Hof 's-Gravenhage, 08-07-2009, nr. 200.008.436.01
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5650
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
08-07-2009
- Magistraten
Mrs. Mink, van Nievelt, Hulsebosch
- Zaaknummer
200.008.436.01
- LJN
BJ5650
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ5650, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 08‑07‑2009
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BM5825, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 08‑07‑2009
Mrs. Mink, van Nievelt, Hulsebosch
Partij(en)
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.P.J.M. van Ruijven, kantoorhoudende te Naaldwijk,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.T.H. Vuurens-Mulder, kantoorhoudende te Delft.
Procesverloop in hoger beroep
De vader is op 2 juni 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 maart 2008 van de rechtbank 's‑Gravenhage.
De moeder heeft op 11 augustus 2008 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 8 oktober 2008 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 7 juli 2008 en 4 mei 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 8 juli 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 14 mei 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Procesverloop in eerste aanleg en vaststaande feiten
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de maximale verhuisafstand van de moeder op een straal van 50 kilometer hemelsbreed, met als middelpunt het (voormalig) gemeentehuis van [x], bepaald. Verder is bepaald dat de hierna te noemen minderjarigen bij de vader zullen zijn: een weekend per twee weken van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19.00 uur, elke woensdagmiddag van 12.00 uur tot donderdagmorgen schooltijd, en de helft van de vakanties en feestdagen. Voor wat betreft deze omgangsregeling is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Beoordeling van het principale en het incidentele hoger beroep
1.
In geschil zijn de omgang tussen de vader en de minderjarigen: [kind 1], geboren op 22 juni 2000 te [geboorteplaats] en [kind 2], geboren op 17 augustus 2002 te [geboorteplaats], (hierna ook te noemen: de kinderen), en de verblijfplaats van de kinderen. De kinderen verblijven bij de moeder.
2.
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende
- I.
primair te bepalen dat de moeder niet met de kinderen zal verhuizen buiten het gebied met een straal van 10 kilometer met het (voormalig) gemeentehuis van [x] als middelpunt, subsidiair te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben, althans een zodanige beslissing over het hoofdverblijf van de kinderen te nemen als het hof in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt;
- II.
te bekrachtigen de omgangsregeling zoals in het dictum is vastgelegd;
- III.
te bepalen dat deze omgangsregeling vanaf 1 januari 2009 zal worden uitgebreid tot één weekend per twee weken van vrijdagmiddag direct na schooltijd tot zondagavond 19.00 uur, elke woensdagmiddag om 12.00 uur tot vrijdagmorgen schooltijd, de helft van de vakanties en feestdagen;
- IV.
te bepalen dat vanaf 1 januari 2010 een co-ouderschapsregeling zal gelden, zodat de kinderen de helft van de tijd bij hun vader en de helft van de tijd bij hun moeder zullen verblijven.
3.
De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt in incidenteel appel te bepalen dat de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling met ingang van de verhuisdatum van de moeder wordt beperkt tot een weekend van vrijdag na school tot zondagavond, alsmede één woensdagmiddag per veertien dagen. De vader heeft zich verweerd tegen dit verzoek.
4.
Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken gaat het hof uit van de onmiddellijke werking van de wet.
Waar het vóór eerstgenoemde datum, in het geval ouders gezamenlijk het gezag hebben over hun minderjarige kind(eren), in gerechtelijke procedures gangbaar was te spreken van ‘omgang’, in de zin van de duur van het verblijf van de minderjarige(n) bij de andere ouder dan die waar hij zijn hoofdverblijfplaats heeft, benoemt de wet in artikel 1:253a BW dit nu als: toedeling van de zorg- en opvoedingstaken, als onderdeel van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag (hierna: toedeling van de zorg- en opvoedingstaken). Waar in deze zaak nog gesproken wordt over ‘omgang’, zal het hof dit verstaan als ‘toedeling van zorg- en opvoedingstaken’.
5.
De vader voert in hoger beroep — kort samengevat — aan dat een verhuizing van de moeder beperkt dient te blijven tot 10 kilometer vanaf het voormalige gemeentehuis van [x], of als zij daaraan niet wenst mee te werken, het hoofdverblijf van de kinderen dan bij hem te bepalen. Een verhuizing waarbij de afstand c.q. reistijd tussen de moeder en de vader te groot wordt, zou het contact met de vader bemoeilijken. Daar komt bij dat het belang van de moeder om te verhuizen vooral gelegen is in vermindering van de reistijd van haar nieuwe partner. Verder vindt de vader het van groot belang, dat de sociale structuur van de vader en de moeder elkaar overlappen. Als de moeder buiten een straal van 10 kilometer verhuist, worden er twee aparte werelden gecreëerd. De vader heeft er alles voor over om ervoor te zorgen, dat de kinderen niet uit hun vertrouwde omgeving weg hoeven. Hij vreest dat zijn ouderschap zal worden uitgehold, als de moeder haar zin krijgt. De vader verzoekt verder om de omgang met ingang van 1 januari 2010 uit te breiden naar een co-ouderschap, in die zin dat de kinderen de helft van de tijd bij hun beide ouders zullen doorbrengen. Voor het geval de kinderen aan hem worden toevertrouwd, zal de vader meewerken aan een uitgebreide zorgregeling.
6.
De moeder heeft de grieven van de vader gemotiveerd betwist. Zij meent — kort gezegd — dat een verbod tot verhuizen uit de regio van de vader onnodig belastend is voor haar en voor de kinderen. Zij onderkent, dat een verhuizing een ingrijpende gebeurtenis is voor kinderen, anderzijds ervaren kinderen verhuizen ook als een uitdaging. Dat is ook zo als een verhuizing binnen een straal van 10 kilometer plaatsvindt, omdat hun leefwereld niet verder reikt dan de grenzen van een wijk. De moeder meent verder dat een co-ouderschapregeling niet goed zou zijn voor de kinderen. De ouders kunnen niet met elkaar communiceren en zij verschillen volstrekt van opvatting over wat het belang van de kinderen vergt. Zij vindt de vader geen slechte vader, doch volgens haar ziet hij soms de belangen van de kinderen niet.
7.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden welke thans een wijziging in de door de rechtbank vastgestelde maximale verhuisafstand van de moeder en de vastgestelde omgangsregeling rechtvaardigen. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank dienaangaande en neemt deze hierbij over. Het hof ziet geen aanleiding om de beslissing te wijzigen in de zin zoals de moeder eerst in laatste termijn ter terechtzitting van het hof heeft verzocht, nu dat verzoek ook niet is onderbouwd.
Naar het oordeel van het hof is een verbod tot verhuizen uit de regio van de vader voor de moeder onnodig belastend en onnodig voor het welzijn van de kinderen. In dit kader maakt de situatie, waarin de moeder op een straal van maximaal vijftig kilometer hemelsbreed gaat verhuizen, naar 's hofs oordeel geen inbreuk op de mogelijkheid tot omgang tussen de vader en de kinderen. Het hof is daarbij van oordeel dat de moeder in redelijkheid niet de mogelijkheid mag worden ontnomen om op een redelijke verhuisafstand, een nieuwe start te maken met haar gezin. De door de vader aangedragen argumenten acht het hof in dit kader niet voldoende zwaarwegend. Het hof acht voorts van belang, dat is gebleken dat ten tijde van het huwelijk de moeder voor het grootste deel de verzorging van de kinderen op zich heeft genomen. De voortzetting van het ouderschap na scheiding, ook na de verhuizing van de moeder, wordt voor de vader dan ook niet in beperktere mate mogelijk vergeleken met de situatie die ten tijde van de samenleving van partijen bestond. Ten aanzien van de omgangsregeling is het hof gebleken dat de regeling, zoals door de rechtbank vastgesteld, door partijen tot op heden wordt nageleefd en dat deze goed verloopt. Beide ouders hebben een nieuwe partner en een nieuwe gezinssituatie. De moeder heeft nimmer de omgangscontacten tussen de vader en de kinderen in de weg gestaan. Ook overigens is het hof niet gebleken van omstandigheden die de vrees wettigen dat omgang tussen de vader en de kinderen, zoals door de rechtbank vastgesteld, nadelig zou zijn voor de kinderen.
Het incidenteel appel van de moeder behelst een inkrimping van de omgang vanaf het moment dat de moeder verhuisd zal zijn. Het hof ziet daarvoor evenmin redenen, mede gezien de verklaring van de moeder ter zitting dat de kinderen graag naar hun vader gaan en de moeder de huidige frequentie van de omgang goed vindt. Het hof gaat er van uit dat de moeder ook na haar verhuizing een evenredig aandeel zal hebben in het halen en brengen van de kinderen.
8.
Het hof acht — met de moeder — niet opportuun thans te beslissen dat de kinderen, die primair door haar verzorgd worden, over enige tijd voor de helft bij de vader dienen te zijn. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt, hetgeen het uitvoeren van een co-ouderschapregeling bemoeilijkt, en dat partijen niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen betreffende de kinderen. Het hof zal het verzoek van de vader dienaangaande afwijzen.
9.
Mitsdien moet beslist worden als volgt.
Beslissing op het principale en het incidentele hoger beroep
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en Hulsebosch, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2009.