HR, 06-01-2012, nr. 10/02780
ECLI:NL:HR:2012:BV0250, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-01-2012
- Zaaknummer
10/02780
- LJN
BV0250
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑01‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BV0250, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑01‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2010:BM8501, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2010:BM8501, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2012/4.35 met annotatie van Redactie
FED 2012/21 met annotatie van J.A. MONSMA
BNB 2012/60 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
Belastingblad 2012/210 met annotatie van W.G. van den Ban
NTFR 2012/650 met annotatie van Mr. M.P. van der Burg
Beroepschrift 06‑01‑2012
Edelgrootachtbare heer, vrouwe,
In geding is of [X] B.V. op 1 januari 2008 al als gebruiker voor de onroerende zaakbelasting kan worden aangemerkt in de zin van artikel 220 van de Gemeentewet.
Feiten:
- —
26 juli 2007: Tekenen koopovereenkomst inzake de aankoop van een perceel grond tussen [X] B.V. ( koper) en de gemeente Middelburg ( verkoper).
- —
10 september 2007: Aanvragen bouwvergunning eerste fase
- —
10 december 2007: Verlenen van de bouwvergunning eerste fase
- —
27 december 2007: Notariële levering van de bovenvermelde grond.
- —
15 januari 2008: Gemeente Middelburg meldt de mogelijke aanwezigheid van rugstreeppadden naar aanleiding van een natuur-onderzoeksrapport uit oktober 2007.
- —
28 januari 2008: Melding door de gemeente Middelburg dat er een bezwaar is ingediend tegen de bouwvergunning eerste fase.
- —
2 april 2008: Bouwvergunning tweede fase wordt verleend door de gemeente Middelburg.
- —
18 april 2008: Brief van het regionale Waterschap betreffende bouwrichtlijnen
- —
25 april 2008: Brief Waterschap: Geen toestemming bouwactiviteiten
- —
21 mei 2008: Rapportage onderzoeksbureau omtrent mogelijke schade door heiwerkzaamheden aan de rioolpersleiding.
- —
5 juni 2008: Dreigbrief Waterschap dat wanneer er met de bouw zou worden begonnen onmiddellijk om een bouwstop zal worden verzocht middels een kort geding.
- —
2 juli 2008: Rapportage [A] ( second opinion) inzake schade aan rioolpersleiding.
- —
4 juli 2008: Waterschap: Toestemming bouwactiviteiten
- —
25 augustus 2008: Aanvang bouwactiviteiten.
Onze motivering en bezwaren met betrekking tot de in cassatie bestreden uitspraak, zijn de volgende:
- —
[X] B.V. heeft op 27 december 2007 een perceel bouwgrond geleverd gekregen van de gemeente Middelburg.
In het beroepschrift bij het Gerechtshof Den Haag is uitvoerig aangegeven dat er op de peildatum van 1 januari 2008 nog in het geheel geen activiteiten op het bouwterrein hadden plaatsgevonden. Dat was ook niet mogelijk omdat er nog op de uitkomst van een bezwaarprocedure moest worden gewacht en omdat de bouwvergunning tweede fase nog niet was verleend. Ook was er van het Waterschap in april 2008 nog geen vergunning om te mogen bouwen direct naast de rioolpersleiding. Bovendien is in de koopakte van het bouwperceel is aangegeven dat wanneer een bezwaar stand houdt en het niet mogelijk is om het voorgenomen hotel daar te realiseren, de gemeente de plicht heeft het bouwterrein weer terug te kopen. Op 1 januari 2008 was nog onduidelijk of en hoeveel bezwaren er zouden worden ingediend en/of er gebruik moest worden gemaakt van de terugkoopoptie.
Het gerechtshof Den Haag gaat er in haar uitspraak in deze zaak vanuit dat het aanvragen van een bouwvergunning al te definiëren zou zijn als het metterdaad bezigen voor eigen gebruik. Wij achten deze opvatting onjuist om de volgende redenen:
1.
Bij het bezigen voor eigen gebruik moet er sprake zijn van een in zekere mate ongestoord gebruik zonder dat dit tegen de wil van de gebruiker kan worden beëindigd.
Doordat er nog een bezwaar was ingediend tegen de bouwvergunning eerste fase en nog onduidelijk was of er bezwaren zouden worden ingediend tegen de bouwvergunning tweede fase, was het ook onduidelijk of de grond gebruikt zou kunnen worden, zoals was bedoeld. Bovendien zou de grond contractueel weer worden teruggeleverd door [X] B.V. aan de gemeente Middelburg wanneer een bezwaar stand zou houden en de grond niet gebruikt kon worden zoals bedoeld. Van een ongestoord gebruiksgenot was op 1 januari 2008 dan ook geen sprake.
2.
Het aanvragen van een bouwvergunning is een administratieve handeling die in de toekomst het recht geeft om de grond te mogen gebruiken. Naar onze mening heeft deze administratieve handeling niets te maken met een huidig, mogelijk gebruik van de grond, maar alleen met een intentie om de grond, wellicht, in de toekomst te gaan gebruiken.
3.
Het gerechtshof Arnhem geeft aan in haar uitspraak van 4 mei 2010 ( LJN BM6059) dat zelfs bij het verstrekken van een definitieve bouwvergunning, maar het braak laten liggen van de grond en het wachten met de bouwactiviteiten, er geen sprake is van gebruik.
Het gerechtshof Arnhem betoogt verder dat met het laten vervallen van het woord feitelijk is beoogd ook heffing mogelijk te maken in die gevallen waarin wel sprake is van feitelijk gebruik maar niettemin geen gebruiker kan worden aangewezen. Het gerechtshof heeft geen reden om aan te nemen dat de uitbreiding ook ziet op een geval als dat van eiser waarin een stuk bouwgrond braak ligt waarop nog geen bouwactiviteiten zijn aangevangen.
De reden om het woord feitelijk te laten vervallen is, volgens de toelichting bij het huidige artikel ( TK 21591 , nr. 3, blz 67), met name bedoeld bij collectief gebruik van onroerend goed, waarbij het niet steeds mogelijk was om één van de feitelijke gebruikers aan te merken als belangrijkste gebruiker. Het gerechtshof Den Haag gaat er echter vanuit dat door het verdwijnen van het woord ‘feitelijk’het begrip ‘gebruik’ aanzienlijk is verruimd en wel zodanig dat het in aanvraag hebben van een bouwvergunning al als gebruik is aan te merken.
4.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 8 augustus 2008 ( LJN BC 5825) blijkt dat er bij gebruik sprake moet zijn van bouwen of verbouwen. In de uitspraak van de Hoge Raad van 8 augustus 2008 is de definitie van gebruik beschreven:
‘Wie ter bevrediging van eigen behoefte een opstal ( ver)bouwt of laat (ver)bouwen op hem ter beschikking staande grond, gebruikt die grond (en wat daarmee duurzaam is verenigd) in de zin van die bepaling’.
De werkzaamheden van [X] B.V. voor 1 januari 2008 met betrekking tot het aanvragen van een bouwvergunning kwalificeren, naar onze stellige mening, nog niet als ‘bouwen of verbouwen’.
Het was ook praktisch onmogelijk om na de juridische levering van de grond op 27 december 2007 al te starten met bouwactiviteiten voor 1 januari 2008. Alle bouwbedrijven zijn immers twee weken gesloten rond kerst/nieuwjaar.
Uit bovenstaande motivering blijkt dat [X] op 1 januari 2008 niet als gebruiker kan worden aangemerkt. Wij willen u dan ook vragen ons beroep in cassatie gegrond te verklaren
Uitspraak 06‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 220, aanhef en letter a, van de Gemeentewet. Geen gebruik percelen bouwgrond wanneer daarop bij het begin van het belastingjaar (nog) geen activiteiten plaatsvinden in afwachting van benodigde vergunningen.
Partij(en)
6 januari 2012
nr. 10/02780
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 juni 2010, nr. BK-09/00656, betreffende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Middelburg opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg (hierna: de heffingsambtenaar) is gehandhaafd.
De Rechtbank te Middelburg (nr. AWB 08/903) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende heeft bij notariële akte van 27 december 2007, ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers op 28 december 2007, een onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak) in eigendom verkregen.
3.1.2.
Bij het begin van het belastingjaar 2008 bestond de onroerende zaak uit twee aaneengesloten percelen bouwgrond waarop belanghebbende voornemens was een hotel met bijbehorende parkeerruimte te bouwen. Daartoe is op 10 december 2007 een bouwvergunning eerste fase verleend. Op 28 januari 2008 heeft een derde bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning. Op 2 april 2008 is de bouwvergunning tweede fase verleend.
3.1.3.
Op 1 januari 2008 hadden nog geen bouwactiviteiten op de onroerende zaak plaatsgevonden. Op 28 augustus 2008 is de eerste paal geslagen.
3.2.
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende de onroerende zaak op 1 januari 2008 gebruikte in de zin van artikel 220, aanhef en letter a, van de Gemeentewet en de daarop gebaseerde Verordening onroerende-zaakbelastingen 2008 van de gemeente Middelburg. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende de onroerende zaak bij het begin van het kalenderjaar 2008 niet heeft laten rusten, doch aanhield in afwachting van de voor de voorgenomen bouw van een hotel benodigde vergunningen en de afdoening van eventuele bezwaren daartegen. Gelet hierop stond de onroerende zaak belanghebbende bij het begin van het belastingjaar 2008 ter beschikking en bezigde belanghebbende deze metterdaad ter bevrediging van de eigen behoefte. Dientengevolge is belanghebbende gebruikster van de onroerende zaak in voormelde zin, aldus het Hof.
3.3.
Het middel dat zich tegen dit oordeel richt, slaagt. Als gebruiker van een onroerende zaak in de zin van artikel 220, aanhef en letter a, van de Gemeentewet kan worden aangemerkt degene die de zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn behoeften (vgl. HR 7 oktober 1998, nr. 33767, LJN AA2318, BNB 1999/5). Daarvan is geen sprake in een geval als het onderhavige waarin de belanghebbende sedert de verwerving van percelen bouwgrond op of aan de onroerende zaak zelf nog in het geheel geen werkzaamheden heeft verricht en deze slechts aanhoudt in afwachting van het definitief vaststaan van de voor de voorgenomen bouwactiviteiten vereiste vergunningen. De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak intussen aan belanghebbende ter beschikking stond is op zichzelf onvoldoende om belanghebbende als gebruiker in voormelde zin te kunnen aanmerken (vgl. HR 22 juli 1985, nr. 22649, BNB 1985/258).
3.4.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar,
vernietigt de aanslag,
gelast dat het College aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 448, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 447 en gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoedt het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 285,
veroordeelt het College in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2012.