HR, 17-09-2004, nr. 38611
ECLI:NL:HR:2004:AR2312
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-09-2004
- Zaaknummer
38611
- LJN
AR2312
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AR2312, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑09‑2004; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2002:AE4398
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2002:AE4398
- Wetingang
art. 8 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
FED 2005/94 met annotatie van J.H.M. ARTS
Belastingadvies 2004/20.8
WFR 2004/1402
V-N 2004/50.13 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/1385 met annotatie van prof. dr. mr. P.G.H. Albert
Uitspraak 17‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Nr. 38.611 17 september 2004 JS gewezen op het beroep in cassatie van BB B.V. (voorheen genaamd X B.V.) te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van 10 juni 2002, nr. 00/00257, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag en bezwaar...
Partij(en)
Nr. 38.611
17 september 2004
JS
gewezen op het beroep in cassatie van BB B.V. (voorheen genaamd X B.V.) te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van 10 juni 2002, nr. 00/00257, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 4.664.608, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem. De uitspraak van dit hof van 14 mei 1998 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2000, nr. 34466, BNB 2000/240, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door mr. J.J.M. Hertoghs, advocaat te Breda.
4. Beoordeling van de middelen
4.1.
Gelet op het verwijzingsarrest diende het Hof te beoordelen of de aan belanghebbende in de jaren 1985 en volgende in rekening-courant verstrekte gelden haar door haar moedervennootschap op grond van haar positie als aandeelhouder zijn verstrekt onder zodanige omstandigheden dat aan de uit die geldverstrekking voortvloeiende vordering in rekening-courant, naar reeds aanstonds duidelijk moet zijn geweest, voor het geheel of voor een gedeelte geen waarde toekomt omdat het ter leen verstrekte bedrag niet of niet ten volle zal kunnen worden terugbetaald, zodat het geheel of gedeeltelijk het vermogen van de moedervennootschap, voorzover dat niet bestaat uit de aandelen in belanghebbende, blijvend heeft verlaten.
4.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hiervoor bedoelde vraag bevestigend moet worden beantwoord.
4.3.
Middel II gaat ervan uit dat het Hof blijkens onderdeel 4.3 van zijn uitspraak heeft aangenomen dat het voor de moedervennootschap aanstonds duidelijk was dat de onderhavige leningen door belanghebbende niet zouden kunnen worden afgelost, en bestrijdt dat alsdan nog relevant is waarom de moedervennootschap de leningen verstrekte.
Het middel faalt in zoverre, aangezien het berust op een onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak. Het Hof heeft voor het bewijs dat het voor de moedervennootschap aanstonds duidelijk was dat de leningen door belanghebbende niet zouden kunnen worden afgelost, van belang geacht wat het motief was voor het handelen van de moedervennootschap jaar in jaar uit door te gaan met de financiering van belanghebbende, en het belanghebbende aangerekend dit motief niet te kunnen vaststellen omdat belanghebbende niet bereid was de namen van de achterliggende (groot-) aandeelhouders te vermelden.
Voorzover de middelen II en III betogen dat omtrent de omstandigheden waaronder de leningen zijn verstrekt ten processe voldoende vaststond om daaruit de verklaring te kunnen putten waarom de gelden werden verstrekt, falen zij eveneens. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk voor die verklaring onmisbaar geoordeeld dat de identiteit van de achterliggende grootaandeelhouders bekend zou zijn.
4.4.
De middelen falen ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2004.