Einde inhoudsopgave
Wet bescherming Antarctica
Artikel 32e
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2012
- Bronpublicatie:
22-12-2011, Stb. 2012, 27 (uitgifte: 03-02-2012, kamerstukken: 32473)
- Inwerkingtreding
01-07-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-05-2012, Stb. 2012, 232 (uitgifte: 05-06-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Gebiedsbescherming
Milieurecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Voor ingezetenen van de openbare lichamen is:
- a.
handelen in strijd met de voorschriften of overtreding van de verboden gegeven in de artikelen 3, eerste lid, 5, 6, eerste en tweede lid, 8, 25, eerste en tweede lid, 29 en 30:
- 1°
voor zover opzettelijk begaan, een misdrijf dat wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie;
- 2°
voor zover geen misdrijf, een overtreding die wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie;
- b.
handelen in strijd met de voorschriften in de artikelen 19, tweede lid, en 33 een overtreding die wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
2.
Bij de straffen, genoemd in de eerste lid, kan als bijkomende straf worden opgelegd:
- a.
gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting van de veroordeelde, waarin het delict is begaan, voor een tijd van ten hoogste een jaar;
- b.
verbeurdverklaring van de voorwerpen, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafrecht BES;
- c.
verbeurdverklaring van voorwerpen, behorende tot de onderneming van een veroordeelde, waarin het delict is begaan, voor zover zij soortgelijk zijn aan en met betrekking tot het delict verband houden met die, genoemd in artikel 35 van het Wetboek van Strafrecht BES, en
- d.
gehele of gedeeltelijke ontzetting van bepaalde rechten of gehele of gedeeltelijke ontzegging van bepaalde voordelen, welke rechten of voordelen de veroordeelde in verband met zijn inrichting van overheidswege zijn of zouden kunnen worden toegekend, voor een tijd van ten hoogste twee jaren.
3.
Tezamen met de straffen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen de volgende maatregelen worden opgelegd:
- a.
onderbewindstelling van de onderneming van de veroordeelde, waarin het delict is begaan, in geval van misdrijf voor een tijd van ten hoogste drie jaren en in geval van overtreding voor een tijd van ten hoogste twee jaren, en
- b.
het opleggen van de verplichting tot verrichting van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten, tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht en verrichting van prestaties tot het goedmaken van een en ander, alles op kosten van de veroordeelde, voor zover de rechter niet anders bepaalt.