Volgens de schriftuur heeft het Hof een onjuiste beschikking gegeven.
HR, 05-11-2013, nr. 11/04499
ECLI:NL:HR:2013:1107
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-11-2013
- Zaaknummer
11/04499
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:1107, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑11‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1121, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1121, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:1107, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑02‑2012
- Wetingang
art. 266 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2014/51 met annotatie van N. Keijzer
SR-Updates.nl 2013-0423
NbSr 2013/365 met annotatie van mr. drs. C.J.A. de Bruijn
Uitspraak 05‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Eenvoudige belediging. Termen “beledigd” en “beledigend” i.d.z.v. art. 266.1 Sr. HR ambtshalve: mede gelet op hetgeen de door het Hof gebezigde bm inhouden kan de in de tll. en bewezenverklaring omschreven gedraging - het opzettelijk spuwen tegen een raam van de auto waarin aangeefster was gezeten - niet zonder meer worden aangemerkt als “belediging” i.d.z.v. art. 266.1 Sr. Daaruit volgt dat het Hof is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de in de tll. voorkomende termen “beledigd” en “beledigend” en dat het derhalve de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd. HR spreekt verdachte om doelmatigheidsredenen vrij van het hem onder 1 tlgd.
Partij(en)
5 november 2013
Strafkamer
nr. 11/04499
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 2011, nummer 23/001373-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de ter zake van feit 1 genomen beslissingen en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
2.1.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is - voor zover in cassatie van belang - ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard:
"dat hij op 7 juli 2009 te Amsterdam opzettelijk [betrokkene] door feitelijkheden in haar tegenwoordigheid heeft beledigd, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk beledigend gespuwd tegen een raam van een auto waarin [betrokkene] was gezeten."
2.1.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"2. Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009187739-8 van 4 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren (doorgenummerde bladzijden 37 tot en met 40).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik reed op 7 juli 2009 op een scooter over de Dirk Sonoystraat in Amsterdam. Ik ben achter de bestuurster van een auto (naar het hof begrijpt: een rode auto) aangereden. Ze wou (op de Dirk Sonoystraat/ hoek Willem Baerdesenstraat te Amsterdam, naar het hof begrijpt) het raam van haar auto niet openmaken en toen heb ik er tegen gespuugd.
3. Een proces-verbaal met nummer 2009187739-1 van 7 juli 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde bladzijden 5 tot en met 7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene]:
Op 7 juli 2009 reed ik als bestuurster van mijn auto (naar het hof begrijpt: een rode auto) over de Dirk Sonoystraat te Amsterdam. Twee scooters passeerden mij rakelings. Ik schrok hiervan en drukte daarom op de claxon van mijn auto. Eén scooterberijder kwam verhaal halen en ging midden op de weg (op de Dirk Sonoystraat/ hoek Willem Baerdesenstraat te Amsterdam, naar het hof begrijpt) staan, een meter voor mijn auto. Ik zag en hoorde dat hij met een hand tegen een raam van mijn auto sloeg en ik zag dat hij er tegen spuugde. Ik verzoek uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader over te gaan.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, inspecteur van politie, behorend tot het Regionaal Politiekorps Amsterdam-Amstelland, heb, als hulpofficier van justitie, een schriftelijke klacht ontvangen ter zake van het spugen op het motorvoertuig van aangeefster, tevens klaagster, op 7 juli 2009. De klacht werd gedaan door [betrokkene].
4. Een proces-verbaal met nummer 2009187739-2 van 7 juli 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde bladzijden 17 tot en met 20).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [getuige]:
Op 7 juli 2009 zag en hoorde ik op de Willem Baerdesenstraat (nabij de hoek met de Dirk Sonoystraat te Amsterdam, naar het hof begrijpt) een hoop geschreeuw. Ik hoorde dat er werd geschreeuwd: "Dikke trut, uitstappen". Ik zag toen een rode auto op het trottoir staan en ik zag dat er een jongen met een scooter bij stond. Ik zag dat er nog een jongen in de nabijheid stond. Ik zag dat deze jongen ook met een scooter was. Ik zag dat de jongen, welke bij de auto stond een tik tegen de portierruit van de auto gaf. Ik zag dat deze jongen dit deed met één van zijn handpalmen.
5. Een proces-verbaal met nummer 2009187739-1 van 7 juli 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] (doorgenummerde bladzijden 14 tot en met 16).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisante:
lk ben inspecteur van politie en doe dienst in het wijkteam Lodewijk van Deijsselstraat te Amsterdam. Op 7 juli 2009 bevond ik mij, gekleed in uniform in het kader van de vervulling van mijn ambt in de wijk. Ik kreeg de opdracht samen met mijn collega [verbalisant 3] naar de bestuurster van een rode auto in de wijk te gaan. Ter plaatse sprak ik een vrouw, die mij verbalisante later opgaf te zijn genaamd:
[betrokkene] ([betrokkene], naar het hof begrijpt). Ik verbalisante zag dat ze huilde en ze zei dat ze erg geschrokken was. In het begin had zij moeite om haar verhaal te vertellen."
2.1.3.
Het Hof heeft, onder aanhaling van art. 266 Sr, het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "eenvoudige belediging".
2.2.
Art. 266, eerste lid, Sr luidt:
"Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
2.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 266, eerste lid, Sr. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende termen "beledigd" en "beledigend" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan de in die bepaling voorkomende uitdrukking "belediging".
2.4.
Mede gelet op hetgeen de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen inhouden kan de in de tenlastelegging en bewezenverklaring omschreven gedraging - het opzettelijk spuwen tegen een raam van de auto waarin de aangeefster was gezeten - niet zonder meer worden aangemerkt als "belediging" in de zin van voormelde wetsbepaling. Daaruit volgt dat het Hof is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de in de tenlastelegging voorkomende termen "beledigd" en "beledigend" en dat het derhalve de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de verdachte vrijspreken van het hem onder 1 tenlastegelegde. Dat brengt mee dat hij - mede gelet op het bepaalde in art. 68 Sr - geen in rechte te respecteren belang heeft bij de gegrondbevinding van de namens hem voorgestelde middelen van cassatie, die betrekking hebben op de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ter zake van feit 1, zodat deze onbesproken dienen te blijven.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 2 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging ter zake van feit 2 op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 november 2013.
Conclusie 10‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Eenvoudige belediging. Termen “beledigd” en “beledigend” i.d.z.v. art. 266.1 Sr. HR ambtshalve: mede gelet op hetgeen de door het Hof gebezigde bm inhouden kan de in de tll. en bewezenverklaring omschreven gedraging - het opzettelijk spuwen tegen een raam van de auto waarin aangeefster was gezeten - niet zonder meer worden aangemerkt als “belediging” i.d.z.v. art. 266.1 Sr. Daaruit volgt dat het Hof is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de in de tll. voorkomende termen “beledigd” en “beledigend” en dat het derhalve de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd. HR spreekt verdachte om doelmatigheidsredenen vrij van het hem onder 1 tlgd.
Nr. 11/04499
mr. Jörg
Zitting 10 september 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 26 september 2011 is de verdachte door het Gerechtshof Amsterdam wegens 1. belediging en 2. bedreiging veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van tien weken en een geldboete van € 350,-.
2. Namens de verdachte heeft mr D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgedragen.
3. Het eerste middel komt op tegen het oordeel van het Hof dat de door de aangeefster gedane schriftelijke klacht betrekking heeft op belediging.1.
4. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard:
“dat hij op 7 juli 2009 te Amsterdam opzettelijk [betrokkene] door feitelijkheden in haar tegenwoordigheid heeft beledigd, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk beledigend gespuwd tegen een raam van een auto waarin [betrokkene] was gezeten."
5. De desbetreffende klacht is gedaan op 4 december 2009 en betreft “spugen op het motorvoertuig" van aangeefster op 7 juli 2009 naar aanleiding van een verkeersconflict. Een middels toeteren op een gevaarlijke situatie geattendeerde scooterrijder ging voor de auto van de betrokken automobiliste staan en spuugde op de ruit aan de bestuurderszijde. Deze hoorde die persoon zeggen: "Ik ga je dood maken", waarbij hij een snijdende beweging langs zijn keel maakte. Ook sloeg hij met zijn hand tegen het raam. Nadat de automobiliste had gezegd wat de scooterrijder fout had gedaan zei deze tegen haar: "Kom uit die auto. Ik maak je dood." Daarna volgde gescheld en werd de doodsbedreiging herhaald. De aangeefster was bang en voelde zich bedreigd.Aldus de korte inhoud van de klacht, welke inhoud geheel overeenkomt met de aangifte, vijf maanden eerder.
6. Blijkens de inhoud van het door het Hof gebruikte bewijsmiddel 5 is er enige steun voor de bedreiging (NB: feit 2 betreft een ander slachtoffer), nl. in de verklaring van een getuige die een hoop geschreeuw hoorde, waaronder de tekst “Dikke trut, kom uit die auto" en het slaan met de handpalm tegen de autoruit.
7. De verdachte verklaarde bij het Hof:
“Ik was boos. Ik weet dat het niet netjes is om tegen de auto van een ander aan te spugen. Ik heb niet zomaar tegen het raam gespuugd op 7 juli 2009. De bestuurster had mij bijna omver gereden. Het spugen was mijn reactie."
8. De steller van het middel maakt bezwaar tegen de veranderde kwalificatie van het materiële feitencomplex. Op zijn minst had in de klacht moeten worden vermeld dat sprake was van aanranding van de eer of goede naam van de aangeefster.
9. Ik voel met het bezwaar mee, zij het langs iets andere weg. Dat het spugen in iemands gezicht belediging door middel van een feitelijkheid inhoudt is zijdelings in ettelijke strafzaken aan de orde geweest en daarin niet tot onderwerp van rechtsstrijd gemaakt.2.Het lijkt mij een uitgemaakte zaak: iemand in het gezicht spugen is intrinsiek beledigend. Maar spugen op een autoruit? Ik kan het geheel met het Hof eens zijn dat het gedrag van de verdachte onbehoorlijk en onfris is,3.maar is daardoor de aangeefster beledigd? Het spugen op een autoruit is naar mijn mening niet intrinsiek beledigend. Daarom zal een slachtoffer duidelijk moeten aangeven dat hij zich daardoor aangetast voelde in zijn eer of goede naam. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake: ik heb het nergens gelezen. Ik wijs ook op een verdere overweging van het Hof in zijn arrest:
“De kort daarna ter plaatse gearriveerde inspecteur van politie heeft medegedeeld dat zij zag dat verdachtes slachtoffer huilde en dat zij hoorde dat verdachtes slachtoffer zei erg geschrokken te zijn van verdachtes optreden tegen haar en dat het slachtoffer in het begin moeite had om aan de inspecteur mede te delen wat haar was aangedaan."
10. Mijn oordeel is dus dat de beslissing ten aanzien van de veroordeling ter zake van feit 1 geen stand kan houden. Mogelijk komt de verdachte na een terugwijzing van de zaak van de drup in de regen.
11. Het tweede middel komt op tegen de beslissing van het Hof om het Openbaar Ministerie ontvankelijk te achten in de vervolging hoewel de termijn van drie maanden voor het indienen van de klacht is overschreden.
12. Absoluut is die termijn van drie maanden niet. Indien de politie na onderzoek van een aangegeven niet-klachtdelict tot de conclusie komt dat het materiële feitencomplex een klachtdelict betreft zou het onredelijk zijn die onderzoekstijd – zij het binnen de perken – niet bij de driemaandentermijn op te tellen. Doorslaggevend is op dit punt of de klachtgerechtigde vervolging wenste ter zake van het delict waarvoor uiteindelijk wordt vervolgd.4.
13. Het middel faalt.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de ter zake van feit 1 genomen beslissingen en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑09‑2013
HR 7 april 2009, NJ 2009/187 LJN; HR 11 januari 1994, LJN ZC8448, NJ 1994/278; HR 4 oktober 2011, LJN BR2224 (81 RO).
Straftoemetingsoverweging op p. 8 van het proces-verbaal.
Steun hiervoor in HR 11 januari 1994, LJN ZC8448, NJ 1994/278; HR 31 maart 1998, LJN ZD0996, NJ 1998/608; en HR 2 november 2004, LJN AQ4289.
Beroepschrift 20‑02‑2012
Zitting: onbekend
Griffienummer: s 11/04499
parketnummer: 23/001 373-10
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Schriftuur van cassatie
inzake:
[requirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, [adres], [postcode] [woonplaats], te dezer zake domicilie kiezende aan het Amstelveld 7, 1017 JD Amsterdam, requirant van cassatie tegen de beschikking van Het Gerechtshof Amsterdam, d.d. 26 september 2011 onder 23/001 373-10.
Edelhoogachtbaar College,
Mr D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende aan het Amstelveld 7, 1017 JD Amsterdam, door requirant bepaaldelijk gevolmachtigd tot het indienen van dit schriftuur van cassatie, heeft de eer bij deze voor te stellen de navolgende middelen van cassatie:
Middel I
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, in het bijzonder is het artikel 164 en 359 juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) geschonden nu in het arrest ten onrechte het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard werd. Dan wel heeft het Gerechtshof haar beslissing gebaseerd op gronden die deze beslissing niet, althans niet zonder nadere motivering — die ontbreekt — kunnen dragen.
Toelichting
Door de verdediging is voor het Gerechtshof aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu geen sprake is van een klacht in de zin van artikel 164 WvSv. Daartoe werd aangevoerd dat de aangifte een bedreiging betreft en dat deze letterlijk is overgenomen in een klacht (-formulier) zonder dat blijkt dat aangeefster een klacht over belediging doet.
Door het Gerechtshof wordt dit verweer verworpen onder verwijzing naar het arrest van uw Raad van 31 maart 1998 (NJ1998, 608). De klacht is rechtsgeldig, aldus het Gerechtshof, wanneer deze een verzoek tot vervolging inhoudt.
Dat is te kort door de bocht. Hoewel bestendige rechtspraak van uw Raad inderdaad die strekking heeft, gaat het in die zaken meestal om het ontbreken van een formeel verzoek te vervolgen. Wanneer aangever — kort gezegd — de bedoeling heeft gehad om vervolging te verzoeken, staat dat aan ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet in de weg.
Van een dergelijke situatie is in dit geval echter geen sprake. Aangeefster [aangeefster] doet in juli 2009 aangifte van bedreiging. Vervolgens volgt in december 2009 een proces-verbaal: ‘ontvangst klacht door hulpofficier’. Uit dat proces-verbaal blijkt dat een schriftelijke klacht werd ontvangen ter zake van ‘spugen op het motorvoertuig’. De personalia van [aangeefster] worden opgevoerd waarna het verzoek om vervolging volgt.
Daaropvolgend is letterlijk dezelfde tekst opgenomen als in de aangifte van bedreiging van juli 2009.
Een klacht is een aangifte voorzien van een verzoek te vervolgen, ex artikel 164 WvSv. Dat houdt echter in dat het verzoek te vervolgen moet zien op de aangifte. Juist bij een absoluut klachtdelict zoals belediging luistert dat (enigszins) nauw. Klager wordt niet verplicht de precieze kwalificatie te noemen mits vervolgd wordt binnen het materiële feitencomplex van de klacht (Hoge Raad 22 april 1986, NJ1986, 827). Van belang is derhalve vast te stellen dat de aangifte ziet op bedreiging, een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. Ook het verzoek te vervolgen ziet daarop. Voor klaagster is het spugen op het motorvoertuig immers onderdeel van de bedreiging, zo blijkt uit de aangifte.
Vervolgd wordt echter voor belediging, de aanranding van de eer of goede naam. Dat is een wezenlijk ander delict. In dit geval mag van het materiële feitencomplex in de klacht gevraagd worden dat deze tenminste vermeld dat sprake is van aanranding van de eer dan wel goede naam van klager. Daarvan is geen sprake. In de aangifte alsmede in de klacht wordt slechts gesproken over: ‘ik was bang en voelde mij bedreigd’.
Het vorenoverwogene brengt met zich mee dat de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam niet in stand kan blijven en vernietigd dient te worden.
Middel II
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, in het bijzonder is het artikel 66 Wetboek van Strafrecht en 359 juncto 415 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) geschonden nu in het arrest ten onrechte het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard werd. Dan wel heeft het Gerechtshof haar beslissing gebaseerd op gronden die deze beslissing niet, althans niet zonder nadere motivering — die ontbreekt — kunnen dragen.
Toelichting
Krachtens het bepaalde in artikel 66 WvSr moet een klacht gedaan worden binnen drie maanden na de dag waarop de klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
In casu is het feit gepleegd in aanwezigheid van klaagster op 7 juli 2009. Nu de klacht dateert van 4 december 2009 verstreken er tussen de aanvang van de klachttermijn en de klacht zes maanden. Het Openbaar Ministerie had op die grond niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.
Het vorenoverwogene brengt met zich mee dat de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam niet in stand kan blijven en vernietigd dient te worden.
Amsterdam, 20 februari 2012
D.E. Wiersum
Gemachtigde