Hof 's-Hertogenbosch, 27-09-2011, nr. HD 200.051.566
ECLI:NL:GHSHE:2011:BT2861
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
27-09-2011
- Zaaknummer
HD 200.051.566
- LJN
BT2861
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BT2861, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑09‑2011
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROE:2009:BJ4026, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ0520, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ0520
Uitspraak 27‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Betaling voor vrijstellingsbeschikking artikel 19 WRO. Onaanvaardbare doorkruising.
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.051.566
arrest van de eerste kamer van 27 september 2011
in de zaak van
GEMEENTE HORST AAN DE MAAS,
zetelende te Horst aan de Maas,
appellante,
advocaat: mr. T.E.P.A. Lam,
tegen:
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J.G. Goumans,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 augustus 2009 ingeleide hoger beroep de door de rechtbank Roermond gewezen vonnissen van 7 januari 2009 en 5 augustus 2009 tussen appellante - nader te noemen de Gemeente - als eiseres en geïntimeerde- nader te noemen [X.] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 89898/HA ZA 08-765)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft de Gemeente onder overlegging van producties 4 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van de vorderingen van de Gemeente.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft [X.] de grieven bestreden.
2.3.
Partijen hebben hun zaak daarna doen bepleiten, de Gemeente door mr. Lam en [X.] door mr. Goumans.
Tijdens de pleidooizitting heeft het hof de zaak verwezen naar de rol voor het door de Gemeente overleggen van nader aangeduide stukken.
2.4.
De gemeente heeft bij akte een aantal producties overgelegd. [X.] heeft daarop een antwoordakte genomen.
2.5.
Partijen hebben vervolgens de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
De grieven richten zich niet tegen het vonnis van 7 januari 2009, bij welk vonnis een comparitie van partijen is gelast. Derhalve is Gemeente niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen dit vonnis.
4.2.
De grieven richten zich niet tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten in rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis. Het hof gaat van dezelfde feiten uit en zal die hierna voor de duidelijkheid herhalen.
4.3.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- (a)
[X.] is eigenaar van een perceel, kadastraal bekend gemeente Horst, sectie [sectieletter], nummer [nummer 1.], plaatselijk bekend [straat] te [plaatsnaam]. Het perceel is gelegen in het buitengebied.
- (b)
Omdat [X.] op dit perceel een woning wilde bouwen, is tussen de Gemeente en [X.] op 20 juni 2005 een overeenkomst gesloten (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg), waarin [X.] wordt aangeduid als "initiatiefnemer" en waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"OVERWEGENDE DAT,
- a.
De Partiële Streekplanherziening Ruimte voor Ruimte Noord- en Midden-Limburg onder voorwaarden de mogelijkheid biedt een woning te realiseren in ruil voor sloop van 1000 m² agrarische bedrijfsbebouwing, herziening/intrekking van de milieuvergunning van het bedrijf en doorhaling van mestrechten;
- b.
De gemeente met de Provincie Limburg een bestuursovereenkomst heeft gesloten en uit dien hoofde de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen om Ruimte voor Ruimte binnen haar grondgebied mogelijk te maken. In die bestuursovereenkomst, in samenhang met het eerder genoemde provinciaal ruimtelijk beleidskader, is neergelegd dat er 1000 m² aan gesloopte agrarische bedrijfsgebouwen behorende bij een/de intensieve veehouderijtak(ken) een woningbouwcontingent verkregen kan worden. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas heeft op 21 november 2000 besloten contingent aan te vragen bij de provincie in het kader van de Ruimte voor Ruimteregeling. Totaal zijn 33 contingenten aangevraagd bij de Provincie Limburg. Per contingent dient de gemeente een vastgesteld bedrag, de zogenaamde normvergoeding (zie de begripsbepalingen) te betalen aan de provincie, dat door laatstgenoemde ingezet zal worden ter vergoeding voor het slopen van agrarische bedrijfsgebouwen, intrekking/herziening van milieuvergunning en doorhaling van mestrechten. Voornoemde betaling wordt ook wel aangeduid met de term "voorfinanciering";
- c.
De woningbouwcontingenten inzake Ruimte voor Ruimte alleen kunnen worden verkregen, indien is aangetoond dat voor elke woning 1000 m² agrarische bedrijfsgebouw(en) zijn gesloopt en de milieuvergunningen(en) van de/het desbetreffende bedrijf/bedrijven zijn geactualiseerd door de gemeente(n), alsmede via een verklaring van Bureau Heffingen in Assen (of diens rechtsopvolger) is aangetoond dat de mestrechten van de/het betreffende bedrijf/bedrijven is/zijn doorgehaald;
- d.
De gemeente de ter beschikking gestelde woningbouwcontingenten in het kader van Ruimte voor Ruimte niet meer kan teruggeven aan de Provincie Limburg met restitutie van de voorgefinancierde gelden;
- e.
Initiatiefnemer een woning in het kader van Ruimte voor Ruimte wil ontwikkelen op een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Horst, sectie [sectieletter], nummer [nummer 2.], welke in eigendom toebehoort aan initiatiefnemer (),
- f.
Ten behoeve van de realisatie van de woning zoals genoemd onder e het contingent zal voortkomen uit de door de provincie Limburg en de gemeente Horst aan de Maas toegewezen contingenten in het kader van Ruimte voor Ruimte;
- g.
De provincie heeft uitgesproken dat de locatie gelegen aan de Jaegerweg kansrijk wordt geacht voor de ontwikkeling van een Ruimte voor Ruimtewoning;
- h.
In ruil voor het recht om een woning te mogen ontwikkelen op de beoogde locatie binnen de gemeente Horst aan de Maas, de initiatiefnemer bereid is om de financiële middelen te verschaffen ten behoeve van de voorfinanciering in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte zoals genoemd onder b.
- i.
Partijen zijn bekend met het feit dat de financiële en planologisch-juridische risico's bij de initiatiefnemer liggen.
KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN
Artikel 1
Ruimte voor Ruimte:
De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd in het landelijk gebied door de bouw van hoogwaardige woningen op passende locaties toe te staan in ruil voor de sloop van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, waarbij eveneens een reductie van milieuproblemen zal dienen plaats te vinden.
Woningbouwcontingent:
Het recht om in het kader van Ruimte voor Ruimte bovenop het reguliere woningbouwcontingent een extra woning te mogen oprichten (binnen de gemeentegrenzen) onder de voorwaarde dat is aangetoond dat voor elke woning 1000 m² agrarische bedrijfsgebouwen(en) zijn gesloopt en de milieuvergunning(en) van de/het desbetreffende bedrijf/bedrijven zijn geactualiseerd door de gemeente(n), alsmede via een verklaring van Bureau Heffingen in Assen (of diens rechtsopvolger) is aangetoond dat de mestrechten van de/het betreffende bedrijf/bedrijven is/zijn doorgehaald.
Normvergoeding:
Op grond van de bestuursovereenkomst met de provincie wordt hieronder verstaan:
"het totaal van alle sloopvergoedingen van alle gemeenten samen, gedeeld door 1/1000 van het totale aantal te slopen m² van alle gemeenten samen". Dit normbedrag is door de provincie vastgesteld op € 89.957,12 ( ).
Artikel 2
- a.
De initiatiefnemer betaalt € 89.957,12 ( ) aan de gemeente ten behoeve van de voorfinanciering van 1 () maal de sloop van 1000 m² agrarische bedrijfsgebouwen in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte;
- b.
De initiatiefnemer verwerft in beginsel het recht om gebruik te mogen maken van 1 ( ) woningbouwcontingent op de beoogde locatie;
- c.
De gemeente heeft de normvergoeding per woningbouwcontingent voldaan aan de Provincie Limburg conform de afgesloten bestuursovereenkomst.
Artikel 3.
- a.
De gemeente zal ten behoeve van de gebruikmaking van woningbouwcontingent en in het kader van Ruimte voor Ruimte op het beoogde locaties de benodigde planologisch-juridische procedure starten;
- b.
De initiatiefnemer draagt zorg voor ontwerp en inrichting van de beoogde locatie;
- c.
Alle kosten voor bouw- en woonrijp maken van de beoogde locatie komen voor rekening van de initiatiefnemer;
- d.
De gemeente behoudt zich het recht voor om geen medewerking te verlenen aan een door de initiatiefnemer ingediend plan, ontwerp en inrichtingsplan.
Artikel 4.
- a.
Het in artikel 2 lid a genoemde bedrag wordt door de initiatiefnemer voldaan uiterlijk binnen 4 weken na onherroepelijk worden van de bouwvergunning ()
Artikel 5. Alle schade voortvloeiend uit al of niet-gebruikmaking van woningbouwcontingent en realisatie van woning in het kader van Ruimte voor Ruimte zijn voor rekening van initiatiefnemer.
Artikel 6.
Indien om welke reden dan ook de realisatie van de woning geen doorgang zal vinden, ontstaan er geen verplichtingen anders dan die in deze overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente genoemd.
Artikel 7.
Indien blijkt dat voor de beoogde locatie geen onherroepelijke bouwvergunning kan worden afgegeven voor realisatie van een woningbouwcontingent ( ) vervalt de in artikel 4 lid b genoemde bankgarantie. (…)"
- (c)
Bij besluit van 8 mei 2006 (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente op verzoek van [X.] besloten
"vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het bestemmingsplan "Buitengebied" ten behoeve van het bouw- en woonrijp maken en het gebruik van de grond voor de bouw van een compensatiewoning met garage in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte 1e tranche, op het perceel kadastraal bekend gemeente Horst, sectie [sectieletter], nummer [nummer 1.], plaatselijk bekend [straat] vooralsnog ongenummerd te [plaatsnaam], een en ander met inachtneming van de bij dit besluit behoren de ruimtelijke onderbouwing."
In de overwegingen bij het besluit wordt onder meer opgemerkt:
"Het verzoek ziet op de bouw van een compensatiewoning met garage in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte 1e tranche, het een en ander met inachtneming van de bij dit ontwerpbesluiten behorende ruimtelijke onderbouwing".
- (d)
Burgemeester en Wethouders van de Gemeente hebben bij besluit van 4 januari 2007 aan [X.] de gevraagde bouwvergunning verleend.
- (e)
Op het verzoek van de Gemeente het bedrag van € 89.957,12 te betalen (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft [X.] geantwoord van mening te zijn dat hij niet verplicht is tot betaling omdat sprake is van onaanvaardbare doorkruising van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
- 4.4.
In eerste aanleg heeft de gemeente betaling gevorderd van het bedrag van € 89.957,12 vermeerderd met incassokosten en rente.
[X.] heeft de vordering weersproken.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Zij heeft daarbij overwogen dat de voorwaarde tot het betalen van eerder genoemd bedrag geen deel uitmaakte van het (bestuursrechtelijke) vrijstellingsbesluit, zodat het geschil wordt beoordeeld op grond van de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de Gemeente en [X.]. Volgens de rechtbank was de overeenkomst evenwel nietig omdat deze in strijd was met het verbod van detournement de pouvoir, dit omdat vrijstelling slechts is verleend om financiële middelen te verwerven voor het provinciaal sloopbeleid en niet op grond van overwegingen in de sfeer van de ruimtelijke ordening. Bovendien wordt daardoor de door de wetgever beoogde spreiding van taken en bevoegdheden over de diverse betrokken overheden miskend.
In hoger beroep heeft de Gemeente haar vorderingen gehandhaafd.
- 4.5.
Grief 1 richt zich tegen de rechtsoverweging van de rechtbank dat de voorwaarde van het betalen van een financiële vergoeding door [X.] aan de Gemeente geen onderdeel uitmaakt van het vrijstellingsbesluit, nu een enkele indirecte verwijzing daarnaar in de overwegingen onvoldoende is.
- 4.6.
De grief faalt.
De Gemeente doet er ter ondersteuning van haar stelling dat de voorwaarde wel deel uitmaakt van het vrijstellingsbesluit een beroep op dat in het vrijstellingsbesluit wordt verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing daarvan. In die ruimtelijke onderbouwing (productie 7 bij dagvaarding in eerste aanleg) wordt evenwel in het geheel niet gerept van het betalen van het bedrag van € 89.957,12 en een dergelijke betaling heeft ook niets van doen met ruimtelijke onderbouwing van een besluit tot vrijstelling van een bestaand bestemmingsplan.
De door de Gemeente aangevoerde stelling dat door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst nadere regels kunnen worden afgesproken met betrekking tot de wijze waarop een perceel moet worden gebruikt of ingericht is – zoals ook blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 1991 (NJ 1991, 691; Kunst- en Antiekstudio Lelystad) – weliswaar juist, maar leidt niet tot het oordeel dat ook de thans in het geding zijnde privaatrechtelijke overeenkomst wat dit betreft valide is.
De betaling van het hiervoor genoemde bedrag heeft immers geen betrekking op een nadere regeling van het gebruik of de inrichting van het perceel waarop de woning van [X.] zou worden gebouwd, en dus op de inhoud van het door de Gemeente te nemen vrijstellingsbesluit of de ruimtelijke onderbouwing daarvan.
De uitspraken van de Raad van State waarop de Gemeente zich beroept (uitspraken van 8 december 2004, zaaknummer 200402426; 25 juni 2008, zaaknummer 200705635;
31 december 2008, zaaknummer 200807436) betreffen steeds nadere afspraken over gebruik of inrichting (respectievelijk afspraak over behoud van bomen; afspraak over openstelling uitkijktoren; afspraak over inpassing bedrijf in de omgeving).
De verplichting van [X.] tot betaling van bedoelde geldsom is niet een verplichting die het gebruik of de inrichting van het perceel waarvoor de vrijstelling geldt nader regelt (zoals in de door de Gemeente genoemde, door de Raad van State besliste gevallen), maar is slechts een tegenprestatie voor het nemen van het besluit tot vrijstelling zelf door de Gemeente.
- 4.7.
Grief 2 keert zich tegen de overweging van de rechtbank dat het beding in de overeenkomst dat [X.] een financiële vergoeding betaalt ten behoeve van de voorfinanciering van de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen nietig is op grond van artikel 3:13 in verbinding met 3:40 lid 1 BW.
Het hof overweegt hierover als volgt.
- 4.8.
Het gaat hier om een overeenkomst waarbij de Gemeente zich vastlegt ten aanzien van de wijze van uitoefening van een van haar publiekrechtelijke bevoegdheden, te weten het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan in de zin van artikel 19 WRO (oud).
Er is dus sprake van een bevoegdhedenovereenkomst. Een dergelijke overeenkomst heeft een gemengd (privaatrechtelijk en bestuursrechtelijk) karakter (HR 8 juli 2011, BP3057 (gemeente Zoetermeer)).
Indien de wederpartij van een gemeente nakoming wenst van een uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende verplichting tot het nemen van een besluit, dan dient zij zich tot de bestuursrechter te wenden (in geval van een bestemmingsplan: langs de weg van beroep tegen het goedkeuringsbesluit van een hoger orgaan), als de rechter die bevoegd is ten aanzien van het besluit.
Ter zake van een vordering van de wederpartij van een gemeente tot schadevergoeding wegens wanprestatie of een vordering van de gemeente tot nakoming door haar wederpartij is evenwel de burgerlijke rechter de bevoegde rechter.
- 4.9.
Nu deze overeenkomst tussen de Gemeente en [X.] betrekking heeft op (medewerking van de Gemeente aan) een wijziging van het bestemmingsplan, en op het betalen van een geldbedrag door [X.] in dat verband, dient te worden beoordeeld of de overeenkomst, althans bedoeld beding geldig is, en niet het publiekrecht, met name zoals neergelegd in de regelgeving inzake de ruimtelijke ordening, onaanvaardbaar doorkruist (althans doorkruiste op het moment waarop de overeenkomst werd aangegaan).
Volgens artikel 9.1.10 lid 1 Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is in dit verband, nu het verzoek tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO in dit geval is ingediend voor 31 maart 2010 (de datum van inwerkingtreding van de huidige Wet ruimtelijke ordening (Wro)) niet laatstgenoemde wet van toepassing, maar de WRO.
- 4.10.
Ook in dit verband doet de Gemeente een beroep op jurisprudentie van de Raad van State, in dit geval op uitspraken van 27 oktober 2004 (zaaknummer 200402659) en 9 augustus 2006 (zaaknummer 200508750). Volgens de Gemeente is de rechtbank zonder enige motivering aan het beroep van de Gemeente op deze jurisprudentie voorbijgegaan, terwijl de rechtbank had moeten motiveren waarom zij desondanks van oordeel is dat de ruimtelijke relevantie ontbreekt, en waarbij de rechtbank zich er rekenschap van had moeten geven dat het aan de bestuursrechter is om te bepalen wat de inhoud van 'een goede ruimtelijke ordening' is.
- 4.11.
De vraag of in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte een uitruil van een te slopen stal voor een te bouwen woning uit een oogpunt van ruimtelijke ordening aanvaardbaar is - een vraag die door de Raad van State in de hiervoor genoemde uitspraak van 9 augustus 2006 bevestigend is beantwoord - staat echter naar het oordeel van het hof los van de vraag of de Gemeente betaling van een geldsom kan verlangen als voorwaarde voor een gunstige beslissing van de Gemeente over een verzoek tot vrijstelling op grond van artikel 19 WRO (oud). De Raad van State gaat in de door de Gemeente genoemde uitspraken op laatstgenoemde vraag ook niet in. In die uitspraken worden immers slechts planologische criteria gehanteerd. De formele rechtskracht van de onderhavige vrijstellingsbeschikking (het hof gaat ervan uit dat deze beschikking onherroepelijk is geworden, partijen laten zich daarover niet uit) kan door de Gemeente dan ook niet worden ingeroepen inzake de bevoegdhedenovereenkomst die tot de vrijstellingsbeschikking heeft geleid.
De formele rechtskracht van het door de Gemeente genomen vrijstellingsbesluit betekent weliswaar dat dat besluit voor rechtmatig moet worden gehouden, maar is niet beslissend voor de vraag of de Gemeente van [X.] nakoming kan vorderen van diens in de overeenkomst opgenomen verplichting tot het betalen van een geldsom.
- 4.12.
Bij de tussen de Gemeente en [X.] afgesproken betaling van € 89.957,12 gaat het om verhaal van kosten die de Gemeente heeft gemaakt bij de uitoefening van haar taak op het gebied van de ruimtelijke ordening. De Gemeente heeft dat bedrag immers aan de provincie betaald om een woningcontingent te verkrijgen voor de bouw van een woning in het buitengebied.
De grief van de Gemeente slaagt daarmee in zoverre, dat het aan [X.] verlenen van de vrijstelling op grond van artikel 19 WRO verband houdt met ruimtelijke-ordeningsbeleid van de Gemeente. Tot vernietiging van het vonnis kan dat evenwel niet leiden gelet op het navolgende.
- 4.13.
Het verhaal van kosten die voortvloeien uit de uitoefening van de gemeentelijke taak op het gebied van de ruimtelijke ordening is – zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 2 mei 2003, NJ 2003, 485 (Gemeente Nunspeet), herhaald in HR 6 januari 2006 (NJ 2006, 301, Gemeente Beuningen) – aan beperkingen onderhevig. Afgezien van de mogelijkheid tot verhaal door verdiscontering in de gronduitgifteprijs in gevallen waarin de gemeente eigenaar van de grond is, voorzag de WRO (zoals die gold ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen de Gemeente en [X.]) slechts in de mogelijkheid tot verhaal van exploitatiekosten op particulieren door het heffen van baatbelasting, terwijl (sommige) plankosten door het heffen van leges konden worden verhaald.
Gelet op deze beperkingen die zijn, althans waren, verbonden aan de in de wet voorziene verhaalsmogelijkheden en de mate waarin de belangen van de burger in het kader van de regelingen op het gebied van ruimtelijke ordening worden beschermd, kan het in de bevoegdhedenovereenkomst opgenomen beding dat [X.] eerdergenoemd bedrag moet betalen niet worden aanvaard. Dit doet tekort aan de voor [X.] als particulier in een situatie als deze gewenste rechtsbescherming. [X.] was bij zijn plannen een woning op zijn perceel in het buitengebied te realiseren immers aangewezen op medewerking van de Gemeente, en derhalve genoopt dit beding te aanvaarden, een beding dat een aanzienlijke geldelijke verplichting met zich meebracht die door [X.] niet ter discussie gesteld kon worden.
- 4.14.
Van de hiervoor genoemde, wettelijk geregelde vormen van verhaal is in dit geval geen sprake, terwijl het door de Gemeente aan de provincie betaalde bedrag ook niet als planschade kan worden aangemerkt (zodat ook artikel 49a WRO – zo al toepasselijk – niet aan de orde is).
Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat de Gemeente, die kennelijk slechts bereid is geweest de vrijstellingsbeschikking te geven indien door [X.] een zeer substantieel bedrag zou worden betaald, daardoor misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden. De financiële bepaling in de overeenkomst levert daarmee tevens een onaanvaardbare doorkruising op van het stelsel van kostenverhaal neergelegd in de WRO en de Gemeentewet en is derhalve strijdig met de openbare orde en nietig.
- 4.15.
Maar ook al zou onder omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen de Gemeente en [X.] (dus vóór de invoering van de Wro, die ruimere mogelijkheden voor verhaal van kosten biedt) een bevoegdhedenovereenkomst op het gebied van de ruimtelijke ordening met verplichting voor de wederpartij van een gemeente tot een geldelijke tegenprestatie wel toelaatbaar zijn geweest, dan geldt dat niet in het onderhavige geval. Als zou moeten worden aangenomen dat bij voldoende verband tussen slopen en bouwen elders binnen de Gemeente een geldelijke tegenprestatie kan worden bedongen dan is evenwel, anders dan de Gemeente aanvoert, van een dergelijke relatie in dit geval onvoldoende gebleken.
Aan het eind van het pleidooi in hoger beroep heeft het hof de Gemeente gevraagd de bestuursovereenkomst genoemd in de tussen de Gemeente en [X.] gesloten overeenkomst en waarnaar de Gemeente in dat pleidooi heeft verwezen (ook genoemd in §49 memorie van grieven) over te leggen, alsook een overzicht van de in dit verband relevante bouwkavels en sloopkavels binnen de gemeente Horst aan de Maas.
De Gemeente heeft de bestuursovereenkomst niet overgelegd. Het hof merkt hierbij overigens op dat afspraken tussen overheden als deze het wettelijk stelsel zoals dat onder meer is uiteengezet door de Hoge Raad in het Nunspeetarrest niet opzij kunnen zetten. Het hof wijst er in dit verband op dat – naar uit de Memorie van Toelichting op de Wijzigingswet Wet op de Ruimtelijke Ordening van 8 juni 2005 blijkt –, die wetswijziging, waarbij artikel 49 werd aangepast en artikel 49a werd ingevoerd, het gevolg was van eerder genoemde arrest van de Hoge Raad, dat tot spoedwetgeving noopte. Een bestuursovereenkomst kan niet in de plaats treden van een dergelijke wetswijziging.
Daarnaast blijkt uit de door de Gemeente bij akte overgelegde informatie over bouwkavels en sloopkavels niet dat er een duidelijk verband is tussen het slopen van stallen in de gemeente Horst aan de Maas en de uitgifte van nieuwe bouwkavels binnen die Gemeente. Uit het overzicht blijkt immers dat in het kader van de 1e tranche Ruimte voor Ruimte in de Gemeente 39 woningen zijn gerealiseerd, terwijl er in totaal (volgens de optelsom van de Gemeente) 21.700 m² stallen is gesloopt. Volgens de regeling zou per 1000 m² stallen één woningbouwcontingent kunnen worden gerealiseerd; uit het overzicht blijkt geenszins dat het oppervlak aan gesloopte stallen correspondeert met de 39 woningbouwcontingenten die de gemeente zich kennelijk heeft verschaft. Dat daadwerkelijk sprake is geweest van toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling en de planologische doelstellingen daarvan kan uit de overgelegde stukken dan ook onvoldoende worden opgemaakt.
- 4.16.
Reeds op grond van het voorgaande faalt grief 2, terwijl ook op deze grond grief 1 niet tot vernietiging zou kunnen leiden.
- 4.17.
Grief 3 houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van miskenning van de door de wetgever beoogde spreiding van taken en bevoegdheden over de diverse betrokken overheden.
Het hof hoeft niet in te gaan op dit oordeel van de rechtbank, omdat het oordeel van de rechtbank waartegen grief 2 zich richtte de beslissing van de rechtbank zelfstandig draagt. Bij een beslissing hierover heeft de Gemeente dan ook geen belang.
- 4.18.
Grief 4 houdt slechts in dat de rechtbank de vorderingen van de Gemeente ten onrechte heeft afgewezen en haar ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld, en dat met deze grief wordt beoogd het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor te leggen.
- 4.19.
Wat dit laatste betreft overweegt het hof als volgt.
Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden voldoende kenbaar zijn. De enkele vermelding in de memorie van grieven dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld (vgl. HR december 2003, nr. C03/124, NJ 2004, 76). Daarmee faalt de grief.
- 4.20.
Nu de grieven niet tot vernietiging van het eindvonnis kunnen leiden, zal het hof dit bekrachtigen onder aanvulling van gronden. De gemeente zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
5. De uitspraak
Het hof:
verklaart de Gemeente niet-ontvankelijk in het beroep tegen het vonnis van 7 januari 2009;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 5 augustus 2009 onder aanvulling van gronden;
veroordeelt de gemeente Horst aan de Maas in de kosten van het geding in hoger beroep, dat van deze uitspraak aan de zijde van [X.] begroot op € 1.185 voor verschotten en € 5.708,50 voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M. Hendriks-Jansen en J.W.P.M. van der Velden en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2011.