Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/5.7.3
5.7.3 Surseance van betaling
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS401621:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Ingevolge art. 215 lid 1 Fw wordt surseance op verzoek van de schuldenaar (art. 213 Fw) dadelijk voorlopig verleend. Ingevolge art. 223 lid 1 Fw kan de voorlopig verleende surseance voor een periode van ten hoogste anderhalf jaar definitief worden verleend, hetgeen daarna nog enige malen kan worden verlengd (art. 223 lid 2 Fw).
De arresten HR 15 januari 1960, NJ 1960, 174, en HR 7 januari 1983, NJ 1983, 542 (Ontvanger/ Guensberg q.q.), m.nt. BW, gelden dus ook in geval van surseance van betaling.
Zie aldus A.L. Leuftink, Surseance van betaling, 1995, § 3.12.1, p. 57. Voor zijn standpunt verwijst Leuftink merkwaardigerwijs niet naar de in de vorige noot genoemde arresten, maar alleen naar een oud vonnis van de Rb. Amsterdam van 8 maart 1940, NJ 1940, 325; zie ook Polak/Wessels, 2000, VIII, § 8263.
Zie voor de fiscus art. 21 lid 1 lw. 1990 en de arbeidsovereenkomst art. 3:288, onder e.
Dat, wanneer de surseance in het geheel niet werkt of wanneer het gaat om zaken die daar buiten vallen, de derde-beslagene resp. diens bewindvoerder verplicht is om overeenkomstig het bepaalde in de art. 476a-476b Verklaring te doen, spreekt verder vanzelf.
Evenals bij faillissement (zie nr. 377) zal ook in geval van surseance uiteindelijk de niet-nakoming jegens de beslagdebiteur door de gesurseëerde derde-beslagene van diens verplichting tot levering, zich 'oplossen' in ontbinding van de onderliggende wederkerige overeenkomst (zie art. 236 Fw dat geheel overeenstemt met art. 37 Fw bij faillissement).
In dat geval zal de beslaglegger, wanneer hij niet reeds vóór de surseance de derde-beslagene had gedagvaard, anders dan bij faillissement (zie nr. 379), de derde wél op straffe van verval van de bevoegdheid daartoe binnen de in art. 477a lid 2 bedoelde vervaltermijn van twee maanden moeten dagvaarden.
Wanneer het echter gaat om het verrichten van een andere prestatie, bijv. levering van een onroerende zaak door de gesurseëerde derde, dan geldt hier hetzelfde als in faillissement en zullen de in dat verband rijzende problemen op dezelfde wijze moeten worden opgelost (zie nr. 377). Aangenomen wordt dat de regeling van art. 35 Fw evenzeer geldt voor surseance (vgl. Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 384).
Zowel beslaglegger als beslagdebiteur wordt gebonden door het akkoord, indien dat is gehomologeerd en in kracht van gewijsde gegaan. Het akkoord heeft uiteraard geen invloed op de vordering van de beslaglegger op de beslagdebiteur, anders dan dat die vordering, geheel of ten dele, voldaan wordt uit de akkoordpenningen.
Ingevolge art. 228 lid 1 Fw is de schuldenaar gedurende de surseance 'onbevoegd eenige daad van beheer of beschikking betreffende den boedel te verrichten zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders'.
381. In § 5.7.1 is reeds aangegeven dat, hoe zeer de wettelijke regeling van de aan een schuldenaar te verlenen (voorlopige) surseance van betaling ook verschilt van die inzake faillietverklaring van de schuldenaar, zulks in elk geval niet geldt voorzover derdenbeslag is of wordt gelegd onder een schuldenaar aan wie reeds (voorlopige)1 surseance van betaling (verder: surseance) is of zal worden verleend. Zo komt, evenals bij faillissement, het ten laste van de beslagdebiteur onder de gesurseëerde derde gelegde beslag niet te vervallen. Voor faillissement volgt dat uit art. 33 lid 2 Fw, voor surseance uit art. 230 lid 2 Fw: beide bepalingen hebben immers betrekking op beslagen die zijn gelegd ten laste van de gefailleerde of de gesurseëerde schuldenaar op tot diéns vermogen behorende goederen.2 Door Leuftink3 is een en ander als volgt onder woorden gebracht:
'Onder de beslagen die volgens art. 230 vervallen, zijn niét de onder de gesurseëerde gelegde derdenbeslagen begrepen. De beslagleggende crediteur zal echter hebben af te wachten welk bedrag er voor diens eigenlijke debiteur uit de surseance ter beschikking komt en daarmee welk deel hij van zijn vordering, waarvoor het derdenbeslag is gelegd, betaald krijgt.'
Gegeven dit identieke juridische uitgangspunt zal hier grotendeels volstaan kunnen worden met het aanstippen van enkele van de regeling van faillissement afwijkende punten in geval van surseance, voorzover het de positie van de beslaglegger ten opzichte van de gesurseëerde derde-beslagene betreft.
Bij de regeling van surseance dient met name gelet te worden op enerzijds de vorderingen ten aanzien waarvan de surseance niet werkt (i) en anderzijds de vorderingen ten aanzien waarvan de surseance juist wél werkt (ii). De eerste categorie betreft, globaal gezegd, vorderingen waaraan een recht van voorrang is verbonden, alsmede vorderingen wegens kosten van levensonderhoud of van verzorging of opvoeding en termijnen van huurkoop of scheepshuurkoop (art. 232 Fw). De preferente vorderingen, zoals die van de fiscus en uit arbeidsovereenkomst, zijn hiervan in de praktijk de belangrijkste.4 Met betrekking tot de overige - concurrente - vorderingen werkt de surseance volledig. In art. 233 Fw is dat als volgt tot uitdrukking gebracht:
'De betaling van alle andere schulden, bestaande vóór den aanvang der surseance, kan, zoolang de surseance voortduurt, niet anders plaats hebben dan aan alle schuldeischers gezamenlijk, in evenredigheid hunner vorderingen.'
Uit een en ander volgt dus reeds aanstonds dat, wanneer door schuldeiser (A) beslag is gelegd ten laste van schuldenaar (B) op diens vordering op de gesurseëerde (C), waarbij aan laatstgenoemde geldvordering een recht van voorrang is verbonden, het derdenbeslag gewoon op de in de art. 475 e.v. aangegeven wijze kan worden afgewikkeld, derhalve alsof aan de derde-beslagene géén surseance was verleend. Dit geldt dan óók voor het, zo nodig, tegen de gesurseëerde derde instellen van een van de procedures van art. 477a (zie ook art. 231 Fw). Een en ander geldt tevens voorzover beslag is of blijkt5 te zijn gelegd op roerende zaken, die zich onder de gesurseëerde derde bevinden en die toebehoren aan de beslagdebiteur: evenals bij faillissement van de derde zullen deze door de bewindvoerder moeten worden afgegeven. Wanneer het echter gaat om een concurrente vordering (art. 233 Fw) tot betaling van een geldsom, of tot levering van een goed op naam6, waarop beslag is of blijkt te zijn gelegd, ligt de zaak juridisch iets ingewikkelder. De enkele omstandigheid dat de gesurseëerde schuldenaar ingevolge art. 230 lid 1 Fw
'niet tot betaling zijner in artikel 233 bedoelde schulden (kan) worden genoodzaakt en (...) alle tot verhaal van die schulden aangevangen executiën geschorst (blijven),'
neemt echter niet weg dat hij als derde-beslagene, resp. diens bewindvoerder, wél gehouden is om overeenkomstig de art. 476a-476b een schriftelijke Verklaring af te leggen. Bij faillissement is dat immers ook het geval (zie § 5.7.2.2). Dat betekent dat de derde of diens bewindvoerder die daarmee in gebreke blijft, ook op de voet van art. 477a lid 1 in rechte kan worden betrokken. Ook art. 231 Fw staat er niet aan in de weg om een tegen de gesurseëerde schuldenaar reeds aangevangen procedure voort te zetten, dan wel een nieuwe procedure tegen hem te beginnen. Deze vrijheid van procederen brengt tevens met zich mee dat, anders dan bij faillissement van de derde, de beslaglegger in beginsel ook de procedure van art. 477a lid 2 (betwisting of aanvulling van de Verklaring7), of die van art. 477a lid 4 (nakoming van de Verklaring), tegen de gesurseëerde derde kan voortzetten of beginnen. Alleen, zolang de surseance voortduurt, zal voldoening van de geldsom8 door de bewindvoerder overeenkomstig de afgelegde Verklaring - hetzij zoals deze vóór of tijdens de surseance is gedaan, hetzij zoals deze door de rechter nader is vastgesteld of toegewezen - niet kunnen plaatsvinden - in de woorden van art. 233 Fw -
'dan aan alle schuldeischers gezamenlijk, in evenredigheid hunner vorderingen.'
Het komt er derhalve op neer dat de beslaglegger, die tot het beloop van de vordering waarvoor hij beslag heeft gelegd, in de surseance, evenals bij faillissement, de plaats van de beslagdebiteur - de eigenlijke schuldeiser van de gesurseëerde derde - inneemt, moet wachten tot de surseance eindigt doordat alle concurrente schuldeisers met geldvorderingen kunnen worden voldaan, dan wel doordat aan die schuldeisers een akkoord wordt aangeboden (art. 252 e.v. Fw).9
De slotsom van het voorgaande is dat een (executoriaal) derdenbeslag, dat is gelegd op een vordering tot betaling van een geldsom door een schuldenaar aan wie surseance is of wordt verleend, in beginsel op de voet van de art. 475 e.v., zowel buiten als in rechte, kan worden afgewikkeld en vervolgd tegen de schuldenaar én diens bewindvoerder.10 Alleen de in art. 477 lid 1 (resp. art. 477b lid 1) voorziene voldoening van de 'verschuldigde geldsommen' aan de deurwaarder van de beslaglegger zal pas door de bewindvoerder kunnen geschieden na beëindiging van de surseance. De afgifte van door het beslag getroffen roerende zaken die buiten de boedel vallen, zal echter in beginsel aanstonds kunnen plaatsvinden. Bij een en ander dient overigens wel bedacht te worden dat de meeste surseances in de praktijk eindigen, doordat zij op verzoek van de bewindvoerder, de rechter-commissaris of ambtshalve op een of meer van de in art. 242 lid 1 Fw genoemde gronden door de rechtbank worden ingetrokken, waarna het faillissement van de schuldenaar/derde-beslagene wordt uitgesproken. De meest voorkomende grond daarvoor is dat het vooruitzicht dat de schuldenaar na verloop van tijd zijn (concurrente) schuldeisers 'zal kunnen bevredigen', niet blijkt te bestaan (art. 242 lid 1 onder 5°, Fw). Meestal is de schuldenaar echter niet eens in staat boedelschuldeisers en/of preferente schuldeisers te voldoen. Is een surseance eenmaal gevolgd door een faillissement, dan zal met betrekking tot het gelegde derdenbeslag verder gehandeld moeten worden overeenkomstig hetgeen is uiteengezet in § 5.7.2, een en ander uiteraard met inachtneming van de fase waarin de afwikkeling van het derdenbeslag tijdens de surseance inmiddels terecht is gekomen.