Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 november 2008 is het onderzoek — op het verzoek van de raadsman van de medeveroordeelde — tien minuten onderbroken om veroordeeldes raadsman de gelegenheid te geven kennis te nemen van het door de Advocaat-Generaal overgelegde proces-verbaal.
HR, 11-01-2011, nr. 09/02319 P
ECLI:NL:HR:2011:BO1590, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-01-2011
- Zaaknummer
09/02319 P
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BO1590
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO1590, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑01‑2011; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2009:BH0184, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO1590
ECLI:NL:PHR:2011:BO1590, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑10‑2010
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2009:BH0184
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO1590
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. OM-cassatie. Overleggen van nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging, art. 414.1 Sv. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BL7709. Tegen de achtergrond van de gang van zaken ter terechtzitting in hoger beroep en in het licht van de omstandigheid dat het Hof eerst bij arrest heeft beslist het door de AG overgelegde proces-verbaal van politie buiten beschouwing te laten, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat het Hof eerst de overlegging van dat proces-verbaal door de AG heeft toegestaan en vervolgens, na sluiting van het onderzoek, heeft geoordeeld dat dit proces-verbaal bij de beraadslaging buiten beschouwing moet worden gelaten. Daarmee heeft het Hof hetgeen is vooropgesteld miskend. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
11 januari 2011
Strafkamer
Nr. 09/02319 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 januari 2009, nummer 22/000553-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. De beroepen zijn ingesteld door de betrokkene en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
1.2. Namens de betrokkene hebben mr. F.G.L. van Ardenne en mr. N. Flikkenschild, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.3. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een ter terechtzitting door de Advocaat-Generaal overgelegd proces-verbaal van politie buiten beschouwing dient te worden gelaten.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"Op verzoek van de raadsman onderbreekt het hof het onderzoek voor tien minuten teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen het proces-verbaal betreffende de vrijwaringsbewijzen te bestuderen.
Het hof hervat het onderzoek.
(...)
De raadsman van de medeveroordeelde maakt bezwaar tegen de overlegging van het proces-verbaal inzake de vrijwaringsbewijzen. De raadsman sluit zich hierbij aan.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en aan dit proces-verbaal gehechte pleitnotities. In aanvulling daarop voert hij - zakelijk weergegeven - aan:
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard. Dat standpunt berust op de volgende pijlers: (...) b) op het laatste moment zijn nog stukken ingebracht die mogelijk een belangrijke rol bij de beraadslaging spelen. De verdediging heeft zich door de late verstrekking niet adequaat kunnen voorbereiden. Dat is mijns inziens in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Ik doel daarbij niet alleen op (...) maar ook op het proces-verbaal betreffende de door de raadsman van de medeveroordeelde [medebetrokkene 1] overgelegde vrijwaringsbewijzen.
Ten aanzien van het proces-verbaal betreffende de vrijwaringsbewijzen verzoek ik het hof dat proces-verbaal bij de beraadslaging buiten beschouwing te laten. Indien het hof van oordeel is dat aan dat proces-verbaal enig belang voor een eventuele vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden toegekend, dan verzoek ik u de behandeling van de zaak aan te houden teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de inhoud van dat proces-verbaal. (...)."
2.3. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak dienaangaande het volgende overwogen:
"In de omstandigheid dat de veroordeelde en diens raadsman eerst ter terechtzitting in hoger beroep van
14 november 2008 zijn geconfronteerd met het - op de valreep ingediende - proces-verbaal van politie over de betekenis van het niet vinden van bevestiging in de boekhoudingen van bezit van auto's waarop overgelegde vrijwaringsbewijzen van tweedehands verkochte auto's steunen, ziet het hof aanleiding voornoemd proces-verbaal buiten beschouwing te laten."
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge het ook in ontnemingszaken toepasselijke art. 414, eerste lid tweede volzin, Sv zijn de advocaat-generaal bij het hof en de betrokkene bevoegd voor of bij de behandeling van een zaak in hoger beroep nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen. De uitoefening van die bevoegdheid is evenwel onderworpen aan de eisen die voortvloeien uit de beginselen van een behoorlijke procesorde. Een algemene regel daaromtrent valt niet te geven. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of aan die eisen is voldaan, waarbij mede betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt.
Ingeval bij de behandeling van een zaak in hoger beroep door de advocaat-generaal dan wel door de betrokkene het verzoek wordt gedaan om nadere bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen, zal de rechter een afwijzende beslissing op een dergelijk verzoek dienen te motiveren aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf. Indien de rechter het verzoek toewijst, zal hij de overgelegde stukken bij zijn beraadslaging dienen te betrekken (vgl. HR 29 juni 2010, LJN BL7709, NJ 2010/409).
2.5. Tegen de achtergrond van de gang van zaken ter terechtzitting in hoger beroep, zoals die blijkt uit het hiervoor onder 2.2 weergegeven proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, en in het licht van de omstandigheid dat het Hof eerst bij arrest heeft beslist het door de Advocaat-Generaal overgelegde proces-verbaal van politie buiten beschouwing te laten, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat het Hof eerst de overlegging van dat proces-verbaal door de Advocaat-Generaal heeft toegestaan en vervolgens - dus na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting - heeft geoordeeld dat dit proces-verbaal bij de beraadslaging buiten beschouwing moet worden gelaten. Daarmee heeft het Hof hetgeen hiervoor is vooropgesteld miskend. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
2.6. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het namens de betrokkene voorgestelde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 11 januari 2011.
Conclusie 12‑10‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene=veroordeelde]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft het door de veroordeelde uit — kort gezegd — het medeplegen van handel in verdovende middelen verkregen voordeel vastgesteld op € 839.203,15 en aan de veroordeelde ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 830.000,-.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/00360 P en 09/02319 P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Namens veroordeelde hebben mrs. F.G.L. van Ardenne en N. Flikkenschild, beiden advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel van de Advocaat-Generaal
5.
Het middel van de Advocaat-Generaal richt zich tegen de beslissing van het Hof om het eerst ter terechtzitting van 14 november 2008 overgelegde proces-verbaal van politie van 9 juli 2008 buiten beschouwing te laten.
6.
Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
‘In de omstandigheid dat de veroordeelde en diens raadsman eerst ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2008 zijn geconfronteerd met het — op de valreep ingediende — proces-verbaal van politie over de betekenis van het niet vinden van bevestiging in de boekhoudingen van bezit van auto's waarop overgelegde vrijwaringsbewijzen van tweedehands verkochte auto's steunen, ziet het hof aanleiding voornoemd proces-verbaal buiten beschouwing te laten. […]’
7.
Volgens HR 16 november 1999, NJ 2000,214 (later herhaald in HR 29 juni 2010, LJN BL7709) dient de rechter in hoger beroep een afwijzende beslissing op een verzoek tot het overleggen van stukken te motiveren aan de hand van de eisen van een goede procesorde, waarbij mede betekenis toekomt aan de (belastende dan wel ontlastende) aard van de over te leggen bescheiden of stukken en, indien het gaat om belastende bescheiden of stukken, aan de (al dan niet complexe) aard van de te berechten zaak en het stadium waarin de procedure zich bevindt.
8.
Het feit dat het — voor de veroordeelde kennelijk bezwarende — proces-verbaal eerst op de dag van de terechtzitting van 14 november 2008 is overgelegd, is geen toereikende grond om het proces-verbaal buiten beschouwing te laten. In het bijzonder brengt die omstandigheid niet zonder meer mee dat toevoeging aan de stukken van het dossier schending van enig beginsel van behoorlijke procesorde zou betekenen. Het Hof had bijvoorbeeld het onderzoek ter terechtzitting kunnen schorsen1. om de raadsman en de veroordeelde in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van het proces-verbaal. Waarom het Hof het kennelijk aangewezen heeft geacht van die mogelijkheid af te zien blijkt niet uit de stukken.
9.
Het middel slaagt.
Het middel van de veroordeelde
10.
Het namens de veroordeelde voorgestelde middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een aantal verzoeken strekkende tot het horen van getuigen.
11.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 mei 2007 houdt het volgende in, voor zover hier van belang:
‘Ik sluit niet uit dat de conclusie van repliek aanleiding geeft om u te verzoeken een aantal getuigen te horen, maar we kunnen een dergelijk verzoek thans concretiseren noch gemotiveerd onderbouwen. Ik sluit mij in ieder geval graag aan bij de verzoeken van mr. Van Ardenne inzake [medebetrokkene 1], maar ik zou graag de gelegenheid krijgen om alsnog zelf een en ander te verzoeken.’
12.
Het door veroordeeldes raadsman genoemde verzoek van de raadsman van de medeveroordeelde ziet op het bij brief van 4 mei 2007 gedane verzoek tot het horen van in dat verzoek genoemde getuigen:
‘Ten aanzien van de aan- en verkoop van videotheek [A]:
- 1.
[getuige 1], wonende te [woonplaats];
- 2.
[getuige 2], wonende te [woonplaats];
Ten aanzien van de autohandel:
- 3.
[getuige 3], wonende te [woonplaats];
- 4.
[getuige 4];
- 5.
[getuige 5], wonende te [woonplaats];
- 6.
[getuige 6];
- 7/8.
[getuige 7] alsmede zijn vader over de autohandel;
- 9.
[getuige 8], wonende te [woonplaats];
- 10.
[getuige 9], wonende te [woonplaats];
- 11.
[getuige 10];
- 12.
[getuige 11], wonende te [woonplaats];
- 13.
[getuige 12], wonende te [woonplaats];
- 14.
[getuige 13], wonende te [woonplaats];
- 15.
[getuige 14], wonende te [woonplaats];
- 16.
[getuige 15], wonende te [woonplaats].
[…]
Ten aanzien van transacties met betrekking tot onroerend goed:
- 17.
[getuige 3], wonende te [woonplaats];
- 18.
[getuige 7].
[…]
Ten aanzien van de inkoop van verdovende middelen:
- 19.
[getuige 16], thans gedetineerd, over de inkoop van verdovende middelen;
[…]
Ten aanzien van het beginvermogen:
- 20.
[getuige 17], wonende te [woonplaats];
- 21.
[getuige 18], wonende te Spanje en veelal verblijvende te Nederland;
- 22.
[getuige 19], wonende te [woonplaats] Spanje.
[…]’
13.
Bij brief van 11 juli 2007 heeft de verdediging, daartoe blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 mei 2007 door het Hof in de gelegenheid gesteld, het navolgende verzocht:
‘De verdediging wenst de navolgende getuigen te doen horen:
- 1)
[getuige 5], wonende te [woonplaats];
- 2)
[getuige 6], wonende te [woonplaats];
- 3)
[getuige 20], wonende te [woonplaats];
- 4)
[getuige 8], wonende te [0000 AA] [woonplaats] aan de [a-straat 1];
- 5)
[getuige 21], wonende te België;
- 6)
[getuige 22], wonende te [0000 BB] [woonplaats] aan de [b-straat 1];
- 7)
[getuige 9], wonende te [woonplaats];
- 8)
[getuige 10], wonende te [woonplaats];
- 9)
[getuige 23], belastingambtenaar.’
14.
Bij brief van 6 september 2007 heeft de Advocaat-Generaal medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen de oproeping van [getuige 9] en [getuige 10] als getuigen. De Advocaat-Generaal heeft zich verzet tegen oproeping van de overige personen als getuige.
15.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 september 2007 houdt in, voor zover hier van belang::
‘[…]
Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsman mede bij de bij brief van 11 juli 2007 gedane getuigenverzoeken te persisteren. Hij licht de getuigenverzoeken als volgt toe — zakelijk weergegeven —:
[…]
Het gerechtshof, gehoord de veroordeelde, zijn raadsman en de advocaat-generaal, schorst hierop het onderzoek tot het tijdstip van een nader te bepalen terechtzitting;
draagt op aan de raadsheer-commissaris mr. C.G.M. van Rijnberk en het openbaar ministerie de volgende getuigen te horen (na adresverificatie door het openbaar ministerie):
- —
[getuige 9], wonende te [woonplaats];
- —
[getuige 10], wonende te [woonplaats];
- —
[getuige 23], domicilie kiezende te Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst/Team Juridische zaken, t.a.v. [betrokkene 1], Postbus 20201, 2500 EE 's‑Gravenhage;
[…]’
16.
Bij brief van 13 november 2008 heeft de verdediging verzocht [getuige 24] als getuige op te roepen. Blijkens het proces-verbaal van 14 november 2008 heeft de verdediging daar ter terechtzitting nog aan toegevoegd het verzoek om [getuige 26] als getuige te horen.
17.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 november 2008 heeft het Hof het volgende overwogen, voor zover hier van belang:
‘[…]
Na daartoe door de voorzitter in de gelegenheid te zijn gesteld, geeft de raadsman een toelichting op zijn bij brief gedane verzoeken. Daartoe voert hij — kort en zakelijk weergegeven — aan:
Allereerst wenst de verdediging [getuige 22] en [getuige 21] als getuige te doen horen.
[…]
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt het hof bij monde van de voorzitter mede dat het hof het verzoek tot het (doen) horen van [getuige 25] en [getuige 21] als getuige afwijst, nu het horen van die getuigen naar 's hofs oordeel niet noodzakelijk is. Daartoe overweegt het hof dat het hof best wil aannemen dat [getuige 25] in opdracht van de veroordeelde en de medeveroordeelde [medebetrokkene 1] geld heeft gewisseld, doch daarmee is nog niet gezegd dat het geld ook voor hen bestemd was en om die reden tot het beginvermogen dient te worden gerekend. Ten aanzien van de getuige [getuige 21] overweegt het hof dat die getuige niet uit eigen waarneming omtrent die wisseltransacties kan verklaren; alleen van horen zeggen van [getuige 25].
Het hof wijst eveneens af het verzoek tot het (doen) horen van de getuige [getuige 24]. De inhoud van het proces-verbaal d.d. 14 oktober 2008 is naar 's hofs oordeel niet van belang voor enige in de onderhavige zaak te nemen beslissing. Om die reden is het horen van die getuige dan ook niet noodzakelijk en is er evenmin enige noodzaak diens verklaringen bij het dossier te voegen.
Tot slot wijst het hof af het verzoek tot het (doen) horen van [getuige 26] als getuige. Het hof overweegt dat die getuige in zijn boek meer in het algemeen de gang van zaken omtrent de hasjhandel beschrijft; hij heeft echter geen wetenschap omtrent de gang van zaken in de onderhavige zaak.
[…]’
18.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het Hof heeft nagelaten te beslissen op het verzoek om de navolgende personen als getuige te horen:
- *
[getuige 1];
- *
[getuige 2];
- *
[getuige 3];
- *
[getuige 4];
- *
[getuige 5];
- *
[getuige 6];
- *
[getuige 7];
- *
De vader van [getuige 7];
- *
[getuige 8];
- *
[getuige 11];
- *
[getuige 12];
- *
[getuige 13];
- *
[getuige 14];
- *
[getuige 15];
- *
[getuige 3];
- *
[getuige 17];
- *
[getuige 18];
- *
[getuige 19];
- *
[getuige 20].
19.
Het Hof heeft nagelaten te beslissen op het verzoek om de volgende bij brief van 11 juli 2007 genoemde personen als getuige te horen:
- 1)
[getuige 5], wonende te [woonplaats];
- 2)
[getuige 6], wonende te [woonplaats];
- 3)
[getuige 20], wonende te [woonplaats];
- 4)
[getuige 8], wonende te [0000 AA] [woonplaats] aan de [a-straat 1].
Nu het Hof heeft nagelaten te beslissen op het verzoek deze getuigen te horen lijdt 's Hofs arrest aan nietigheid (art. 415 jo. 328 en 315 Sv). Daarom kan in het midden blijven of de verdediging daadwerkelijk heeft verzocht de in de brief van medeveroordeeldes raadsman van 4 mei 2007 genoemde getuigen te horen, althans of de verdediging in dat verzoek heeft volhard.
20.
Het springt in het oog dat veroordeeldes raadsman bij pleidooi niet terugkomt op het feit dat het Hof niet uitdrukkelijk heeft beslist op de het verzoek de bij brief van 11 mei 2007 genoemde getuigen te horen. Kennelijk heeft de raadsman het verzoek om die getuigen te horen als afgewezen beschouwd en niet de noodzaak gevoeld daar bij pleidooi nog eens op terug te komen. Die omstandigheid ontslaat het Hof echter niet van de plicht uitdrukkelijk en gemotiveerd op het verzoek te beslissen al was het alleen maar omdat daarover in cassatie moet kunnen worden geklaagd. Reeds daarom staat de omstandigheid dat veroordeeldes raadsman zich in feitelijke aanleg kennelijk heeft neergelegd bij de impliciete afwijzing van bedoeld verzoek er niet aan in de weg dat in cassatie wordt geklaagd over het verzuim uitdrukkelijk en gemotiveerd op een dergelijk verzoek te beslissen.
21.
Het middel slaagt.
22.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
23.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑10‑2010