssituatie feitelijk onmogelijk wordt. Dat is dus iets anders dan wat het hof overweegt. Het gaat immers niet om de mogelijkheid van de omgangsregeling, maar de wijze waarop de vader daaraan en aan het vaderschap invulling geeft. Om nog eens met de woorden van de rechtbank te spreken waaraan het hof refereert:
‘De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat dit contact met de vader in stand blijft, hetgeen de moeder overigens ter terechtzitting zelf ook heeft aangegeven. Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat een ouder c.q. de moeder na een echtscheiding de vrijheid heeft om haar leven zelfstandig in te richten, maar deze vrijheid wordt beperkt doordat zij het contact tussen de minderjarigen en de vader, die een frequente en regelmatige omgang met elkaar hebben, in aanvaardbare mate in stand dient te houden. Een verhuizing waarbij de afstand c.q. reistijd tussen de moeder en de vader (te) groot wordt, zou dit contact bemoeilijken.’17.
Waar de rechtbank dus beoogt een frequente en regelmatige omgang tussen vader en kinderen in aanvaardbare mate in stand dient te houden breekt het hof die door handhaving van de 50 km grens na het horen van de invulling daarvan ([b-plaats]) alsmede de verkeerstechnische bezwaren doordeweeks uit school halen, 's‑nachts bij de vader verblijven en de volgende dag naar school brengen, alsmede het begeleiden bij activiteiten doordeweeks en in het weekend onmogelijk maken. Dat oordeel is als gezegd tegenstrijdig en dus onbegrijpelijk, maar ook onbegrijpelijk indien het hof hiermee heeft beoogd te zeggen dat verhuizing binnen de straal van 50 km hemelsbreed van het oude Raadhuis van [a-plaats], de mogelijkheid van de huidige omgangsregeling onverlet laat. In dat verband hadden de voormelde verkeerstechnische bezwaren van de vader zeker niet onbesproken mogen blijven.
1.3
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt is onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd het oordeel van het hof in r.o 8.
‘Het hof acht — met de moeder — niet opportuun thans te beslissen dat de kinderen, die primair door haar verzorgd worden, over enige tijd voor de helft bij de vader dienen te zijn. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt, hetgeen het uitvoeren van een co-ouderschapregeling bemoeilijkt, en dat partijen niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen betreffende de kinderen. Het hof zal het verzoek van de vader dienaangaande afwijzen.’
omdat de vader de stelling van de vrouw dat de communicatie moeilijk loopt, gemotiveerd heeft betwist. De vader heeft daarbij juist aangegeven dat de communicatie juist uitstekend is. Zie in dit verband bijvoorbeeld pln. mr. Van Ruyven hb. P. 2 laatste alinea en p. 3 eerste en tweede alinea:
‘Zoals deze partijen na de echtscheiding met elkaar en met hun kinderen omgaan, daar zouden bijna al mijn cliënten nog heel wat van kunnen leren. Ze vieren gezamenlijk de verjaardag van de kinderen, waarbij de opa's en oma's familieleden en vrienden van beide zijden en van harte welkom zijn. Ook worden de kinderfeestjes gezamenlijk georganiseerd en partijen kunnen in goed overleg jaarlijks de zorgverdeling evalueren en concretiseren. Ook gaan ze samen naar ouderavonden, kinderpsycholoog, speltherapeut en staan ze samen langs het veld bij belangrijke sportevenementen etc.etc. Alles in zeer goede harmonie. De man kreeg zelfs een uitnodiging voor de trouwerij van de vrouw. Helaas was de man verhinderd, maar anders was hij zeker van de partij geweest.
De man vindt het diep triest, dat in de processtukken van de vrouw een heel ander beeld wordt geschetst. Er wordt gezegd dat de communicatie tussen partijen niet goed is en dat zulks een co-ouderschap in de weg zou staan. Niet is minder waar, de communicatie is uitstekend. Ineens komt ook de psychische ziekte van de man weer uit de hoge hoed. De man had in het jaar van de echtscheiding eerst moeten verwerken dat zijn hele oogst was mislukt door een bacterie in zijn geraniums. Kort daarna vertelde de vrouw dat zij wilde scheiden. Daarna is de man inderdaad een tijdje psychisch van slag geweest en heeft hij hulp gekregen. Dat had iedereen kunnen overkomen. Een en ander speelde in 2005, dus al vier jaar geleden. Voordien heeft de man nooit ergens last van gehad en nadien ook niet meer.’
Alleen het punt van de verhuizing houdt partijen verdeeld, maar desondanks gaan partijen nog steeds heel goed met elkaar om. De vader heeft zelfs een uitnodiging voor de bruiloft van de vrouw gekregen (productie 2 bij de brief van 4 mei 2009 van mr Van Ruyven en partijen organiseren samen de verjaardagen van de kinderen en hun kinderfeestjes. Dit alles is door de vader in het pleidooi van zijn raadsvrouw bij het Hof naar voren gebracht en vervolgens door de vrouw niet ontkend. Althans is dit oordeel gelet op die gemotiveerde betwisting zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
1.4
Het hof geeft in r.o. 7 t/m 9 en het dictum geen kenbaar oordeel omtrent het blijkens het petitum van het appelschrift (p. 7) sub I onder subsidiair gehandhaafde verzoek:
‘Redenen waarom
De vader Uw Hof eerbiedig verzoekt om
- I.
te vernietigen de beschikking van de Rechtbank te 's‑Gravenhage van 19 maart 2008 voor zover handelend over de verblijfplaats van de kinderen en alsnog:
- —
(…)
- —
Subsidiair te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben (…).’
terwijl het hof dit onderdeel van het petitum wel in r.o. 2 noemt, zodat het oordeel wat dat betreft hetzij rechtens onjuist is, hetzij onvoldoende gemotiveerd, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk is.
1.5
Het slagen van één of meer bovenstaande klachten betekent dat r.o. 8, 9 en het dictum evenmin in stand kunnen blijven.
Redenen waarom
Verzoeker tot cassatie zich wendt tot Uw Raad met het eerbiedig verzoek de beschikking van het gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 8 juli 2009, gewezen onder het Zaaknummer: 200.008.436.01, waartegen opgemelde middel is gericht, te vernietigen met zodanige verdere uitspraak als naar het oordeel van Uw Raad behoort te worden gegeven; Kosten rechtens!
's‑Gravenhage, 23 juli 2009
mr H.J.W. Alt
advocaat bij de Hoge Raad der
Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 23‑07‑2009
HR 25 april 2008, NJ 2008, 414.
Zie onder meer appelschrift p, 3–6 grief 1, punt 1.1. t/m 1.18, verweerschrift in het incidenteel appel p. 1 punt II en p. 2 punt III en IV en pleitnotitie mr Van Ruijven p. 1–3.
Appelschrift p. 2 sub III.
Appelschrift p. 2 sub IV.
Appelschrift p. 3 grief 1 punt 1.1.
Zie hieromtrent inleidend verzoekschrift punt 10 en 11, waarin de vader betoogt dat het uitsluitend gaat om de bekorting van de reistijd van de nieuwe partner van de vrouw in het kader van woon-werkverkeer en dat de vrouw de nieuwe start evengoed kan maken in de regio [e-plaats].
Zie bijvoorbeeld inleidend verzoekschrift d.d. 7 juni 2007, punt 9, 14, 20 en appelschrift p. 5, punt 1.16, pln. hb mr Van Ruyven, p 3 laatste alinea.
Beschikking rb. Den Haag d.d. 19 maart 2008, p. 3 onder het kopje ‘verhuizing’.
Zie bijvoorbeeld inleidend verzoekschrift d.d. 7 juni 2007, punt 9, 14, 20 en appelschrift p. 5, punt 1.16, pln. hb mr Van Ruyven, p 3 laatste alinea.
Pln. mr Van Ruyven in hb, p. 1 laatste alinea.
Pln. mr Van Ruyven in hb, p. 1 laatste alinea.
Pln. mr Van Ruyven in hoger beroep p. 1 laatste alinea, verwijzend naar de laatste productie aangehecht aan de brief van mr Van Ruyven van 4 mei 2009 aan het hof, inhoudende de brief van 31 maart 2009 van Mirjam van der Maarel, pedagogisch en psychologisch hulpverlener te Nootdorp die onder meer [kind 1] daarin omschrijft als een ‘gevoelige, angstige jongen die emotioneel in de knel zit en dit laat zien in niet gewenst gedrag’ en ook verwijzend naar bijlage 11 bij het inleidende verzoekschrift d.d. 7 juni 2007, het onderzoek van het Centrum voor Autisme, dat geen autisme constateert, maar wel oordeelt: ‘Samenvattend kunnen we concluderen dat er sprake is van sociaal-emotionele problematiek bij [kind 1]. [kind 1] is een angstig, onzekere jongen die zichzelf hoge eisen stelt. Vanuit zijn onzekerheid zien we dat hij in de thuissituatie heel bepalend kan zijn, maar zich ook terugtrekt. [kind 1] kan heel star en wisselend met heel dwarse buien reageren. Hij doet een claimend beroep met name op moeder. Veiligheid, duidelijkheid en directe positieve ondersteuning zijn belangrijk voor [kind 1] om zich sociaal-emotioneel verder te ontwikkelen. Daarnaast is het belangrijk om [kind 1], vanwege zijn disharmonische vaardigheden, op het juiste niveau aan te spreken. Ouders moet de mogelijkheid worden geboden om in de opvoeding van [kind 1] begeleid en ondersteund te worden; daarnaast kan gedacht worden aan individuele (spel)begeleiding voor [kind 1].’ Zie ook het zich daarachter bevindende verslag van het Intelligentie onderzoek. Ook daarin worden gedragsproblemen geconstateerd en worden concrete aanbevelingen gedaan.
Zie hierboven in dit onderdeel 1.1 geciteerde en aangehaalde passages, in het bijzonder pln. mr Van Ruyven, p. 2, 3e alinea.
Dit wordt ook onderschreven door de moeder, zie bijvoorbeeld het verweerschrift in eerste aanleg p. 1 voorlaatste alinea.
Het hof laat dit verzoek geheel onbesproken en geeft daaromtrent geen inzicht in zijn gedachtegang op dit punt.
Beschikking rechtbank p. 3 onder het kopje ‘verhuizing’.