RB Amsterdam 29 november 2017 ECLI:NL:RBAMS:2017:8885.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2021, nr. 200.271.317/01
ECLI:NL:GHARL:2021:6159
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
22-06-2021
- Zaaknummer
200.271.317/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:6159, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 22‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:830
Arrest: ECLI:NL:GHSHE:2024:1405
Uitspraak 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Inzagevordering na bewijsbeslag gelegd wegens vermoeden van betrokkenheid bij lastercampagne. Inzagevordering moet in het verlengde liggen van de grondslag voor het bewijsbeslag.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.271.317/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/218252 / HA ZA 18-245)
arrest van 22 juni 2021
in de zaak van
1. [appellant1] ,
wonende te [A] ,
hierna: [appellant1]
2. [appellant2] ,
wonende te [B] ,
hierna: [appellant2] ,
3. SolidNature B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
hierna: SolidNature,
4. RevealRox HQ,
gevestigd te Dubai,
hierna: RevealRox,
appellanten,
bij de rechtbank: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten] c.s.,
advocaat: mr. J.P. Koets, die kantoor houdt te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [C] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. S.K. Tuithof, die kantoor houdt te Haarlem.
1. De procedure bij de rechtbank
Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 4 juli 2018 en 6 november 2019 die de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.
2. De procedure in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 16 december 2019;
- de memorie van grieven (met producties) van 28 april 2020;
- de memorie van antwoord van 4 augustus 2020;
- het tussenarrest van 6 oktober 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 mei 2021 waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
2.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op het ten behoeve van de zitting overgelegde dossier, aangevuld met het proces-verbaal van de zitting.
3. Waar gaat deze procedure over?
Deze zaak gaat over een inzagevordering na een gelegd bewijsbeslag op diverse (digitale) bescheiden in verband met de verdenking dat [geïntimeerde] is betrokken geweest bij een grootscheepse lastercampagne, bedoeld om [appellanten] c.s. in diskrediet te brengen, mogelijk als wraakactie voor een mislukte zakelijke transactie.
Het hof oordeelt dat aan de vereisten voor inzage is voldaan voor een deel van de beslagen bescheiden. Niet toelaatbaar is de uitbreiding van de inzagevordering voor een veel bredere vordering dan waar het bewijsbeslag destijds voor is gelegd.
4. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
4.1
SolidNature is een onderneming die zich bezig houdt met het leveren en plaatsen van (exclusieve) natuursteen. RevealRox houdt zich bezig met de exploitatie van een negental Iraanse steengroeven die zijn aangekocht door (feitelijk) [appellant1] , die ook tot 2020 (middellijk) bestuurder was van SolidNature. Ook de vennootschap ATRH Holding B.V. (verder: ATRH) behoort tot hetzelfde groep vennootschappen. [appellant2] (die ook wel [appellant2] wordt genoemd) is de broer van [appellant1] die hem als middellijk bestuurder van SolidNature is opgevolgd en voorheen ook in het concern werkzaam was.
4.2
De Iraanse steengroeven van [appellant1] werden tot mei 2017 geëxploiteerd door een joint venture van [appellant1] en [de zakenman] , een Nederlandse zakenman en multimiljonair (verder: [de zakenman] ). Deze samenwerking is met een conflict geëindigd. Een daarover door [de zakenman] aangespannen kort geding is door laatstgenoemde verloren.1.Dit geschil ging over vele tientallen miljoenen euro’s.
4.3
[geïntimeerde] is op 1 mei 2017 in dienst getreden bij ATRH als [functie] . Vóór indiensttreding bij ATRH is [geïntimeerde] in dienst geweest van de overheid. Volgens zijn c.v. heeft hij functies vervuld die verband houden met staatsinlichtingen en de staatsveiligheid.
4.4
Vanaf 1 september 2017 heeft de heer [de verkoper] (hierna te noemen: [de verkoper] )
als verkoper gewerkt voor RevealRox. [de verkoper] heeft dit contract op 24 november 2017 beëindigd.
4.5
In november 2017 is feitelijk een einde gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en ATRH.
4.6
In november 2017 zijn verschillende werknemers van ATRH, SolidNature en
RevealRox telefonisch benaderd door [de verkoper] met onder meer de mededeling dat [appellant1] en
[appellant2] betrokken zijn bij criminele activiteiten - waaronder drugshandel,
witwassen, oplichting en afpersing - en op die manier hun geld verdienen.
4.7
Op 1 december 2017 heeft [appellant1] een e-mail ontvangen van een afzender
genaamd Global Advisory Board Middle East (GABME). In deze e-mail stond vermeld dat
sprake zou zijn van een “international fraud investigation” met betrekking tot de
ondernemingen van [appellant1] en dat vier uur later een bij de e-mail gevoegd rapport
met de naam ‘International Security and Fraud Alert — Iranian Fraud’ (hierna te noemen:
het GABME-rapport) internationaal zou worden vrijgegeven. Diezelfde dag is het
GABME -rapport gepubliceerd op het internet. In het GABME-rapport worden [appellant1] en [appellant2] en een aantal andere aan SolidNature en RevealRox gelieerde personen beschreven als criminelen en fraudeurs, die investeerders in en schuldeisers van hun ondernemingen niet betalen. Daarnaast wordt verslag gedaan van een extravagante levensstijl van de broers [appellanten] met dure auto’s, dito woningen en luxe vakanties. Een foto van [appellant1] wordt getoond en ook foto’s van anderen, die met een zwarte balk voor hun ogen zijn afgebeeld.
4.8
GABME is een niet-bestaande organisatie. Het GABME-rapport is opgesteld door [de verkoper] en op het web geplaatst met behulp van [D] .
4.9
Op 2 december 2017 hebben verschillende werknemers van SolidNature en
RevealRox een e-mail ontvangen van GABME waarin vermeld staat dat [de zakenman] is opgelicht door [appellant1] en dat investeerders, leveranciers en werknemers met lege handen achterblijven door zijn luxeleven. De werknemers worden in die mail opgeroepen om de hen bekende vermogensbestanddelen van (onder meer) [appellant1] door te geven, waarbij een beloning in het vooruitzicht wordt gesteld.
4.10
Vanaf 4 december 2017 zijn via Twitter onder de naam GABME berichten gepost met een link naar de website waarop het GABME-rapport was gepubliceerd. Het rapport is ook onder klanten en relaties van SolidNature en RevealRox verspreid en anoniem toegezonden aan de redactie van het tijdschrift Quote. In dit tijdschrift is op 4 december 2017 een artikel verschenen over het geschil tussen [appellanten] c.s. en [de zakenman] .
4.11
Het GABME rapport is januari 2018 op last van de rechter van Twitter en de website waar het gehost werd verwijderd.
4.12
In februari 2018 heeft ene [E] een mail aan [appellant1] verzonden met daarin een verwijzing naar een soortgelijke website als die waarop het GABME-rapport was gepubliceerd met de titel ‘Europe Largest Scam Inc. Exposed’.
4.13
Quote heeft op 20 februari 2018 een artikel gepubliceerd dat is gewijd aan de zakelijke activiteiten van [appellant1] .
4.14
[E] heeft op 20 februari 2018 een e-mailbericht verstuurd naar [appellant1] en werknemers van SolidNature en RevealRox met als onderwerp “Quote Magazine exposes the criminal and thief [appellant1] ”. Daarbij was als bijlage het artikel uit Quote gevoegd en werd [appellant1] uitgemaakt voor “criminal and psychopat”. Het artikel is door
[E] ook aan diverse (overheids)instanties toegezonden.
4.15
De mails van [E] zijn feitelijk opgesteld door [de verkoper] en [D] .
4.16
[appellanten] c.s. hebben na verkregen verlof daartoe op 31 januari 2018 conservatoir bewijsbeslag doen leggen ten laste van [geïntimeerde] op diverse (digitale) bescheiden. Op die dag is ook bewijsbeslag gelegd onder [de verkoper] . Het bewijsbeslag onder [geïntimeerde] is gelegd door Gerechtsdeurwaarderskantoor Groot & Evers en de in beslag genomen bescheiden zijn in
gerechtelijke bewaring gegeven aan DigiJuris B.V. te Amersfoort
4.17
[appellanten] c.s. hebben vanaf december 2017 een onderzoeksbureau ingeschakeld dat onder meer de gangen van [geïntimeerde] indringend onderzoekt.
4.18
De voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel (locatie Zwolle) heeft de inzagevordering van [appellanten] c.s. in de onder het bewijsbeslag vallende bescheiden afgewezen bij vonnis van 23 maart 2018.2.
4.19
Het Openbaar Ministerie en de FIOD hebben in december 2019 beslag doen leggen onder [appellant1] en hem in voorlopige hechtenis doen nemen voor verdenkingen van oplichting en witwassen.
5. De beslissing van de rechtbank
5.1
[appellanten] c.s. hebben bij de rechtbank (in conventie) kort samengevat gevorderd dat zij inzage krijgen in de bescheiden die onder het bewijsbeslag vallen. Daarnaast willen zij een vergoeding voor de (aanzienlijke) kosten van het bewijsbeslag en een proceskostenveroordeling voor de werkelijke proceskosten.
5.2
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen omdat [appellanten] c.s. geen redelijk vermoeden van betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de GABME-berichtgeving heeft aangetoond.
5.3
[geïntimeerde] heeft in reconventie kort samengevat gevorderd de opheffing van het bewijsbeslag en de vernietiging van de gemaakte kopieën. Die vorderingen heeft de rechtbank toegewezen omdat het bewijsbeslag onrechtmatig moet worden geacht. Wel heeft de rechtbank die veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6. De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep
6.1
[appellanten] c.s. vorderen in hoger beroep dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en alsnog hun in eerste aanleg ingestelde vorderingen integraal zal toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
6.2
[appellanten] c.s. hebben daartoe negen genummerde bezwaren (grieven) geformuleerd. De eerste grief ziet op de door de rechtbank vastgestelde feiten, die verder onbehandeld kan blijven omdat het hof hiervoor de relevante feiten zelfstandig heeft vastgesteld.
De grieven 2 tot en met 5 zien op de aannemelijkheid van de rechtsbetrekking. De overige grieven zien op de afwijzing van de vorderingen van [appellanten] c.s. en de toewijzing van de vordering in reconventie. Het hof zal de grieven hierna thematisch bespreken.
Processuele kwesties
De ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen het tussenvonnis
6.3
[appellanten] c.s. hebben ook tegen het tussenvonnis van 4 juli 2018 hoger beroep ingesteld en vorderen de vernietiging daarvan. Bij dit vonnis is een comparitie gelast. Tegen een dergelijk vonnis staat op grond van artikel 131 Rv geen hoger beroep open, zodat
[appellanten] c.s. in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep.
De wijziging van de (grondslag van) de inzagevordering
6.4
In eerste aanleg had de inzagevordering betrekking op de mogelijke betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de negatieve berichtgeving over [appellanten] c.s. rond het GABME-rapport (door hen aangeduid als de lastercampagne, welke term het hof gemakshalve verder zal gebruiken). In hoger beroep hebben zij de door hen aan hun inzagevordering ten grondslag gelegde onrechtmatige daad waarvan zij [geïntimeerde] betichten feitelijk uitgebreid tot deelname aan een ‘kapotmaakstrategie in drie fasen’, namelijk
- 1.
het verzamelen van informatie over activa van [appellanten] c.s. waarop [de zakenman] zich zou kunnen verhalen;
- 2.
het plegen van karaktermoord op [appellanten] c.s. door het verspreiden van lasterlijke informatie;
- 3.
het bewerkstelligen van een exodus onder het personeel.
6.5
Deze feitelijke vermeerdering van eis is op het processueel juiste tijdstip, namelijk in de memorie van grieven gedaan. Ook anderszins zijn er geen bezwaren die maken dat het hof deze uitbreiding van de grondslag van de vordering niet zou kunnen beoordelen, zodat het deze eiswijziging als zodanig zal toestaan. Het hof zal hierna beoordelen hoe deze aldus uitgebreide grondslag zich verhoudt tot het gelegde bewijsbeslag.
6.6
Tijdens de zitting bij het hof hebben [appellanten] c.s. de grondslag van hun vordering nog verder uitgebreid en gesteld dat [geïntimeerde] aansprakelijk is op grond van artikel 6:166 BW voor de schade die [appellanten] c.s. hebben geleden als gevolg van de door [de verkoper] uitgevoerde kapotmaakstrategie omdat [geïntimeerde] zich met [de verkoper] en [de personal assistent] had ingelaten ( [de personal assistent] – hierna te noemen [de personal assistent] – is de voormalige personal assistent van [appellant1] en is volgens [appellanten] c.s. bij recent, niet overgelegd vonnis van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot schadevergoeding, samen met [de verkoper] ). Volgens [appellanten] c.s. zou [geïntimeerde] , zelfs als hij persoonlijk geen onrechtmatige activiteiten in het kader van de kapotmaakstrategie zou hebben uitgevoerd, toch aansprakelijk zijn omdat hij zich niet tijdig van de andere twee zou hebben gedissocieerd.
Het hof oordeelt dat deze vergaande wijziging van de grondslag buiten beschouwing dient te blijven omdat deze op een te laat moment in de procedure is ingebracht en [appellanten] c.s. daarmee in strijd handelen met de twee-conclusieregel.
De criteria voor toewijzing van een vordering op grond van artikel 843a Rv
6.7
Wil een inzagevordering op grond van art. 843a lid 1 Rv toewijsbaar zijn, dan moet voldaan zijn aan drie cumulatieve voorwaarden:
(i) de eiser moet een rechtmatig belang hebben bij inzage, uittreksel of afschrift;
(ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden; en
(iii) het verzoek moet bescheiden betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of verzoeker partij is.
De leden 3 en 4 van genoemde wetsbepaling maken vervolgens nog een uitzondering op dit inzagerecht bij een functioneel verschoningsrecht, wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Het rechtmatige belang
6.8
[appellanten] c.s. hebben belang bij de door hen verzochte inzage in verband met de bodemprocedure (de hoofdzaak, strekkende tot schadevergoeding, waarvan de stukken overigens niet in deze procedure zijn overgelegd) die zij tegen [geïntimeerde] hebben aangespannen. Het hof verwerpt het verweer van [geïntimeerde] dat de inzagevordering vooral betrekking zou hebben op de verweermogelijkheden in de strafzaak van [appellant1] of om een procedure tegen [de zakenman] te kunnen starten. Ook als de informatie in andere procedures voor [appellanten] nuttig kan zijn, maakt dat nog niet dat het rechtmatige belang bij inzage komt te ontbreken.
De rechtsbetrekking: betrokkenheid bij de lastercampagne
6.9
De rechtbank heeft de inzagevordering afgewezen omdat niet voldaan was aan het derde criterium, omdat de rechtsbetrekking – de door [appellanten] c.s. gestelde onrechtmatige daad – onvoldoende was aangetoond.
6.10
Het bestaan van die rechtsbetrekking moet door degenen die inzage verlangt voldoende aannemelijk worden gemaakt. Daarbij dient de inzagevordering zodanig feitelijk te worden onderbouwd, zo mogelijk met al voorhanden bewijsmateriaal, dat voldoende aannemelijk is dat - in dit geval – de gestelde onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan.3.
6.11
Het hof zal vervolgens beoordelen of aan de maatstaf van voldoende aannemelijk maken is voldaan. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de aannemelijkheidsdrempel bij de inzagevordering hoger ligt dan bij de vordering om bewijsmateriaal in beslag te mogen nemen maar lager dan om een schadevordering te kunnen toewijzen. Het hof is verder van oordeel dat, waar de inzagevordering betrekking heeft op onder bewijsbeslag rustende bescheiden, de rechtsbetrekking ook in het verlengde moet liggen van de grondslag van het gelegde bewijsbeslag, Dit bewijsbeslag is gelegd wegens vermoedelijke betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de lastercampagne. Dit brengt met zich dat ook indien betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de eerste fase van de door [appellanten] gestelde kapotmaakstrategie, hiervoor onder rov. 6.4 aangeduid (het verzamelen van informatie over activa waarop [de zakenman] beslag zou kunnen leggen) aannemelijk zou zijn gemaakt, de inzagevordering in dat opzicht toch dient te stranden.
De derde fase heeft betrekking op het confronteren van medewerkers met de resultaten van de lastercampagne, en betrokkenheid van [geïntimeerde] bij alleen de derde fase ligt daarmee voldoende in het verlengde van de grond waarop het bewijsbeslag is gelegd.
6.12
Voor de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de lastercampagne hebben [appellanten] c.s. het volgende aangevoerd:
- -
[geïntimeerde] heeft in ieder geval vanaf december 2017 veelvuldig contact gehad met [de verkoper] . Van [de verkoper] staat vast dat hij de GABME-berichtgeving heeft opgesteld. Ook stond [geïntimeerde] vanaf die zelfde periode in contact met [de personal assistent] . [de verkoper] en [geïntimeerde] werkten gedurende hun dienstverband niet voor het zelfde bedrijfsonderdeel binnen het concern van [appellanten] ;
- -
[de verkoper] heeft verklaard dat hij € 150.000, aan [geïntimeerde] heeft betaald. In – op niets uitgelopen – onderhandelingen tussen [de verkoper] en [appellant1] over het treffen van een regeling in januari/februari 2020 heeft [de verkoper] ook een aanzienlijk bedrag
(2 maal € 90.000) voor [geïntimeerde] willen bedingen in ruil voor verklaringen zijnerzijds die zouden wijzen op betrokkenheid van [de zakenman] bij de beschadigingscampagne;
- -
[geïntimeerde] heeft in november 2020 gesprekken gevoerd met [F] , zijn leidinggevende bij ATRH, waarbij hij vertelde dat [appellant1] diep in een criminele organisatie zat (wapenhandel, drugshandel en witwassen), samen met zijn broer en moeder zou worden aangestuurd door de Iraanse geheime dienst en dat hij met deze informatie naar buiten zal treden. In een door [F] opgenomen telefoongesprek zegt hij; “wij gaan alles openleggen nu van wat er speelt, het hele verhaal, hoe het is gekomen, wie d’r op zit, wat er aan de hand is, alles.”;
- -
De headhunter [G] heeft een verklaring afgelegd over een telefoongesprek met [geïntimeerde] op 26 november 2017 waarin hij aangaf dat [geïntimeerde] , niet over de telefoon, het een en ander wilde vertellen over wat hij wist van
[appellant1] en wat hij had meegemaakt met [appellant1] ;
- [geïntimeerde] heeft rond 22 november 2017 samen met [de verkoper] een bezoek gebracht aan de journalist [H] . [H] heeft op 4 december 2017 aan [de verkoper] bericht uit journalistiek perspectief problemen te zien bij het aanmerken van SolidNature als een aantoonbare scam in natuursteen gelet op het onder 4.2 genoemde vonnis.
6.13
Het hof oordeelt dat deze omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, voldoende zijn om de aannemelijkheidsdrempel voor de inzage in enige in bewijsbeslag genomen bescheiden te rechtvaardigen.
Bepaalde bescheiden
6.14
Onder het bewijsbeslag vallen alle bescheiden waarin tenminste één van de in het beslagrekest voorkomende woorden voorkomt en die dateren uit de periode 1 mei 2017 tot de datum van beslaglegging op 31 januari 2018. In het beslagrekest zijn ook tamelijk algemene woorden als Iranian, criminal, oplichting en fraude opgenomen. Het hof is van oordeel dat deze selectie veel te ruim is. Datzelfde geldt voor minder algemene woorden als [appellanten] , maar die, als werkgever van [geïntimeerde] , ook ruim in zijn
correspondentie/ gegevensverkeer voor kan komen zonder dat sprake is van enige relatie met de in aanmerking te nemen onrechtmatige daad.
6.15
Het hof oordeelt dat van de onder het beslag vallende bescheiden een minder ruime selectie dient te worden vervaardigd. Deze te maken selectie betreft uitsluitend alle in beslag genomen bescheiden waarin het woord GABME of samenstellingen daarmee voorkomen, dan wel het woord scam of het woord Quote. Daarnaast alle emailverkeer van [geïntimeerde] met [de verkoper] (het adres [de verkoper] @gmail.com), en alle uitgaande emailverkeer naar adressen die eindigen op @quotenet.nl, en alle whatsapp-verkeer en sms-berichten van en met de in het beslagrekest genoemde telefoonnummers die op naam staan van [de verkoper] , en de uitgaande berichten naar de telefoonnummers die volgens het beslagrekest op naam staan van het tijdschrift Quote dan wel daar werkzame personen.
Van de resultaten van deze selectie dienen vervolgens nog uitgezonderd te worden de berichten die zijn uitgewisseld tussen [geïntimeerde] en zijn advocaat (al dan niet in het kader van de gevoerde ontslagprocedure).
6.16
Deze nadere selectie dient vervolgens eerst aan [geïntimeerde] te worden verstrekt voordat de stukken aan [appellanten] c.s. ter inzage worden afgegeven. [geïntimeerde] heeft vervolgens veertien dagen de gelegenheid om bezwaar te maken tegen de verstrekking van concrete in de selectie opgenomen bescheiden en kan zo nodig de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel (locatie Zwolle) benaderen als hij vindt dat die concrete bescheiden niet ter inzage verstrekt mogen worden en partijen niet anderszins tot een regeling kunnen komen.
6.17
De grieven, gericht tegen de afwijzing van de inzagevordering slagen ten dele.
De inhoud van de lastercampagne
6.18
Het subsidiaire verweer van [geïntimeerde] dat de berichtgeving omtrent [appellanten] c.s. grotendeels op waarheid berust hoeft het hof niet in deze inzageprocedure te bespreken. Mocht blijken dat [geïntimeerde] , anders dan hij heeft verklaard, wel bij de lastercampagne betrokken te zijn geweest, dan is dit een verweer dat de schadeplichtigheid raakt en dat aan de orde komt in de hoofdprocedure.
De opheffing van het bewijsbeslag
6.19
Voor zover het bewijsbeslag betrekking heeft op meer bescheiden dan die waarvan het hof hiervoor heeft geoordeeld dat de inzagevordering toewijsbaar is, dient dit beslag te worden opgeheven omdat daarvoor niet langer geldt dan aan de eisen voor voortduring is voldaan4.en dienen de resterende bescheiden te worden vernietigd aangezien het gaat om kopieën van de originelen die bij [geïntimeerde] berusten. De grieven tegen de toewijzing van de vordering in reconventie falen in zoverre, maar slagen voor zover zij betrekking hebben op de bescheiden waarvan inzage moet worden verleend.
De kosten van het bewijsbeslag.
6.20
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze kosten niet in de inzageprocedure gevorderd kunnen worden maar in de hoofdzaak als daarin blijkt dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd, toewijsbaar is.5.[appellanten] c.s. hebben in dit licht ter zitting bij het hof hun daarop betrekking hebbende vorderingen ingetrokken.
Het bewijsaanbod
6.21
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellanten] c.s. Deze inzageprocedure is niet de aangewezen plaats voor verdere bewijsverrichtingen. Daarvoor dient de hoofdzaak. De procesgang die [appellanten] c.s. kennelijk voor ogen staat (inmiddels is bij de rechtbank Overijssel ook nog een voorlopig getuigenverhoor aangevraagd terwijl de hoofdzaak in staat van wijzen is) is zeer omslachtig en kostbaar, waarbij de financiële draagkracht van partijen sterk uiteenloopt. Ook van de advocaten van [appellanten] c.s. mag verwacht worden dat het geding (verder) voortvarend en zonder omwegen wordt gevoerd.
7. De slotsom
7.1
De grieven slagen ten dele, zodat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de inzagevordering deels, zoals hiervoor onder 6.15 en 6.16 omschreven, zal toewijzen.
7.2
Aangezien beide partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten moeten dragen.
8. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk in hun hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Overijssel van 4 juli 2018;
vernietigt het eindvonnis van die rechtbank van 6 november 2019;
en opnieuw rechtdoende
veroordeelt [geïntimeerde] , binnen veertien dagen nadat èn dit arrest is betekend èn hem een aangepaste lijst met de bescheiden ter hand is gesteld (opgesteld door deurwaarderskantoor De Groot en Evers dan wel DigiJuris B.V.) in overeenstemming met rov. 6.15 en 6.16, om de op die lijst vermelde bescheiden in afschrift aan [appellanten] c.s. te (doen) verstrekken, met dien verstande dat indien hij tegen de afgifte van concrete door hem aangeduide bescheiden bezwaar maakt, tussen partijen geen overeenstemming kan worden bereikt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle is aangezocht, de termijn van terhandstelling eerst verstrijkt één dag nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Indien [geïntimeerde] na het verstrijken van deze termijn geen medewerking verleent aan de terhandstelling, treedt dit arrest in de plaats van de vereiste toestemming en worden
[appellanten] c.s. gemachtigd om De Groot & Evers/DigiJuris B.V. te instrueren tot het verstrekken van de hiervoor bedoelde afschriften;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
heft de op 31 januari 2018 door [appellanten] c.s. ten laste van [geïntimeerde] gelegde
conservatoir bewijsbeslagen op voor zover die rusten op andere bescheiden dan de bescheiden die vallen onder de hiervoor omschreven inzageverplichting en beëindigt de
de gerechtelijke bewaring daarvan;
veroordeelt [appellanten] c.s. om het ertoe te leiden dat de volgens de processen-verbaal
van beslaglegging in beslag genomen en aan DigiJuris B.V. in bewaring gegeven
bescheiden, data en/of gegevensdragers die niet vallen onder de inzageverplichting binnen
24 uur na betekening van dit arrest (mits onherroepelijk), worden vernietigd, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000.- per dag of gedeelte daarvan dat [appellanten] c.s. niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt.
compenseert de kosten van de procedure in beide instanties;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, P.S. Bakker en G.J.M. Verburg en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
22 juni 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑06‑2021
HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251 (Semtex).
Zie HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:273
Idem, rechtsoverweging 3.8.2.