Einde inhoudsopgave
RvdW 2015/131
VWEU. Art. 267; verplichte nationale incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing; beletsel nationale rechter zijn bevoegdheid uit te oefenen om het Hof prejudiciële vragen voor te leggen? EEX-Verordening. Bevoegdheid. Art. 24; begrip ‘verschijning’.
HvJ EU 11-09-2014, ECLI:EU:C:2014:2195
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
11 september 2014
- Magistraten
T. von Danwitz, E. Juhász, A. Rosas, D. Šváby, C. Vajda
- Zaaknummer
C-112/13
- Conclusie
A-G Y.Bot
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Europees burgerlijk procesrecht
EU-recht / Instituties
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:2014:2195, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑09‑2014
ECLI:EU:C:2014:207, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal), 02‑04‑2014
- Wetingang
Essentie
A tegen B e.a.
Verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens art. 257 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 17 december 2012.
VWEU. Art. 267; verplichte nationale incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing; beletsel nationale rechter zijn bevoegdheid uit te oefenen om het Hof prejudiciële vragen voor te leggen? EEX-Verordening. Bevoegdheid. Art. 24; begrip ‘verschijning’.
Het Unierecht, en in het bijzonder art. 267 VWEU, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan de gewone rechter in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.