Hof Amsterdam, 04-08-2022, nr. 23-002921-20
ECLI:NL:GHAMS:2022:2281
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-08-2022
- Zaaknummer
23-002921-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:2281, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑08‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1557
Uitspraak 04‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Aangever in eigen woning mishandeld en bedreigd door groep mannen, die zelf ook woning doorzoeken naar drugs(geld). Veroordeling ter zake van eendaadse samenloop van poging diefstal met geweld, poging afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling: 30 maanden cel en gevangenneming.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002921-20
datum uitspraak: 4 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-098160-20 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 juni en 21 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2020 tot en met 17 maart 2020 te Haarlem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf, in/uit een woning gelegen aan de [adres 2],
A.
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen weg te nemen geld en/of goederen (ter waarde van 10.000 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
B.
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te trachten te dwingen tot
- -
de afgifte van geld en/of goederen (ter waarde van 10.000 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en/of
- -
het ter beschikking stellen van gegevens, namelijk informatie over (de doos met) geld en/of goederen (ter waarde van 10.000 euro),
en deze poging diefstal (A.) en/of poging afpersing (B.) te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1],
te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal (A.) voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- -
naar de woning van voornoemde [slachtoffer 1] is/zijn gegaan en/of
- -
die [slachtoffer 1] mee heeft/hebben genomen naar genoemde woning en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) met een (wapen)stok tegen zijn (onder)benen en/of schouder(s) heeft/hebben geslagen en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgepakt en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] met gebalde vuist(en) meermalen klappen op het hoofd heeft/hebben gegeven en/of
- -
de loop van een pistool in de mond van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gebracht en/of gehouden en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] twee kogels heeft/hebben laten zien en daarbij heeft/hebben gezegd dat één kogel voor [slachtoffer 1] was en één kogel voor diens vrouw en/of
- -
het pistool heeft/hebben doorgeladen en/of
- -
met het pistool (meermalen) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of
- -
die [slachtoffer 1] (dreigend) de woorden toegevoegd “waar zijn die spullen” en/of “Die spullen is 10.000” en/of “wie is er in jouw woning geweest” en/of “breng die spullen” en/of “ik ga je vrouw en kinderen doodmaken. Ik geefje één kans omdat je kinderen hebt. Als je naar de politie gaat, ga ik je doodmaken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- -
tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat hij/zij voornoemde [slachtoffer 1] wilde(n) meenemen naar Spaarnwoude om hem daar te begraven, terwijl aan voornoemde [slachtoffer 1] kogels werden getoond, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2020 tot en met 17 maart 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- -
naar de woning van voornoemde [slachtoffer 1] te gaan en/of
- -
die [slachtoffer 1] mee te nemen naar genoemde woning en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) met een (wapen)stok tegen zijn (onder)benen en/of schouder(s) te slaan en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] vast te pakken en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] met gebalde vuist(en) meermalen klappen op het hoofd te geven en/of
- -
de loop van een pistool in de mond van voornoemde [slachtoffer 1] stoppen en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] twee kogels te laten zien en daarbij te zeggen dat één kogel voor [slachtoffer 1] was en één kogel voor diens vrouw en/of
- -
het pistool door te laden en/of
- -
met het pistool (meermalen) op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of
- -
tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat hij/zij voornoemde [slachtoffer 1] wilde(n) meenemen naar Spaarnwoude om hem daar te begraven, terwijl aan voornoemde [slachtoffer 1] kogels werden getoond, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
3. primair hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2020 tot en met 17 maart 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- -
voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) met een (wapen)stok tegen zijn (onder)benen en/of schouder(s) heeft geslagen en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] met gebalde vuist(en) en/of met een pistool, althans een hard voorwerp, (meermalen) klappen op/tegen het hoofd heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2020 tot en met 17 maart 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s)
- -
voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) met een (wapen)stok tegen zijn (onder)benen en/of schouder(s) geslagen en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] vastgepakt en/of
- -
voornoemde [slachtoffer 1] met gebalde vuist(en) en/of met een pistool, althans met een hard voorwerp, (meermalen) klappen op het hoofd gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangever [slachtoffer 1] huurt een woning, gelegen aan de [adres 2]. Tussen december 2019 en eind januari 2020 verblijft [slachtoffer 2] in deze woning. Tijdens zijn verblijf in de woning handelt [slachtoffer 2] in verdovende middelen; de drugs bewaart hij in een schoenendoos, verborgen in een ruimte in de badkamer. In februari 2020 raakt [slachtoffer 2] gedetineerd.
Op 14 maart 2020 belt [slachtoffer 2] vanuit de penitentiaire inrichting met [slachtoffer 1] en zegt tegen hem dat hij de huissleutel aan een zekere [naam] moet geven, zodat die [naam] spullen kan ophalen uit de woning. [slachtoffer 1] geeft op 14 maart 2020 aan die [naam] de huissleutel en op 16 maart 2020 krijgt hij van hem zijn huissleutel weer terug.
In de avond van 16 maart 2020 belt ene Yassin - dit blijkt te zijn medeverdachte [medeverdachte 1] - met [slachtoffer 1] en zegt tegen hem dat hij [slachtoffer 1] die avond wil ontmoeten. Zij spreken af bij het centraal station in Haarlem. [medeverdachte 1] arriveert daar met een auto, die op naam staat van de moeder van de medeverdachte [medeverdachte 2], en zegt tegen [slachtoffer 1] dat hij met hem iets wil bespreken in diens woning. [medeverdachte 1] rijdt [slachtoffer 1] vervolgens daar naar toe. Voordat [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] daar aankomen, arriveren bij de woning vier personen in een Peugeot 308 SW.
Aangekomen bij de woning opent [slachtoffer 1] de voordeur en ziet hij vier onbekende personen in zijn woning. Twee van die personen betreffen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. [medeverdachte 1] loopt achter [slachtoffer 1] aan de woning binnen en zegt tegen deze vier personen: "hier is die jongen waar ik het over had". [medeverdachte 1] geeft [slachtoffer 1] een klap van achteren en sluit de voordeur boven en onder met een schuifslot.
In de woning wordt [slachtoffer 1] vervolgens bedreigd en mishandeld. Na een klap te hebben gekregen van [medeverdachte 1] wordt hij door een wat oudere man met een wapenstok geslagen op zijn onderbenen en tegen zijn schouder. De aanwezige mannen roepen: ‘waar zijn de spullen’ en ‘je weet waar wij het over hebben. Die spullen is 10.000 euro’. Een oudere man zegt tegen [slachtoffer 1] dat het om 10.000 euro gaat en dat het geld in een schoenendoos zou zitten; die doos zou liggen in de badkamer boven het plafond. [slachtoffer 1] wordt herhaaldelijk met vuisten (op zijn hoofd) geslagen. Een andere wat oudere man heeft een vuurwapen, toont [slachtoffer 1] twee (losse) kogels, zegt dat één voor [slachtoffer 1] is en één voor diens echtgenote, laadt het pistool door, slaat [slachtoffer 1] met de achterkant van het pistool op diens voorhoofd en op de bovenkant van diens hoofd, stopt het pistool in de mond van [slachtoffer 1] en dreigt hem dood te schieten.
[slachtoffer 1] ziet dat zijn woning is doorzocht, ook bij het plafond van de badkamer. [slachtoffer 1] begrijpt dat de spullen, waarnaar de mannen op zoek zijn, niet meer in het plafond van de badkamer liggen. Hij zegt tegen de mannen dat hij de sleutel aan de broer van [slachtoffer 2] heeft gegeven. [slachtoffer 1] probeert die broer in opdracht van de mannen telefonisch te bereiken.
De mannen besluiten op zoek te gaan die broer. Drie mannen – onder wie de oudere man met het pistool en [medeverdachte 1] – verlaten de woning om naar de broer van [slachtoffer 2] te zoeken en de andere twee personen, te weten de oudere man met de wapenstok en een jongere man (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]) blijven achter bij [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] wordt vervolgens door [medeverdachte 2] nogmaals naar de spullen gevraagd en [slachtoffer 1] wordt door de oudere man opnieuw geslagen met de wapenstok. Na enige tijd komen de drie andere mannen terug in de woning en [slachtoffer 1] wordt wederom bedreigd.
De gehele groep mannen verlaat even later de woning en vertrekt met een Peugeot type 308 SW. [slachtoffer 1] alarmeert omstreeks 03:00 uur de hulpdiensten. In de woonkamer treffen de ter plaatse gearriveerde verbalisanten diverse bloedspatten aan. In het plafond van de badkamer zit een opening met daarboven een houten plaat, welke scheef staat. In de stoflaag zijn vingerafdrukken zichtbaar. In de woning zijn sigarettenpeuken met DNA van vijf verschillende personen aangetroffen onder wie de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De verbalisanten zien dat [slachtoffer 1] slecht loopt (hinkelt), dat hij een bult heeft op zijn linkerarm, een bult op de bovenkant van zijn hoofd en een bult op zijn voorhoofd. Bij [slachtoffer 1] worden later tevens geconstateerd een bloeduitstorting op een schouder, een bloeduitstorting op het linker voorhoofd en een bloeduitstorting op een knie.
Rond 03:25 uur die nacht worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen in een Peugeot 308 SW aangetroffen in Haarlem. De verbalisanten zien dat [medeverdachte 2] in de auto probeert een voorwerp te verstoppen; dit blijkt een zwarte wapenstok te zijn, die in belangrijke mate overeenkomt met de omschrijving die [slachtoffer 1] heeft gegeven van de wapenstok waarmee hij is geslagen. Op de wapenstok bevindt zich op meerdere plekken DNA van de verdachte.
Vanuit de penitentiaire inrichting belt [slachtoffer 2] na het geweldsincident met [slachtoffer 1] en zegt tegen hem dat er niets is gestolen (het hof begrijpt: uit de woning van [slachtoffer 1] in de nacht van het geweldincident).
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde poging tot diefstal (A) en poging tot afpersing (B) alsook de onder 2 tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde geheel dient te worden vrijgesproken. Primair heeft hij gesteld dat de verdachte weliswaar in de woning aanwezig is geweest maar geen bijdrage heeft geleverd aan hetgeen is tenlastegelegd. Ten aanzien van de onder 1 (A) tenlastegelegde poging tot diefstal met geweld heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat onvoldoende vaststaat dat de woning is doorzocht op 16 en/of 17 maart 2020 en dat er derhalve niet kan worden gesproken van een begin van uitvoering, en voorts dat niet kan worden bewezen dat het geld waarnaar de mannen op zoek waren aan anderen dan aan (één van) hen toebehoorde. Ten aanzien van de onder 1 (B) tenlastegelegde poging tot afpersing is door de raadsman subsidiair aangevoerd dat is gebleken dat de goederen – waarnaar men kennelijk op zoek was – niet aanwezig waren in de woning en dat niet is gepoogd [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld en/of goederen.
Oordeel van het hof
Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat de groep mannen zocht naar een doos met geld en/of drugs ter waarde van € 10.000,-. Reeds uit de gewelddadige ondervraging van [slachtoffer 1] in zijn woning door de groep mannen volgt dat zij op dat moment (nog steeds) op zoek waren naar de betreffende doos met inhoud en er naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake was van een begin van uitvoering van de poging tot diefstal met geweld. Anders dan de raadsman acht het hof verder niet voor een bewezenverklaring van hetgeen onder 1 (A) is tenlastegelegd van belang dat de goederen daadwerkelijk in de woning aanwezig waren op het moment dat de verdachte en de medeverdachten daar naar op zoek waren. Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat hetgeen gezocht werd [slachtoffer 2] toebehoorde en niet aan (één van) de daders.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 1], in het bijzonder die onderdelen daarvan waarop het hof zijn bewezenverklaring zal baseren, betrouwbaar en bruikbaar voor de bewijsbeslissing nu deze voldoende gedetailleerd zijn – ook ten aanzien van het vuurwapen – en zowel innerlijk als ten opzichte van de andere bewijsmiddelen op de essentiële onderdelen consistent zijn en deze elkaar aldus ondersteunen.
Blijkens de aangifte was een “oudere man” die zich in de woning bevond in het bezit van een wapenstok en heeft deze daarmee [slachtoffer 1] geslagen. Tijdens de aanhouding van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] diezelfde nacht is ook daadwerkelijk een wapenstok aangetroffen, die uiterlijk overeenstemt met de door [slachtoffer 1] daarvan gegeven beschrijving. Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is op de wapenstok op meerdere plaatsen celmateriaal (mengprofiel) aangetroffen, dat afkomstig kan zijn van minimaal drie personen onder wie de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Tevens is op de wapenstok een afdruk aangetroffen van de handpalm van de verdachte. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat in de woning ten tijde van het geweldsincident vijf mannen aanwezig waren, waarvan één wat oudere man met wapenstok die hem met die stok heeft geslagen. De eerst ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdachte afgelegde verklaring dat hij ‘wellicht weleens in de auto is geweest van degene waarin de wapenstok is aangetroffen’ en ‘misschien de wapenstok op de zetel heeft weggelegd’ acht het hof niet geloofwaardig en wordt terzijde geschoven. Het voorgaande laat naar het oordeel van het hof geen andere conclusie toe dan dat de verdachte de wapenstok heeft gebruikt tijdens het plegen van de onderhavige feiten.
Ook was het opzet van de verdachte en diens medeverdachten gericht op het gedwongen ter beschikking stellen van gegevens door [slachtoffer 1]. Toen het voor de verdachte en diens medeverdachten eenmaal duidelijk was geworden dat de door hen gezochte goederen niet meer in de woning aanwezig waren, werd [slachtoffer 1] nog immer – met geweld en onder bedreiging van geweld – gevraagd waar de spullen waren. Het proberen op deze wijze informatie los te krijgen omtrent de locatie van goederen kan worden gekwalificeerd als afpersing in de zin van artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. Van afpersing is immers sprake indien het slachtoffer door (bedreiging met) geweld wordt gedwongen tot het ter beschikking stellen van gegevens, met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Het hof stelt vast dat de verdachte en diens medeverdachten dat oogmerk hebben gehad, namelijk het zich toe-eigenen van een doos met geld en/of drugs, ter waarde van € 10.000, -, toebehorend aan [slachtoffer 2].
De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
Medeplegen
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn. Bewuste en nauwe samenwerking kan onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Niet is vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan een strafbaar feit zal van voldoende gewicht moeten zijn.
Met betrekking tot de tenlastegelegde poging diefstal met geweld en poging afpersing kan op grond van deze feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" zijn begaan. De verdachte heeft verklaard dat hij in de woning aanwezig is geweest, maar dat hij de woning heeft verlaten op het moment dat [slachtoffer 1] ‘een paar rake klappen kreeg’. Deze verklaring vindt geen steun in het dossier of het verhandelde ter zitting. Het hof acht die verklaring ongeloofwaardig en schuift die terzijde. Blijkens de bewijsmiddelen behoorde de verdachte immers tot de groep mannen die reeds kort voor de aankomst van [slachtoffer 1] in de woning aanwezig was en [slachtoffer 1] daar heeft opgewacht, kennelijk met het doel om van hem te weten te komen waar de door hen gezochte doos met inhoud zich bevond (en om zich die vervolgens toe te eigenen). [slachtoffer 1] werd daartoe direct na binnenkomst in de woning door de daar aanwezige mannen mishandeld, bedreigd en bevraagd ‘waar die spullen waren’. De aangever heeft verklaard dat iedere persoon uit die groep mannen geweld gebruikte en hem bedreigde. Verder heeft het hof vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de wapenstok heeft gebruikt ten tijde van het geweldsincident. Het hof is dan ook van oordeel dat sprake was van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten van de poging tot diefstal met geweld en poging tot afpersing, dat het tenlastegelegde medeplegen daarvan wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Uit voormelde feiten en omstandigheden volgt tevens dat de voordeur van de woning – na binnenkomst van [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] – door [medeverdachte 1] boven en onder werd gesloten door middel van een schuifslot waarna [slachtoffer 1] onmiddellijk werd geslagen, bevraagd en bedreigd door de aanwezige mannen, en [slachtoffer 1] de woning derhalve niet meer kon verlaten. Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, en in aanmerking genomen dat evenmin uit enige omstandigheid is gebleken dat de verdachte zich van de vrijheidsberoving heeft gedistantieerd, leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten [slachtoffer 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden.
Ten aanzien van feit 3
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde bepleit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het uitgeoefende geweld niet zonder meer kan worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling, omdat niet is gebleken dat hierdoor de aanmerkelijke kans is ontstaan dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Tevens bestaat onvoldoende bewijs voor het slaan met de wapenstok en kan, gezien de wisselende verklaringen van [slachtoffer 1], het mishandelen met een pistool niet worden bewezen.
Het hof is van oordeel dat er wellicht een kans bestond dat het toegepaste geweld zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken maar dat, nu nadere informatie over de intensiteit van dat geweld ontbreekt, niet kan worden vastgesteld dat die kans een aanmerkelijke kans betrof. Gelet hierop kan niet tot een bewezenverklaring van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel worden gekomen en zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde.
Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan de verdachte onder 3 subsidiair tenlastegelegde medeplegen van mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken ten aanzien van zowel het slaan met de wapenstok als het slaan met een vuurwapen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] tegenstrijdig zijn, onvoldoende door het dossier worden ondersteund en dat deze verklaringen aldus als onbetrouwbaar terzijde geschoven moeten worden.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van feiten 1 en 2 over het toegepaste geweld en het medeplegen daarvan, en gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] is overwogen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachten [slachtoffer 1] heeft mishandeld. Ten aanzien van de conclusies uit het ‘Vezel-, textiel- en verfonderzoek’ merkt het hof nog op dat de conclusie van het NFI, dat er geen aanwijzingen zijn voor overeenkomsten tussen de aangetroffen vezels op de wapenstok en de kleding van [slachtoffer 1], niet uitsluit dat de aangetroffen wapenstok is gebruikt bij de tenlastegelegde feiten. Dat [slachtoffer 1] op het naar het oordeel van het hof ondergeschikte punt van de exacte kleur van het vuurwapen wisselend heeft verklaard, maakt het voorgaande niet anders. De relevante verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij in de periode van 16 maart 2020 tot en met 17 maart 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf,
A.
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen weg te nemen geld en/of goederen (ter waarde van 10.000 euro) geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehorend, te weten aan [slachtoffer 2], en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
- naar de woning van [slachtoffer 1] zijn gegaan en
- [slachtoffer 1] mee hebben genomen naar genoemde woning en
- [slachtoffer 1] (meermalen) met een wapenstok tegen zijn benen en schouder hebben geslagen en
- [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en
- [slachtoffer 1] met vuisten meermalen klappen op het hoofd hebben gegeven en
- de loop van een pistool in de mond van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gebracht en
- [slachtoffer 1] twee kogels hebben laten zien en daarbij hebben gezegd dat één kogel voor [slachtoffer 1] was en één kogel voor diens vrouw en
- het pistool hebben doorgeladen en
- met het pistool op het hoofd van [slachtoffer 1] hebben geslagen en
- [slachtoffer 1] dreigend de woorden hebben toegevoegd “waar zijn die spullen” en “Die spullen is 10.000” en “wie is er in jouw woning geweest” en “ik ga je vrouw en kinderen doodmaken. Ik geef je één kans omdat je kinderen hebt. Als je naar de politie gaat, ga ik je doodmaken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
- tegen [slachtoffer 1] hebben gezegd dat zij [slachtoffer 1] wilden meenemen naar Spaarnwoude om hem daar te begraven, terwijl aan [slachtoffer 1] kogels werden getoond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
B.
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te trachten te dwingen tot
- de afgifte van geld en/of goederen ter waarde van 10.000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 2],
- het ter beschikking stellen van gegevens, namelijk informatie over (de doos met) geld en/of goederen (ter waarde van 10.000 euro),
welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
- naar de woning van [slachtoffer 1] zijn gegaan en
- [slachtoffer 1] mee hebben genomen naar genoemde woning en
- [slachtoffer 1] (meermalen) met een wapenstok tegen zijn benen en schouder hebben geslagen en
- [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en
- [slachtoffer 1] met vuisten meermalen klappen op het hoofd hebben gegeven en
- de loop van een pistool in de mond van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gebracht en
- [slachtoffer 1] twee kogels hebben laten zien en daarbij hebben gezegd dat één kogel voor [slachtoffer 1] was en één kogel voor diens vrouw en
- het pistool hebben doorgeladen en
- met het pistool op het hoofd van [slachtoffer 1] hebben geslagen en
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden hebben toegevoegd “waar zijn die spullen” en “Die spullen is 10.000” en “wie is er in jouw woning geweest” en “ik ga je vrouw en kinderen doodmaken. Ik geef je één kans omdat je kinderen hebt. Als je naar de politie gaat, ga ik je doodmaken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
- tegen [slachtoffer 1] hebben gezegd dat zij [slachtoffer 1] wilden meenemen naar Spaarnwoude om hem daar te begraven, terwijl aan [slachtoffer 1] kogels werden getoond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in de periode van 16 maart 2020 tot en met 17 maart 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- naar de woning van [slachtoffer 1] te gaan en
- die [slachtoffer 1] mee te nemen naar genoemde woning en
- [slachtoffer 1] (meermalen) met een wapenstok tegen zijn benen en schouder te slaan en
- [slachtoffer 1] vast te pakken en
- [slachtoffer 1] met vuisten meermalen klappen op het hoofd te geven en
- de loop van een pistool in de mond van voornoemde [slachtoffer 1] stoppen en
- [slachtoffer 1] twee kogels te laten zien en daarbij te zeggen dat één kogel voor [slachtoffer 1] was en
één kogel voor diens vrouw en
- het pistool door te laden en
- met het pistool op het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan en
- tegen [slachtoffer 1] te zeggen dat zij voornoemde [slachtoffer 1] wilden meenemen naar Spaarnwoude om hem daar te begraven, terwijl aan voornoemde [slachtoffer 1] kogels werden getoond;
3.subsidiairhij in de periode van 16 maart 2020 tot en met 17 maart 2020 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld, immers hebben verdachte en zijn mededaders
- [slachtoffer 1] (meermalen) met een wapenstok tegen zijn onderbenen en schouder geslagen en
- [slachtoffer 1] vastgepakt en
- [slachtoffer 1] met vuisten en met een pistool meermalen klappen op het hoofd gegeven.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het hof is van oordeel dat met betrekking tot feit 1, feit 2 en feit 3 subsidiair sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
en
medeplegen van mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 2 en feit 3 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – in de strafmaat rekening te houden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door hem toegelicht ter terechtzitting.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een combinatie van diverse forse geweldsmisdrijven, te weten het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld en poging tot afpersing met geweld, het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het medeplegen van mishandeling.
In de avond en nacht van 16 op 17 maart 2020 is het slachtoffer door de medeverdachte [medeverdachte 1] naar zijn woning gelokt waar hij werd opgewacht door een groep mannen onder wie de verdachte. Het slachtoffer is in deze woning vervolgens door de mannen bedreigd met een vuurwapen, mishandeld - onder andere met een wapenstok - en gedurende een aanzienlijke tijd daar van zijn vrijheid beroofd gehouden en gedwongen te doen wat de mannen hem opdroegen.
Het gaat hier om zeer ernstige feiten. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten door het slachtoffer als uitermate beangstigend worden ervaren. Het is niet moeilijk voor te stellen dat het slachtoffer gedurende langere tijd doodsangsten heeft uitgestaan, niet alleen vanwege het geweld en de dreiging daarvan richting zijn persoon, maar ook richting zijn gezin. De verdachte en zijn medeverdachten hebben door hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en op een fundamenteel mensenrecht, namelijk de vrijheid om te gaan en staan waar men wil. Bovendien vergroten dergelijke geweldsdelicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De verdachte en zijn mededaders zijn aan deze gevolgen van hun handelen volledig voorbijgegaan en hebben zich kennelijk uitsluitend laten leiden door hun streven naar eigen gewin. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen.
Gelet op de ernst van de feiten is slechts de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur passend. Het hof gaat op basis van hetgeen ter terechtzitting aangaande de persoon van de verdachte is gebleken ervanuit dat de verdachte niet de initiator is geweest van de bewezenverklaarde feiten en ziet in de rol die de verdachte in het geheel heeft gehad aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bij arrest de gevangenneming van de verdachte wordt bevolen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen.
Het hof zal de gevangenneming bevelen en overweegt daartoe als volgt. De verdachte is onder meer schuldig bevonden aan een diefstal met geweld waarop een gevangenisstraf staat van maximaal 12 jaar. De ernst van de feiten zoals in onderhavig arrest bewezenverklaard en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer maken dat, ondanks de eerdere invrijheidstelling van de verdachte, gesproken moet worden van een geschokte rechtsorde die de voorlopige hechtenis van de verdachte rechtvaardigt.
Bij afzonderlijke beslissing zal het bevel tot gevangenneming worden geminuteerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. D. Abels en mr. P.K. van Riemsdijk, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 augustus 2022.
mr. P.K. van Riemsdijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.