Hof Amsterdam, 25-07-2018, nr. 23-000866-18
ECLI:NL:GHAMS:2018:3003
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-07-2018
- Zaaknummer
23-000866-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:3003, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑07‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 25‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Hof vernietigt vonnis omdat rechtbank grondslag tenlastelegging heeft verlaten door een feit bewezen te verklaren dat wel op de vordering tot inbewaringstelling, maar niet op de dagvaarding stond. Bewezenverklaring opzet op voorbereidingshandelingen vervoeren cocaïne a.d.h.v. algemene ervaringsregel dat de persoon die geruime tijd eigenaar, kentekenhouder en enige gebruiker van een personenvoertuig is, bekend is met de bijzonderheden van dat voertuig én de inhoud daarvan.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000866-18
datum uitspraak: 25 juli 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-730043-17 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres] (Roemenië).
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2018 en 11 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging en het vonnis waarvan beroep
Op 25 september 2017 is door de officier van justitie de voorlopige hechtenis van de verdachte gevorderd ter zake van, kort gezegd,
1. het al dan niet in vereniging met één of meer anderen vervoeren van vijf kilo cocaïne op 22 september 2017 te Amstelveen en/of te Amsterdam;
2. het op 22 september 2017 te Amstelveen en/of te Amsterdam al dan niet in vereniging met één of meer anderen voorhanden hebben van een sealapparaat, een weegschaal, verpakkingsmateriaal en één of meer auto’s voorzien van een verborgen ruimte, teneinde een feit als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen;
3. het al dan niet in vereniging met één of meer anderen opzettelijk aanwezig hebben van één kilogram hennep op 22 september 2017 te Amstelveen.
De rechter-commissaris heeft deze vordering op 25 september 2017 toegewezen.Bij inleidende dagvaarding van 20 november 2017 zijn door de officier van justitie aan de verdachte slechts de twee laatste feiten ten laste gelegd.
De rechtbank heeft aangenomen dat het in de vordering tot inbewaringstelling onder 1 opgenomen feit abusievelijk is ‘weggevallen’ en heeft de tenlastelegging gelezen op de wijze zoals die ‘oorspronkelijk zal zijn bedoeld’. Vervolgens heeft de rechtbank beoordeeld of het in de vordering tot inbewaringstelling onder 1 omschreven feit wettig en overtuigend kon worden bewezen en dat feit bij vonnis (goeddeels) bewezenverklaard.
Het hof stelt voorop dat het op de weg van de rechter ligt om in de tekst van een tenlastelegging voorkomende misslagen te verbeteren, mits de verdachte daardoor in zijn verdediging niet wordt geschaad (o.a. HR 6 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:308). Naar het oordeel van het hof is het de rechter daarbij niet toegestaan om feiten toe te voegen die door de steller van de tenlastelegging niet op de inleidende dagvaarding zijn vermeld, zelfs niet indien dat niet vermelden het gevolg zou zijn van een (administratieve) vergissing. Dit betekent dat het hof, in lijn met zijn ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2018 genomen beslissing, van oordeel is dat de rechtbank de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door het onder 1 op de vordering tot inbewaringstelling omschreven feit bewezen te verklaren. Om deze reden moet het vonnis worden vernietigd.
Aan de verdachte is op grond van de inleidende dagvaarding van 20 november 2017, en voor zover thans, in verband met de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2017 te Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (onder meer) voorhanden heeft gehad:
- een vacuümmachine (sealapparaat) en/of
- een weegschaal en/of - verpakkingsmateriaal en/of
- ( een) auto('s) voorzien van een ingebouwde verborgen ruimte,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijsoverweging
Verweer van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende aangevoerd.
(i) Niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de voorbereiding c.q. bevordering van een harddrugsdelict. De verdachte wist immers niet eerder dan op 22 september 2017 dat zich in zijn auto een verborgen ruimte bevond. Die dag is hem meegedeeld dat in die ruimte hennep zou worden vervoerd.
(ii) Voor zover al kan worden aangenomen dat de verdachte met opzet in evenbedoelde zin heeft gehandeld, zag dit opzet enkel op het bezit c.q. vervoer van de vijf kilogram cocaïne die op 22 september 2017 is aangetroffen. Dit vervoer betreft echter een voltooid feit dat in de vordering tot inbewaringstelling onder 1 is omschreven en in de onderhavige strafzaak niet meer ter beoordeling voorligt. Nu niet bedoeld zal zijn ditzelfde feit op de dagvaarding onder 2 in een voorbereidingsvariant ten laste te leggen en het dossier geen aanwijzingen biedt voor het voorbereiden of bevorderen van andere drugsgerelateerde feiten, moet de verdachte ook om die reden worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. De verdachte reed op 22 september 2017 samen met zijn echtgenote in een Volkswagen Touran met kenteken [kenteken] op de A2, komende uit de richting van Amsterdam en gaande in de richting van Utrecht. Nadat de verdachte op de A2 was aangehouden, is de Volkswagen doorzocht. Daarbij is in de auto een verborgen ruimte aangetroffen. Daarin bevonden zich vijf pakketten met een hoeveelheid aan cocaïne. Het voertuig, waarvoor de verdachte een aankoopprijs van € 10.000 heeft betaald, was bij hem in eigendom en het kenteken stond sinds 22 maart 2017 op zijn naam geregistreerd. Hij was de enige gebruiker van de auto en liet daarin niemand anders rijden.
ad (i)
Het hof acht het een algemene ervaringsregel dat de persoon die geruime tijd eigenaar, kentekenhouder en enige gebruiker van een personenvoertuig is, bekend is met de bijzonderheden van dat voertuig én de inhoud daarvan (vgl. HR 25 november 1986, NJ 1987/493). Het hof heeft bezien of er aanleiding is om te concluderen dat deze ervaringsregel in dit geval geen opgeld doet en daarbij in het bijzonder de door de verdachte afgelegde verklaring betrokken.
Die verklaring houdt in dat hij de Volkswagen samen met [naam] van een vriend van laatstgenoemde heeft gekocht. Verder zou [naam] de verdachte de avond voor diens aanhouding hebben gevraagd om pakketten met softdrugs naar Duitsland te vervoeren en hem hebben verteld dat er zich een ‘plaats’ (het hof begrijpt: een ruimte) bevond, waarvan de verdachte het bestaan niet wist. Vervolgens zou [naam] de verdachte toen hebben laten zien dat zich nabij de versnellingspook een verborgen ruimte bevond. Ook zou [naam] hem een doorzichtige zak met hennep hebben getoond en daarbij hebben gezegd dat de door verdachte te vervoeren hennep anders zou zijn verpakt. [naam] en de verdachte zouden hierna bruine getapete pakketten met, naar het idee van de verdachte, hennep in de auto hebben gelegd.
De door de verdachte gepresenteerde lezing stelt het hof als niet aannemelijk geworden integraal terzijde. Daartoe is redengevend dat voor de door de verdachte beschreven gang van zaken geen solide aanknopingspunt is te vinden in het dossier, ook niet in enige door [naam] afgelegde verklaring.
Bij die stand van zaken concludeert het hof, tegen de achtergrond van voornoemde ervaringsregel, dat de verdachte op 22 september 2017 ervan op de hoogte was dat de later aangetroffen hoeveelheid cocaïne zich in de verborgen ruimte van zijn Volkswagen bevond. Daaruit volgt rechtstreeks dat die auto, de verborgen ruimte in het bijzonder, bedoeld was voor het vervoer van harddrugs. Met het voorhanden hebben van de Volkswagen heeft de verdachte het vervoer van harddrugs dan ook voorbereid c.q. bevorderd.
(ad ii)
Het hof ziet, anders dan de raadsman, geen enkele reden om te veronderstellen dat de steller van het onder 2 ten laste gelegde de verdachte niet mede het verwijt heeft willen maken dat hij met het voorhanden hebben van de Volkswagen heeft willen voorbereiden of bevorderen het strafbare feit dat op 22 september 2017 is gevolgd, te weten het vervoeren van 5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. De door de raadsman voorgestane uitleg ligt te minder voor de hand als daarbij wordt betrokken dat de strafbaarheid op grond van artikel 10a van de Opiumwet ook aanwezig is indien op een voorbereidingsdelict als bedoeld in artikel 10a, eerste lid onder 2° of 3°, van de Opiumwet het misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid of vierde lid, van de Opiumwet is gevolgd (HR 23 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6767).
Het verweer wordt – in de beide onderdelen – verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 september 2017 te Amstelveen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden heeft gehad:
- een auto voorzien van een ingebouwde verborgen ruimte,
waarvan verdachte wist dat dat goed bestemd was tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een vervoermiddel voorhanden hebben, waarvan hij weet dat deze bestemd is tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde (het in de vordering tot inbewaringstelling onder 1 opgenomen feit en het bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegde) veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en de Volkswagen Touran verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 7 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en dat de Volkswagen Touran verbeurd zal worden verklaard.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een auto voorhanden gehad met daarin een op vakkundige wijze aangebrachte verborgen ruimte, met bedoeling om daarin harddrugs te vervoeren. Door de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in de Opiumwet en het daarop gestelde wettelijke strafmaximum is tot uiting gebracht dat tegen drugshandel, ook wanneer deze zich nog in de voorbereidende fase bevindt, krachtig dient te worden opgetreden. Harddrugs zijn zeer schadelijke stoffen voor de volksgezondheid en vormen tevens een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de criminaliteit en de overlast die de handel in en het gebruik van verdovende middelen met zich brengen.
Het hof zal de verdachte een gevangenisstraf opleggen. Daarvan zal de duur worden gelijkgesteld aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding om, anders dan in sommige andere gevallen pleegt te geschieden, een nog langere gevangenisstraf op te leggen, mede omdat de verdachte inmiddels betaalde arbeid heeft, (ook overigens) doende is zijn leven in Roemenië weer op te bouwen én hem ook een bijkomende straf wordt opgelegd. Het bewezen feit is namelijk begaan met betrekking tot de inbeslaggenomen Volkswagen Touran, welk voertuig aan de verdachte toebehoort. De Volkswagen zal daarom worden verbeurdverklaard. Gezien de door de verdachte betaalde aankoopprijs van € 10.000 zal hij hierdoor danig in zijn vermogen worden getroffen, doch niet in onevenredige mate, gelet op de omstandigheid dat de verdachte, als gezegd, betaald werk heeft, en omdat hij geen schulden heeft en zijn echtgenote ook werkt. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen reden anders te beslissen.
Anders dan de raadsman heeft bepleit zou het volstrekt onvoldoende recht doen aan de aard en de ernst van het bewezen feit als met één van deze straffen zou worden volstaan.
Alles overziend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van zeven maanden passend en geboden, alsook de verbeurdverklaring als voormeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Volkswagen Touran met kenteken [kenteken] .
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. J.J.I. de Jong en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2018.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.