Deze zaak hangt samen met nr. 09/01446 E ([medeverdachte]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 07-12-2010, nr. 09/01449 E
ECLI:NL:HR:2010:BN6965
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-12-2010
- Zaaknummer
09/01449 E
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BN6965
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN6965, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN6965
ECLI:NL:PHR:2010:BN6965, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN6965
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Strafoplegging en art. 359.2 Sv, uos. Gevorderd: bevestiging vonnis (Geldboete van € 75.000,- wv € 25.000,- vw). Opgelegd: € 75.000,-. De HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AX5479: o.g.v. art. 359.2 Sv moet de beslissing over - onder meer - de oplegging van een straf en/of maatregel nader worden gemotiveerd, indien de rechter daarbij afwijkt van door of namens verdachte dan wel door het OM 'uitdrukkelijk onderbouwde standpunten'. Indien het gaat om een uos van het OM kan verdachte in cassatie in de regel niet met vrucht klagen over de nadere motivering van de afwijking van dat standpunt van het OM dan wel over het ontbreken van die nadere motivering. De verdachte mist immers in het algemeen een rechtens te respecteren belang bij zo een klacht. Dit neemt niet weg dat zich het geval kan voordoen dat de door de rechter opgelegde straf in die mate afwijkt van de door het OM gevorderde straf dat de strafoplegging zonder opgave van de redenen die tot die afwijking hebben geleid, onbegrijpelijk zou zijn. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de door het Hof opgelegde straf niet zodanig afwijkt van de door de AG gevorderde straf, is de strafoplegging ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Conclusie AG: anders.
7 december 2010
Strafkamer
nr. 09/01449 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 2 december 2008, nummer 20/003544-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde opnieuw over de straftoemeting te beslissen.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof "ongemotiveerd een hogere straf dan geëist heeft opgelegd".
3.2.1. De Rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 75.000,-, waarvan € 25.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft gevorderd dat dit vonnis zal worden bevestigd. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke geldboete van € 75.000,-.
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt voor zover hier van belang, het volgende in:
"De advocaat-generaal rekwireert daarop als volgt.
(...)
Ik kom tot dezelfde bewezen verklaring als de rechtbank.
Het verweer richt zich tegen de hoogte van de opgelegde geldboetes. Het is een gegeven dat er veel geld omgaat in de landbouw.
Verdachte heeft zo'n 1 1/2 miljoen euro betaald aan varkensrechten, waarvan 1/2 miljoen euro voor de rechten in Baarlo. Dit wijst er op dat het niet slecht gaat met de onderneming en dat [verdachte] risico's durft te nemen.
Voor wat betreft de hoogte van de boete dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat het zeer lucratief is om zonder rechten varkens te houden.
Het kan dan wel zo zijn dat er vervolgens investeringen plaatsvinden, maar verdachte heeft eerst goed fout gezeten.
De rechtbank is al fors onder de eis van de officier van justitie gegaan.
Men kan er in het kader van de bedrijfsvoering niet op gokken dat alles wel goed zal komen. Dit dient te worden afgestraft. Het gaat hier om een economisch delict.
Ik vorder dat het beroepen vonnis van de rechtbank zal worden bevestigd, inclusief de opgelegde straf.
Door een deel van de geldboete voorwaardelijk op te leggen, wordt aan verdachte duidelijk gemaakt dat hij in de toekomst voorzichtiger om moet gaan met varkensrechten".
3.2.3. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de geldboete ten bezware van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat het bedrijf van verdachte, door een groter aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, te houden dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, financieel voordeel heeft genoten ten opzichte van varkenshouders die zich wel aan de geldende wet- en regelgeving hebben gehouden. Voorts heeft verdachte door te handelen in strijd met het bepaalde in de Wet herstructurering varkenshouderij economisch voordeel behaald omdat hij daardoor gedurende twee jaren een investering in varkensrechten heeft kunnen uitstellen.
Gelet op het vorenstaande en op de belangen van de handhaving van de meststoffenwetgeving acht het hof het opleggen van een geldboete van na te melden bedrag geboden."
3.3. Op grond van het tweede lid van art. 359 Sv moet de beslissing over - onder meer - de oplegging van een straf en/of maatregel nader worden gemotiveerd, indien de rechter daarbij afwijkt van door of namens de verdachte dan wel door het openbaar ministerie 'uitdrukkelijk onderbouwde standpunten'. Indien het gaat om een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van het openbaar ministerie, kan de verdachte in cassatie in de regel niet met vrucht klagen over de nadere motivering van de afwijking van dat standpunt van het openbaar ministerie dan wel over het ontbreken van die nadere motivering. De verdachte mist immers in het algemeen een rechtens te respecteren belang bij zo een klacht. Dit neemt niet weg dat zich het geval kan voordoen dat de door de rechter opgelegde straf in die mate afwijkt van de door het openbaar ministerie gevorderde straf dat de strafoplegging zonder opgave van de redenen die tot die afwijking hebben geleid, onbegrijpelijk zou zijn (vgl. HR 3 oktober 2006, LJN AX5479, NJ 2006/549).
3.4. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de door het Hof opgelegde straf niet zodanig afwijkt van de door de Advocaat-Generaal gevorderde straf dat de strafoplegging zonder nadere motivering onbegrijpelijk is, faalt het middel.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 december 2010.
Conclusie 07‑09‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft bij arrest van 2 december 2008 verdachte ter zake van ‘overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 15, eerste lid, van de Wet herstructurering varkenshouderij, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een geldboete van 75.000 euro.
2.
Mr. Th.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, heeft beroep in cassatie ingesteld. Mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, heeft een schriftuur ingediend, houdende twee middelen van cassatie.
3.1
Ik lees het eerste middel aldus dat het klaagt dat de bewezenverklaring dat hij ‘feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging’ onvoldoende met redenen is omkleed.
3.2
Het hof heeft ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde bewezen verklaard dat:
‘[Medeverdachte] in de jaren 2003 en 2004 te Baarland, gemeente Borsele, opzettelijk op een bedrijf met het mestnummer [001] gelegen aan [a-straat 1] gemiddeld gedurende het jaar 2003 2.631 en gedurende het jaar 2004 2.479, varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, heeft gehouden, zijnde een groter aantal dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, verminderd met het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.’
3.3
Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen tot het bewijs van het onder subsidiair bewezenverklaarde gebezigd:
- 1.
een proces-verbaal van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Algemene Inspectiedienst, AID Zuid Nederland, Team Meststoffen Zuid West Nederland, nummer 29997, d.d. 13 juni 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam binnen de AID Zuid Nederland, voorzover dit proces-verbaal inhoudt:
- —
als relaas van voornoemde verbalisant:
‘Bij de Dienst Regelingen te Assen is onder mestnummer [001] (relatienummer [002]) het volgende bedrijf geregistreerd:
[medeverdachte],
[a-straat 1],
[plaats].
Met betrekking tot dit bedrijf zijn bij de Dienst Regelingen onder meer de navolgende gegevens geregistreerd met betrekking tot de kalenderjaren 2003 en 2004:
- •
Tot of bij het bedrijf behorend landbouwgrond: 0 ha.
- •
Varkensrechten: geen.
Op 7 oktober 2005, omstreeks 10.00 uur, bevond ik mij nabij voornoemd bedrijf aan de [a-straat 1] te Baarland, binnen de gemeente Borsele. Ik zag dat op dit bedrijf varkensstallen stonden.
Ik heb het bedrijf betreden.
Een persoon verklaarde mij [betrokkene 4] te zijn, bedrijfsleider op dit bedrijf.
Op mijn daartoe strekkend verzoek gaf [betrokkene 4] mij inzage in de op dit bedrijf in de jaren 1998 tot en met oktober 2005 bijgehouden administratie met betrekking tot de in die jaren gehouden aantallen dieren.
Daartoe toonde hij mij de dienaangaande ingevolge artikel 2 van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet bijgehouden administratie. Naar ik zag betroffen dit zogenaamde veesaldo-kaarten die middels een aanwezige computer werden/waren bijgehouden.
Op mijn verzoek heeft [betrokkene 4] van deze kaarten mij uitdraaien verstrekt.
Blijkens deze uitdraaien waren op dit bedrijf in de jaren 2003 en 2004 gemiddeld de navolgende aantallen varkens van de navolgende diercategorieën gehouden:
Jaar 2003:
Categorie
Aantal
VE/dier
totaal VE
401
367
2,74
1006
FZE (fokzeugen)
403
1
1,59
2
404
0
1,11
0
406
2
1,86
4
410
8
1,59
13
411
607
1,00
1607
1625
NFZ (niet-fokzeugen)
2631
FZE + NFZ
Jaar 2004:
Categorie
Aantal
VE/dier
totaal VE
401
337
2,74
923
FZE
403
1
1,59
2
404
0
1,11
0
406
2
1,86
4
410
6
1,59
10
411
1541
1,00
1541
1556
NFZ
2479
FZE + NFZ
De in deze tabellen vermelde categorieën betreffen de in Bijlage A van de Meststoffenwet bedoelde diercategorieën varkens:
401: Fokzeugen met biggen tot ca 25 kg
403: Opfokzeugen van ca. 7 maanden tot 1e dekking
404: Opfokzeugen van (ca.) 25 kg tot 1e dekking
406: Dekberen ca. 7 maanden en ouder
410: slachtzeugen
411: vleesvarkens
Gelet op artikel 1 onder e en f en bijlage A van de Wet herstructurering Varkenshouderij worden deze onderscheiden categorieën binnen de diersoort varkens uitgedrukt in aantal VE per dier van de onderscheiden diercategorieën. Het aantal VE per dier, volgens bijlage A van de Wet herstructurering Varkenshouderij, is in onderstaande tabel weergegeven.
Dier-categorie
Aantal varkens-eenheden
Dier- categorie
aantal VE
400
1,97
405
1,09
401
2,74
406
1,86
402
0,96
407
0,36
403
1,59
410
1,59
404
1,11
411
1,00
Uit genoemde tabellen blijkt dat in de jaren 2003 en 2004 op dit bedrijf totaal aan fokzeugen-eenheden (FZE) respectievelijk niet-fokzeugen-eenheden (NFZ) werden gehouden:
Jaar
Fokzeugeneenheden
Niet-Fokzeugen-eenheden
Totaal
2003
1.006
1.625
2.631
2004
923
1.556
2.479
De op voornoemde veesaldokaarten vermelde aantallen dieren komen overeen met de mij uit controlegegevens bekende hokcapaciteit op dit bedrijf en vermelden ongeveer dezelfde aantallen als die vermeld op de kaarten met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2002.’
- —
als verklaring van [betrokkene 4], wonende te [plaats], [a-straat 1], aan voornoemde verbalisant:
‘Ik ben bedrijfsleider op dit varkensbedrijf. Ik ben in loondienst van [medeverdachte].
Tot en met 2002 was dit bedrijf van [betrokkene 5]. De varkens werden toen gehouden door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voor [betrokkene 5].
Sinds 1 januari 2003 worden de varkens hier gehouden door [verdachte] uit [plaats].
De veesaldokaarten worden door mij bijgehouden en kloppen.’
- —
als op 31 oktober 2005 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [verdachte]:
‘Per 1 januari 2003 pacht [medeverdachte] de varkensstallen van het bedrijf te Baarland aan de [a-straat]. Een kopie van het opgemaakte pachtcontract wordt hierbij overgelegd.
[Medeverdachte] houdt sinds die datum in die stallen varkens voor eigen rekening en risico. Die stallen werden voordien gepacht door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] voor het houden van varkens.
Op 1 januari 2003 hadden beiden nog een procedure lopen bij het ( CBB, hof:) College van beroep voor het bedrijfsleven, voor het verkrijgen c.q. toegekend krijgen van varkensrechten met betrekking tot de door hen in die stallen gehouden varkens. De uitkomst van die procedure was toen nog niet bekend.
[Betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben in 2003, 2004 en 2005 geen varkens meer gehouden in die stallen.
Bedoeling en afspraak met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] was dat indien zij varkensrechten toegewezen kregen (en die dan ook op de desbetreffende stallen rustten) zij die aan mij zouden overdragen dan wel op mij zouden overgaan.
Deze afspraak is schriftelijk vastgelegd.
Medio half 2004 werd door het CBB uitspraak gedaan in de zaak van [betrokkene 1]. Ten gevolge van die uitspraak kreeg [betrokkene 1] geen varkensrechten toegekend.
Uitspraak door het CBB in de zaak van [betrokkene 2] is in de komende weken te verwachten.
Ik had formeel in 2003 en 2004 geen varkensrechten in Baarland’
- 2.
een als bijlage 3 bij het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal gevoegde brief van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen te Assen, d.d. 9 juni 2006, voor zover deze brief inhoudt:
als beantwoording van een vraag door deze dienst over het bedrijf [medeverdachte], geregistreerd onder relatienummer [002] (voorheen mestnummer [001]):
‘In antwoord op uw vraag hoeveel varkensrechten ter registratie zijn aangeboden in 2003 en 2004 kan ik u meedelen dat bij Dienst Regelingen voor de jaren 2003 en 2004 op het mestnummer [001] geen transacties ter registratie zijn aangeboden.’
- 3.
Twee geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten twee voorovereenkomsten tot het aangaan van een overeenkomst van pachtoverdracht, d.d. 18 december 1998 tussen [verdachte], [b-straat 1] [plaats] en respectievelijk V.O.F. [A], [c-straat 1] [plaats], en [betrokkene 1], [d-straat 1] [plaats]. Deze voorovereenkomsten betreffen de stallen in de gemeente Borsele. Uit de voorovereenkomsten blijkt dat [betrokkene 2] respectievelijk [betrokkene 1] overleg hebben gepleegd over een toekomstige overname door [verdachte] van de uit de pachtovereenkomst met [B] B.V. voor [betrokkene 2] respectievelijk [betrokkene 1] voortvloeiende rechten en verplichtingen (pachtoverdracht/-overname). Beide voorovereenkomsten zijn getekend door [verdachte].2.
- 4.
Een als bijlage 1 bij het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal gevoegde Pachtovereenkomst. Deze pachtovereenkomst tussen [B] B.V. en [medeverdachte] betreft de verpachting in de tenlastelegde periode van de bedrijfsgebouwen (stallen) in de gemeente Borsele aan [medeverdachte] en is namens [medeverdachte] door [verdachte] getekend.3.
- 5.
Twee als bijlagen 5 en 6 bij het hiervoor onder 1 vermelde proces-verbaal gevoegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Oost-Brabant, d.d. 1 november 2005. Deze uittreksels houden, kort gezegd, in dat [C] B.V. in de tenlastegelegde periode enig bestuurder was van [medeverdachte] en dat verdachte in de tenlastegelegde periode enig bestuurder was van [C] B.V.4.
- 6.
een als bijlage 7 bij het hiervoor onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde procesverbaal van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Algemene Inspectiedienst, Inspectie Noord en Oost, nummer 34981, d.d. 19 juni 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam binnen de AID inspectie Noord en Oost, voorzover dit proces-verbaal inhoudt:
- —
als relaas van voornoemde verbalisant:
‘Van collega [verbalisant 1], werkzaam binnen de AID, inspectie Zuid-Nederland, ontving ik het verzoek een onderzoek in te stellen bij [B] BV, [adres]. Het verzoek hield in om bij bovenstaande BV te onderzoeken of er tussen [medeverdachte] en [B] BV een geldige pachtovereenkomst was afgesloten.’
- —
als op 23 maart 2006 aan voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 6]:
‘Ik was directeur van [B] BV. Ongeveer een jaar geleden heb ik deze BV verkocht aan [verdachte]. Enkele jaren geleden kwam [verdachte] naar mij toe of ik hem wilde helpen. De betreffende stallen zijn via een pachtcontract door [verdachte] gebruikt voor het houden van varkens.’
3.4
Het hof heeft — voor zover hier van belang — met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(…)
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte geen feitelijke leiding heeft gegeven aan de bedrijfsexploitatie te Baarland.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Op grond van de processtukken en uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof onder meer het navolgende komen vast te staan:
- —
enig bestuurster van [medeverdachte] is [C] BV. Van [C] BV is verdachte enig bestuurder, zodat verdachte zeggenschap over [medeverdachte] heeft.
- —
verdachte heeft namens [medeverdachte] de pachtovereenkomst betreffende bedrijfsgebouwen (stallen) te Baarland ondertekend.
- —
verdachte heeft overleg gepleegd met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] over de pachtovername van hun stallen, de voorovereenkomsten tot het aangaan van een overeenkomst van pachtoverdracht getekend, en de nodige afspraken gemaakt omtrent de varkensrechten, indien deze varkensrechten alsnog aan hen zouden worden toegewezen.
- —
uit de verklaring van de getuige [betrokkene 6], d.d. 23 maart 2006, blijkt dat de betreffende stallen te Baarland via het pachtcontract door verdachte werden gebruikt voor het houden van varkens.
Gelet op het voorgaande acht het hof genoegzaam bewezen dat verdachte feitelijke leiding gaf aan de bedrijfsexploitatie te Baarland en aan het door de BV houden van varkens in strijd met artikel 15 van de Wet herstructurering varkenshouderij.
Het hof overweegt voorts dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte wist dat in 2003 en 2004 varkens werden gehouden zonder dat daarvoor varkensrechten waren toegekend. Verdachte vertrouwde er op dat de voormalige pachters, op grond van het Besluit hardheidsgevallen herstructurering varkenshouderij,
varkensrechten via lopende procedures toegekend zouden krijgen, die vervolgens aan het bedrijf zouden worden overgedragen. Verdachte heeft daardoor willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze varkensrechten niet aan deze pachters zouden worden toegekend en dat het bedrijf daardoor in 2003 en 2004 ten onrechte varkens zou houden. Het hof is mitsdien van oordeel dat het bedrijf van verdachte opzettelijk —in de zin van voorwaardelijk opzet— zonder varkensrechten varkens heeft gehouden.’
3.5
Van feitelijk leiding geven aan verboden gedragingen kan onder omstandigheden sprake zijn indien de desbetreffende functionaris — hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden — maatregelen ter voorkoming van deze gedragingen achterwege laat en bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedragingen zich zullen voordoen. In deze situatie wordt de zojuist bedoelde functionaris geacht opzettelijk de verboden gedragingen te bevorderen.5.
3.6
De steller van het middel heeft aangevoerd dat uit de eerste twee vaststellingen van het hof, zoals genoemd onder 3.4, niet blijkt dat verdachte in de praktijk feitelijk heeft leiding gegeven aan de verboden gedraging van [medeverdachte]. De formele relatie met de rechtspersoon, zoals deze is vervat in de eerste vaststelling door het hof en blijkt uit bewijsmiddel 5, en het feit dat verdachte namens [medeverdachte] de pachtovereenkomst heeft getekend, zoals blijkt uit bewijsmiddel 4, zijn — hoewel gelet op het hiërarchisch kader wel van belang — op zichzelf bezien niet voldoende om tot bewezenverklaring van feitelijk leidinggeven te komen.6. Deze vaststellingen van het hof dienen echter niet op zichzelf te worden bezien, maar in de context van de overige vaststellingen die door het hof zijn gedaan en de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Uit de formele relatie van verdachte met de rechtspersoon (bewijsmiddel 5), de bevoegdheid van verdachte de pachtovereenkomst namens [medeverdachte] te tekenen (bewijsmiddel 4), het overleg dat verdachte heeft gepleegd met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] over de pachtovername van hun stallen, de voorovereenkomsten die daarbij zijn gesloten en de afspraken die zijn gemaakt omtrent de varkensrechten (bewijsmiddelen 1 en 3) en het feit dat verdachte wist dat in 2003 en 2004 varkens werden gehouden zonder dat daarvoor varkensrechten waren toegekend, blijkt dat verdachte bevoegd en redelijkerwijs gehouden was de verboden gedragingen te voorkomen en dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.
Voor zover in de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof had moeten motiveren waarom het de verklaring van de getuige [betrokkene 6] voor het bewijs (bewijsmiddel 6) heeft gebezigd, wil ik opmerken dat de selectie en waardering van het bewijs is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en dat deze in beginsel niet is gehouden zijn beslissing dienaangaande nader te motiveren. Gelet op de omstandigheid dat uit bewijsmiddel 4 blijkt dat [betrokkene 6] de varkensstallen heeft verpacht aan [medeverdachte], welke vennootschap via een andere vennootschap door verdachte werd bestuurd, heeft het hof deze verklaring als redengevend voor het bewijs kunnen aanmerken.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte de verboden gedraging heeft geïnitieerd en de voorwaarden ervoor in het leven heeft geroepen en dat de varkens werden gehouden voor de vennootschap waarin verdachte het voor het zeggen had heeft het hof feitelijk leiding geven bewezen kunnen achten.7. Het middel faalt.
4.1
Het tweede middel behelst de klacht dat het hof heeft nagelaten te motiveren waarom het de verdachte een zwaardere straf heeft opgelegd dan in eerste aanleg door de rechtbank is opgelegd en in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd.
4.2
De rechtbank heeft verdachte in eerste aanleg terzake het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van 75.000 euro waarvan 25.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal bij het hof gevorderd dat het beroepen vonnis van de rechtbank, de opgelegde straf inbegrepen, zal worden bevestigd. Het hof heeft verdachte vervolgens veroordeeld tot een geldboete van 75.000 euro.
4.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 18 november 20088. houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘(…)
De raadsman van verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren van verdachte tegen het vonnis op te geven.
De raadsman van verdachte deelt het volgende mede.
Mijn cliënt heeft met name bezwaren tegen de hoogte van de in deze zaak en in de zaak van de BV opgelegde geldboetes.
(…)
De advocaat-generaal rekwireert daarop als volgt.
(…)
Ik kom tot dezelfde bewezen verklaring als de rechtbank.
Het verweer richt zich tegen de hoogte van de opgelegde geldboetes.
Het is een gegeven dat er veel geld omgaat in de landbouw.
Verdachte heeft zo'n 1 ½ miljoen euro betaald aan varkensrechten, waarvan ½ miljoen euro voor de rechten in Baarlo. Dit wijst er op dat het niet slecht gaat met de onderneming en dat [verdachte] risico's durft te nemen.
Voor wat betreft de hoogte van de boete dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat het zeer lucratief is om zonder rechten varkens te houden.
Het kan dan wel zo zijn dat er vervolgens investeringen plaatsvinden, maar verdachte heeft eerst goed fout gezeten.
De rechtbank is al fors onder de eis van de officier van justitie gegaan.
Men kan er in het kader van de bedrijfsvoering niet op gokken dat alles wel goed zal komen. Dit dient te worden afgestraft. Het gaat hier om een economisch delict. Ik vorder dat het beroepen vonnis van de rechtbank zal worden bevestigd, inclusief de opgelegde straf. Door een deel van de geldboete voorwaardelijk op te leggen, wordt aan verdachte duidelijk gemaakt dat hij in de toekomst voorzichtiger om moet gaan met varkensrechten.
De advocaat-generaal leest zijn schriftelijke vordering voor en legt deze vordering aan het hof over.
(…)’
4.4
Ter terechtzitting van het hof van 18 november 2008 heeft de raadsman van verdachte het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘Financiële situatie
[Medeverdachte] overlegt hierbij de jaarrekening 2004/2005. Uit de jaarrekening blijkt dat het resultaat over de jaren 2003, 2004 en 2005 de volgende zijn geweest.
2003:- | € | 63.384,-- |
2004: | € | 81.842,-- |
2005:- | € | 272.496,-- |
Op pagina vijf van de balans van 2005 zien we dat onder het kopje immateriële vaste activa voor € 249.352,-- in varkensrechten is geïnvesteerd. Het enige voordeel wat [medeverdachte] heeft gehad is dat ze de investering in varkensrechten twee jaar heeft uitgesteld. Daarbij moet worden opgemerkt dat [medeverdachte] op dat punt geen keuze had, de bank wilde op dat moment daarvoor ook geen krediet ter beschikking stellen in het licht van het feit dat deze investering binnen twee jaar zou verdampen. Ten gevolge van de verlieslatende jaren was [medeverdachte] niet in staat zonder bankkrediet tot deze investering over te gaan. Toen de wetgeving weer een keer van kleur verschoot en daarmee vaststond dat de varkensrechten nog een aantal jaren zouden blijven bestaan, leidde dit weer tot een stijging van de prijzen van varkensrechten die weer voor rekening kwamen van [medeverdachte]. Op dat moment was de bank er wel van overtuigd dat het niet anders ging en was men bereid een aanvullend krediet te verstrekken.
Inmiddels leven we eind 2008. De varkenshouderij is nog steeds een verliesgevende bedrijfstak, er zijn geen nieuwe feiten meer bekend. Onder deze omstandigheden is de verdediging van oordeel dat met een geheel voorwaardelijke boete kan worden volstaan.’
4.5
Het arrest van het hof houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘ (…)
Onderzoek van de zaak
(…)
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
(…)
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de geldboete ten bezware van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat het bedrijf van verdachte, door een groter aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, te houden dan het op dat bedrijf rustende varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, financieel voordeel heeft genoten ten opzichte van varkenshouders die zich wel aan de geldende wet- en regelgeving hebben gehouden. Voorts heeft verdachte door te handelen in strijd met het bepaalde in de Wet herstructurering varkenshouderij economisch voordeel behaald omdat hij daardoor gedurende twee jaren een investering in varkensrechten heeft kunnen uitstellen.
Gelet op het vorenstaande en op de belangen van de handhaving van de meststoffenwetgeving acht het hof het opleggen van een geldboete van na te melden bedrag geboden.
(…)’
4.6
In beginsel is de hogere rechter niet gehouden verantwoording af te leggen omtrent het opleggen van een zwaardere straf dan de rechter in voorgaande aanleg terzake van dezelfde feiten geboden heeft geacht.9. Daarnaast vergt zwaarder straffen dan geëist geen aparte motivering meer.10. Alleen indien de straf tegen de achtergrond van het bewezenverklaarde feit en de ter terechtzitting naar voren gekomen feiten en omstandigheden verbazing oproept, is een extra motivering vereist.11.
4.7
De advocaat-generaal heeft, zoals opgenomen onder 4.3, ter terechtzitting in hoger beroep zijn vordering dat de in het beroepen vonnis van de rechtbank aan verdachte opgelegde straf zal worden bevestigd en er derhalve een geldboete van 75.000 euro waarvan 25.000 euro voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren dient te worden opgelegd, beargumenteerd. Daarnaast heeft de raadsman van verdachte, zoals opgenomen onder 4.3 en 4.4, ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte met name bezwaren heeft tegen de door de rechtbank aan verdachte en [medeverdachte] opgelegde geldboetes en dat, gelet op de financieel penibele tijden waarin de varkenshouderij zich bevind, met een geheel voorwaardelijke boete dient te worden volstaan. Het hof heeft, in aanmerking genomen hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is voorgevallen en nu het is afgeweken van de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging, niet kunnen volstaan met de strafmotivering zoals opgenomen onder 4.5, nu deze slechts een aantal zeer algemene omstandigheden omvat, waarmee het hof ten bezware van de verdachte rekening heeft gehouden. De oplegging door het hof van de geheel onvoorwaardelijke geldboete, die immers aanzienlijk zwaarder is dan de gevorderde straf, verdient nadere motivering.
Het middel slaagt.
5.
Het tweede middel slaagt. Het eerste middel faalt en kan naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen voor zover het de strafoplegging betreft en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch teneinde opnieuw over de straftoemeting te beslissen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑09‑2010
Het hof heeft deze voorovereenkomsten in het geheel opgenomen als bewijsmiddel. Ten gunste van de overzichtelijkheid heb ik slechts de strekking van de inhoud hiervan weergegeven. Voor een blik op de volledige voorovereenkomsten verwijs ik naar de aanvulling bewijsmiddelen behorende bij het arrest van 2 december 2008.
Het hof heeft deze pachtovereenkomst in het geheel opgenomen als bewijsmiddel. Ten gunste van de overzichtelijkheid heb ik slechts de strekking van de inhoud hiervan weergegeven. Voor een blik op de volledige pachtovereenkomst verwijs ik naar de aanvulling bewijsmiddelen behorende bij het arrest van 2 december 2008.
Het hof heeft deze uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel in het geheel opgenomen als bewijsmiddel. Ten gunste van de overzichtelijkheid heb ik slechts de strekking van de inhoud hiervan weergegeven. Voor een blik op de volledige uittreksels verwijs ik naar de aanvulling bewijsmiddelen behorende bij het arrest van 2 december 2008.
Vgl. HR 16 december 1986, NJ 1987, 321/322 m.nt. 'tH.
Zie De Hullu, Materieel strafrecht, vierde druk, p. 480 en de aldaar genoemde jurisprudentie.
Zie bijv. HR 27 mei 1986, NJ 1987, 45.
In het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof is kennelijk abusievelijk opgenomen dat de terechtzitting op 3 september 2008 in plaats van 18 november 2008 heeft plaatsgevonden. Dit volgt onder meer uit de dagvaarding in hoger beroep, de datum waarop deze dagvaarding blijkens de akte van uitreiking aan verdachte is uitgereikt, te weten na 3 september 2008, en de datum waarop het arrest is gewezen.
Vgl. HR 27 maart 2001, NJ 2001, 297, rov. 4.5. en HR 17 mei 2005, LJN AT2727 (niet gepubliceerd). Zie ook Van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, p. 265.
Bij de Wet van 10 november 2004, Stb. 2004, 580 is art. 359, zevende lid (oud) Sv, inhoudende dat de rechter, indien hij een zwaardere straf oplegde dan door het openbaar ministerie gevorderd, in het bijzonder de redenen diende op te geven die daartoe hebben geleid, komen te vervallen. Ingevolge art. II is deze wet van toepassing in zaken waarin het onderzoek ter terechtzitting na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, 1 januari 2005, wordt gesloten. Daarvan is in de onderhavige zaak sprake, nu het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 18 november 2008 is gesloten.
Zie Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, zesde druk, p. 741–742. Zie ook HR 3 oktober 2006, LJN AX5479 en HR 2 juni 2009, LJN BH8313.