A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2018, p. 264-265.
HR, 24-11-2020, nr. 19/03435
ECLI:NL:HR:2020:1874
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-11-2020
- Zaaknummer
19/03435
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1874, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑11‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1118
ECLI:NL:PHR:2020:1118, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑10‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1874
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑11‑2020
Inhoudsindicatie
(poging) (gekwalificeerde) diefstal (art. 310, art. 311 Sr) en (poging) oplichting (art. 326 Sr). Strafoplegging, verbazingscriterium. Wekt strafoplegging de verbazing gelet op door het hof op dezelfde dag opgelegde straf in vergelijkbare zaak m.b.t. vergelijkbare feiten? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/03433.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03435
Datum 24 november 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 juli 2019, nummer 21-007001-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze vier jaren en elf maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2020.
Conclusie 06‑10‑2020
Inhoudsindicatie
(poging) (gekwalificeerde) diefstal (art. 310, art. 311 Sr) en (poging) oplichting (art. 326 Sr). Strafoplegging, verbazingscriterium. Wekt strafoplegging de verbazing gelet op door het hof op dezelfde dag opgelegde straf in vergelijkbare zaak m.b.t. vergelijkbare feiten? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/03433.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03435
Zitting 6 oktober 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 3 juli 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens zes (gekwalificeerde) diefstallen, twee oplichtingen, een poging tot gekwalificeerde diefstal en een poging tot oplichting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/03433 en 19/03434. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de straftoemeting onbegrijpelijk is en verbazing wekt, aangezien het hof op dezelfde dag en in een vergelijkbare zaak met betrekking tot vergelijkbare feiten de verdachte aanzienlijk milder heeft gestraft.
4.1.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“Zaak met parketnummer 08-770088-18:
1.
hij op 20 juni 2017 te Bergen op Zoom, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen, een geldbedrag van 5000 euro, toebehorende aan [betrokkene 1] ;
2.
hij op 05 februari 2018 te Eindhoven, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van een pinpas en een (bij die pinpas horende) pincode, hebbende verdachte toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid
- bij die [betrokkene 2] aangebeld en
- (vervolgens) tegen die [betrokkene 2] gezegd dat hij, verdachte, werkzaam is bij de Eon energiemaatschappij en
- (vervolgens) tegen die [betrokkene 2] gezegd dat ze enkele dagen geleden een brief heeft gekregen van Eon energiemaatschappij en
- (vervolgens) gedaan alsof hij, verdachte, een brief voorlas en
- (vervolgens) tegen die [betrokkene 2] gezegd dat ze nog een bedrag moest betalen aan Eon energiemaatschappij en
- (vervolgens) tegen die [betrokkene 2] gezegd dat hij, verdachte, alleen kon wisselen van 500 euro en
- (vervolgens) tegen die [betrokkene 2] gezegd dat hij, verdachte, later nog zou terugkomen,
waardoor die [betrokkene 2] werd bewogen tot afgifte van haar pinpas en de (bij die pinpas horende) pincode;
3.
hij op 05 februari 2018 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een geldautomaat weg te nemen, een geldbedrag van 2000 euro, toebehorende aan [betrokkene 2] , waarbij verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming gebruik te maken van de pinpas van die [betrokkene 2] en de (bij die pinpas horende) pincode, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 30 januari 2018 te Apeldoorn, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen, [betrokkene 3] heeft bewogen tot de afgifte van een pinpas en de (bij die pinpas horende) pincode, hebbende verdachte toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid
- bij die [betrokkene 3] aangebeld en
- (vervolgens) tegen die [betrokkene 3] gezegd: 'Ik ben van Liander' en
- (vervolgens) tegen die [betrokkene 3] gezegd dat die [betrokkene 3] nog een tegoed had bij Liander van 225 euro en
- (vervolgens) aan die [betrokkene 3] een vierkant ding getoond met een foto erop en
- (vervolgens) tegen die [betrokkene 3] gezegd dat hij, verdachte, diezelfde week nog zou terug komen maar dat hij, verdachte, wel de bankpas en (bijbehorende) pincode nodig had en
- (vervolgens) met een lamp de meterkast bekeken,
waardoor die [betrokkene 3] werd bewogen tot afgifte van zijn pinpas en de (bij die pinpas horende) pincode;
5.
hij op 30 januari 2018 te Apeldoorn, een geldbedrag (te weten: 950 euro), toebehorende aan [betrokkene 3] , heeft weggenomen uit een geldautomaat, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming gebruik te maken van de pinpas van die [betrokkene 3] en de (bij pinpas horende) pincode;
6.
hij op 12 maart 2018 te Bathmen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen, een pinpas, toebehorende aan [betrokkene 4];
7.
hij op 12 maart 2018 te Lettele, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een geldautomaat heeft weggenomen, een geldbedrag van 580 euro, toebehorende aan [betrokkene 4], waarbij verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming gebruik te maken van de pinpas van die [betrokkene 4] en de (bij die pinpas horende) pincode.
Zaak met parketnummer 08-770163-18 (gevoegd):
1.
hij op 29 maart 2018 te Uden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen, een pinpas, toebehorende aan [betrokkene 5];
2.
hij op 29 maart 2018 te Uden en Berlicum, meermalen een geldbedrag (te weten: 1250 euro en 2000 euro), toebehorende aan [betrokkene 5], heeft weggenomen uit een geldautomaat, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door zonder toestemming gebruik te maken van de pinpas van die [betrokkene 5] en de (bij die pinpas horende) pincode.
Zaak met parketnummer 08-770308-18 (gevoegd):
1.
hij op 12 maart 2018 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen [betrokkene 6] te bewegen tot afgifte van enig goed, te weten haar bankpas en één geldbedrag van 50 euro, immers heeft hij, verdachte telkens met voren omschreven oogmerk, - zakelijk weergegeven- valselijk, listiglijk en in strijd met de waarheid:
- bij die [betrokkene 6] aangebeld en
- medegedeeld aan die [betrokkene 6] dat hij een medewerker van Vitens was en
- medegedeeld dat de meterstanden verkeerd waren doorgegeven en hij de meterstanden wilde controleren en
- medegedeeld aan die [betrokkene 6] dat zij nog 300 euro terug zou krijgen van Vitens en dat hij haar pinpas daarvoor nodig had en
- gevraagd aan die [betrokkene 6] of zij 50 euro aan hem kon overhandigen, zodat hij haar 300 euro kon teruggeven en
- een brief achtergelaten waarop stond 'Trug 300 euro',
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”.
4.2.
Ter zake van deze feiten heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank Overijssel heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft aangegeven dat hij de door de rechtbank opgelegde straf aan de hoge kant vindt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van vermogensdelicten, waarbij hij zijn slachtoffers in hun woning door middel van een zogeheten ‘babbeltruc’ bewoog hun pincode of pinpas af te geven of te tonen. Alle benadeelden waren hoogbejaard en goed van vertrouwen; verdachte werd telkens binnengelaten en te woord gestaan. De meeste benadeelden twijfelden ook niet aan de (valse) hoedanigheid waarin verdachte zich presenteerde. Vervolgens werd de pinpas door verdachte weggenomen dan wel op deze slinkse wijze verkregen waarna hij daarmee korte tijd later geldbedragen pinde bij een geldautomaat in de omgeving of een poging daartoe ondernam. In één geval nam verdachte een groot geldbedrag uit de woning weg.
Verdachte heeft een indrukwekkend strafblad van 38 pagina’s opgebouwd met daarop alleen maar vermogensdelicten zoals de onderhavige. Verdachte, geboren in 1980, werd voor het eerst als minderjarige in 1994 tot een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf veroordeeld en heeft zich sindsdien aan een enorme reeks van oplichtingen en (gekwalificeerde) diefstallen schuldig gemaakt. Daarvoor werd hij al vaker tot forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen veroordeeld, waaronder een gevangenisstraf van 3 jaar in 2014 en een van 40 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk in 2008. Verdachte kan zonder meer als een beroepscrimineel worden gekwalificeerd die al 25 jaar onafgebroken dezelfde lafhartige, uitermate verwerpelijke delicten pleegt, waarbij hij kennelijk enkel uit financieel gewin handelt en er daarbij niet voor schroomt een kwetsbare groep uit te zoeken als slachtoffer: (hoog)bejaarde mensen, die nota bene in hun eigen woning worden opgelicht en vervolgens financieel door verdachte worden gedupeerd. Hij wordt kennelijk niet gehinderd door enige vorm van gewetenswroeging en geeft daarmee blijk van een antisociale levenshouding.
Het hof rekent verdachte ook aan en weegt dit in straf verhogende zin nadrukkelijk mee dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn uitermate kwalijke en verwerpelijke gedrag. Zijn verklaring dat hij ‘er klaar mee is’ omdat hij anders zijn dochters kwijtraakt en nu toekomstplannen heeft, komt het hof dan ook geenszins als waarachtig voor.
Uit de strafrechtelijke documentatie van verdachte blijkt dat hij altijd maar is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten. Daaruit leidt het hof af dat verdachte niet heeft geleerd van eerdere veroordelingen, terwijl daarbij ook vrijheidsstraffen van langere duur zijn opgelegd, in 2014 nog -voor soortgelijke feiten- een gevangenisstraf van 3 jaar. Het heeft hem niet afgeschrikt of ervan weerhouden telkens weer nieuwe strafbare feiten te plegen.
Voor de onderhavige reeks bewezenverklaarde feiten past geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en, gelet op het enorme strafblad zoals hiervoor genoemd, doet de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf geen recht aan het grote aantal bewezenverklaarde feiten en de bijzondere ernst en aard daarvan.
Het hof zal daarom een fors hogere straf opleggen waarbij de nadruk ligt op vergelding, waardoor in ieder geval zeker is dat verdachte gedurende langere tijd niet in staat zal zijn nieuwe strafbare feiten te plegen. Gelet op het voorgaande acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.”
4.3.
Aan het middel is ten grondslag gelegd dat de verdachte in deze zaak voor tien vermogensdelicten is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, hetgeen neerkomt op een gevangenisstraf van zes maanden per feit, terwijl het hof de verdachte op dezelfde datum in een andere zaak voor twee vergelijkbare vermogensdelicten heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, hetgeen neerkomt op een gevangenisstraf van drie maanden per feit. Het verschil in straftoemeting laat zich volgens de steller van het middel niet verklaren en het hof heeft aldus met twee maten gemeten.
4.4.
Ik stel voorop dat de feitenrechter vrij is in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Deze afweging is aan hem voorbehouden en dit behoeft geen motivering. In cassatie kan dus niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en evenmin of de straf beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren.1.Slechts indien de strafoplegging op zichzelf onbegrijpelijk is of verbazing wekt en als gevolg daarvan onbegrijpelijk is, kan in cassatie worden ingegrepen.2.
4.5.
Het hof heeft de strafoplegging in deze zaak uitgebreid gemotiveerd. Daarin heeft het hof toegelicht waarom met de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van drie jaren niet kon worden volstaan. Daarbij heeft het hof blijkens de strafmotivering in het bijzonder gelet op het grote aantal bewezenverklaarde feiten, de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het uitgebreide strafblad van de verdachte, waaronder een veroordeling uit 2014 tot een gevangenisstraf van drie jaren voor soortgelijke feiten.
4.6.
Het enkele feit dat het hof in de gelijktijdig behandelde strafzaak zes maanden gevangenisstraf heeft opgelegd voor twee bewezenverklaarde feiten en in deze zaak vijf jaar gevangenisstraf voor tien bewezenverklaarde feiten kan mijns inziens niet de conclusie dragen dat de strafoplegging in deze zaak verbazing wekt. Daarbij neem ik allereerst in aanmerking dat uit de opgelegde straf niet zonder meer kan worden afgeleid dat het hof in de ene strafzaak elk strafbaar feit drie maanden gevangenisstraf “waard” heeft gevonden en in de andere strafzaak elk strafbaar feit zes maanden gevangenisstraf. De strafmotivering bevat geen enkele aanwijzing dat het hof op een dergelijke wijze tot de strafoplegging is gekomen. Van het meten met twee maten is naar mijn mening reeds daarom geen sprake. Bovendien wijkt de gelijktijdig behandelde zaak af van deze zaak. Waar in deze zaak bijvoorbeeld, zoals het hof overweegt, sprake is van een reeks van vermogensdelicten, betreft die andere zaak in een feite één (aaneengesloten) incident, namelijk het verkrijgen van een pinpas en pincode door middel van een babbeltruc en het vervolgens opnemen van geld met die pinpas en pincode. Ten slotte heeft het hof gelet op het aanhalen van art. 63 Sr als toepasselijk wettelijk voorschrift ook rekening gehouden met de straf die is opgelegd in de gelijktijdig behandelde strafzaak
.
4.7.
Gelet op het voorgaande kan mijns inziens niet worden gezegd dat de strafoplegging in deze zaak verbazing wekt. Ook overigens acht ik de strafoplegging niet onbegrijpelijk.
4.8.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑10‑2020
G.J.M. Corstens/M.J. Borgers & T. Kooijmans, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 922. Vgl. HR 3 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5479, HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8313, en HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6965.