ECLI:NL:RBOVE:2022:737 (16 maart 2022, rechtbank Overijssel) enECLI:NL:RBGEL:2021:7097 (23 december 2021, rechtbank Gelderland).
Rb. Midden-Nederland, 01-05-2023, nr. 22/403
ECLI:NL:RBMNE:2023:2592, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
01-05-2023
- Zaaknummer
22/403
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2023:2592, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 01‑05‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2024:6143, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 01‑05‑2023
Inhoudsindicatie
NOBZ; ongegrond; verzoek immateriële schadevergoeding € 50,- toegewezen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/403
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2023 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [plaats] , verweerder.
Verder heeft als partij aan de zaken deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming).
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 17 januari 2022.
De zitting heeft middels een MSTeams verbinding plaatsgevonden op 20 maart 2023. Eiseres is zelf niet verschenen, maar haar gemachtigde wel. Namens verweerder is mevrouw [A] verschenen.
Overwegingen
1. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt. In dit geval is de WOZ-beschikking bekendgemaakt op 29 februari 2020. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 14 april 2020 door verweerder ontvangen moeten zijn. Verweerder heeft het bezwaar ontvangen op
23 februari 2021, danwel 19 april 2021. Dat is buiten de wettelijk voorgeschreven termijn. De hoofdregel is dan dat verweerder het bezwaarschrift niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen.
2. Verweerder heeft eiseres op 27 november 2021 een brief gestuurd waarin haar werd verzocht om binnen twee weken aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend. Ook is er aangegeven dat als er niet op tijd wordt gereageerd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kan worden.
3. Op 9 december 2021, ontvangen door verweerder op 14 december 2021, heeft eiseres een e-mail gestuurd aan verweerder waarin zij aangeeft dat zij elke dag de te bezorgen post tijdig ter bestemder plaatse ter verdere verwerking door én onder verantwoordelijkheid van Post.nl laat bezorgen. Eiseres stelt ook dat dit is af te leiden uit de datering op het bezwaarschrift én de reguliere poststempel op de envelop.
4. Eiseres geeft in haar beroepsschrift aan dat het bezwaarschrift volstrekt ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Ook stelt eiseres dat de gevraagde mondelinge hoorzitting niet adequaat én evenmin naar behoren is georganiseerd. Eiseres heeft ter zitting haar gronden verder uitgebreid door te stellen dat verweerder niet heeft aangetoond dat het besluit op of omstreeks 29 februari 2020 bekend is gemaakt. Dat is volgens eiseres, onder verwijzing naar een tweetal rechtbank uitspraken1., verweerders verplichting om dat te doen. Daar komt volgens eiseres bij dat de aanslag is verstuurd naar de [adres 1] , terwijl het gaat om de vestiging van [besloten vennootschap] gevestigd is op [adres 2] te [plaats] . Daardoor is de juiste verzending dus ook niet aangetoond. In de resterende gronden van beroep gaat eiseres alleen inhoudelijke in op de zaak. De rechtbank moet eerst beoordelen of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, alvorens eventueel nog over te gaan tot bespreking van deze gronden.
5. Gelet op het feit dat eiseres eerst ter zitting de beroepsgrond formuleert dat de beschikking niet deugdelijk is verzonden terwijl in de uitspraak op bezwaar onder verwijzing naar verweerders postregistratie is toegelicht op welke manier de verzending is gecontroleerd en dit door verweerder juist is bevonden, is hetgeen door eiseres pas tijdens de zitting is aangevoerd in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal deze beroepsgrond hierom niet verder behandelen. Dit wordt mede ingegeven door het feit dat eisers stelling dat hij vlak voor indiening van het bezwaarschrift de aanslag heeft ontvangen op geen enkele wijze onderbouwd is en de aanslag naar het oordeel van de rechtbank terecht is verstuurd naar het adres van de hoofdvestiging van de B.V.. De gronden van eiseres slagen niet.
6. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
De overschrijding van de redelijke termijn
7. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Vanwege dit verzoek is de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als partij in deze zaken. De minister voor Rechtsbescherming voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert. De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend. De rechtbank toetst de verzoeken aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het EVRM en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
8. In deze zaak is sprake van een opvolgende bezwaar- en beroepsprocedure. De behandeling daarvan mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 23 februari 2021, toen het bezwaarschrift is ingediend. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 22 februari 2023 uitspraak moeten doen. Deze termijn is met ruim twee maanden overschreden. Dat is geheel te wijten aan de heffingsambtenaar (die elf maanden over de behandeling van het bezwaar heeft gedaan).
9. Net als in haar uitspraak van 21 december 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:5547) oordeelt de rechtbank dat de bestuursrechter moet differentiëren bij de toekenning van een schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn en dat de huidige door de hoogste bestuursrechter toegepaste forfaitaire vergoeding van € 500,- per half jaar te grofmazig is. Net als in die uitspraak oordeelt de rechtbank niet over een nieuw forfaitair tarief, maar beoordeelt zij waar de overschrijding van de redelijke termijn in de nu voorliggende zaak toe moet leiden.
10. Eiseres is een rechtspersoon. Deze procedure gaat over één onroerende zaak – een pand– dat eiseres in eigendom heeft naast andere panden. De belangen van eiseres zijn dan ook uitsluitend financieel van aard. De bij eiseres betrokken personen kunnen in afwachting van uitsluitsel over de belastingaanslag spanning en stress ervaren, maar de rechtbank vindt dat een relatief gering belang dat bovendien onlosmakelijk verbonden is met het bedrijfsmatig beheren van vastgoed. Alles afwegend vindt de rechtbank een schadevergoeding van € 50,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden in deze zaken billijk.
11. In dit geval is de redelijke termijn met ruim twee maanden overschreden. Dat leidt tot een aanspraak op schadevergoeding van € 50,-. De termijnoverschrijding geheel te wijten aan de heffingsambtenaar, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar tot de schadevergoeding zal veroordelen. Dat leidt ertoe dat de heffingsambtenaar € 50,- aan schadevergoeding aan eiseres moet betalen.
Het griffierecht
12. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
13. Het verzoek om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep, overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid van de Awb. Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd, wat volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Awb. Voor het verzoek is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.
Proceskosten van eiseres
14. Eiseres heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in zijn proceskosten, die bestaan uit de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
15. Omdat het beroep ongegrond is, zal de rechtbank het verzoek om een veroordeling in eiseres haar rechtsbijstandskosten afwijzen, voor zover die bijstand is verleend voor het inhoudelijke beroep.
16. Voor de beoordeling van het verzoek om immateriële schadevergoeding hoefde de gemachtigde van eiseres vrijwel geen werkzaamheden te verrichten, en uit de processtukken blijkt dat hij dat ook niet heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedures over de verzoeken om vergoeding van immateriële schade. De rechtbank sluit ook hier aan bij de hiervoor genoemde uitspraak van 21 december 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:5547). Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van de heffingsambtenaar.
De proceskosten van de heffingsambtenaar
17. De heffingsambtenaar heeft verzocht om eiseres in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen, die bestaan uit een vergoeding voor de werkzaamheden van de gemachtigde in de bezwaar- en beroepsfase (á € 86,- per zittingsuur inclusief wachttijd en € 62,- per uur aan administratieve werkzaamheden voorafgaand aan de zitting). Daarbij wijst de heffingsambtenaar onder andere op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:2011), waarbij die rechtbank aanleiding zag om de gemachtigde van eiseres in een procedure van een andere cliënt vanwege zijn procesgedrag in de proceskosten te veroordelen.
18. Eiseres is een rechtspersoon en dat betekent dat zij in de proceskosten kan worden veroordeeld, ook als geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De daartoe in artikel 8:75 van de Awb opgenomen beperking geldt immers alleen voor natuurlijke personen. Rechtspersonen kunnen op grond van de wet dus gemakkelijker in de proceskosten worden veroordeeld dan natuurlijke personen, die zo beter beschermd worden tegen een procesrisico. Dat betekent echter nog niet dat de enkele omstandigheid dat het beroep ongegrond wordt verklaard moet leiden tot een proceskostenveroordeling ten laste van een rechtspersoon die bij de bestuursrechter procedeert. Dat verhoudt zich niet tot de ongelijke procespositie die een rechtspersoon ten opzichte van een bestuursorgaan net zo goed heeft.
19. De heffingsambtenaar wijst wel op het procesgedrag en de standpunten van (de gemachtigde van) eiseres in de bezwaarfase, maar dat gedrag wordt naar het oordeel van de rechtbank genormeerd door de in de Awb opgenomen artikelen over de ontvankelijkheid en – in uitzonderlijke gevallen – door de bevoegdheid die de bestuursrechter op grond van artikel 8:25 van de Awb heeft om een gemachtigde te weigeren. De rechtbank heeft de standpunten van eiseres met inachtneming van de Awb beoordeeld. Hoewel de standpunten ten aanzien van de bezwaarfase in het beroepschrift marginaal zijn geformuleerd, neemt de gemachtigde op de zitting wel inhoudelijke standpunten in namens eiseres en is van onredelijk gebruik van procesrecht geen sprake. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiseres.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 mei 2023 .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑05‑2023