Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.4.3
6.4.3 Rechthebbende
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS587458:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Nota navv, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 29.
In gelijke zin Meijer, D.G.A.; Winstdrainage, Fiscale Brochures, FED, Deventer, 2001, blz. 25 en de daarin aangehaalde literatuur.
Vergelijk bijvoorbeeld MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 14-15.
Nota navnv, TK, 1996-1997, 24 696, blz. 7.
Onder derden versta ik hier geen verbonden lichamen of verbonden natuurlijke personen.
Vergelijk in dit verband bijvoorbeeld de (onder het oude BW gewezen uitspraak) Hof Arnhem 26 mei 1992, NJ 1993/182.
Onder ‘rechthebbende’ dient te worden begrepen de rechthebbende tot de dividenden enz.1 Hoewel dit niet zonder meer blijkt uit de parlementaire geschiedenis (daar wordt namelijk herhaaldelijk gesproken van schuldigerkenningen binnen concern), kan een rechthebbende mijns inziens niet alleen een lichaam zijn, maar ook een natuurlijk persoon. Omdat de dividenden etc. worden schuldig gebleven, is de rechthebbende normaliter tevens de crediteur. Toepassing van art. 10a, lid 1 blijft evenwel niet beperkt tot situaties van directe schuldigerkenning. Beperking van de renteaftrek kan ook aan de orde komen indien de rechthebbende de belastingplichtige op indirecte wijze (bijvoorbeeld door tussenkomst van een derde) in staat stelt een winstuitkering enz. te doen. Verder is het zo dat – anders dan bij het hierna nog te behandelen tweede lid van art. 10a – de wettekst niet vereist dat er verbondenheid ex art. 10a, lid 4 of lid 5 bestaat tussen de rechthebbende en de belastingplichtige. Ook situaties van schuldig gebleven dividenduitkeringen aan aandeelhouders met relatief kleine belangen vallen derhalve onder het bereik van art. 10a, lid 1.2 In de wetsgeschiedenis wordt evenwel een ander beeld geschetst. Herhaaldelijk wordt aangegeven dat art. 10a, lid 1 is gericht tegen kasrondjes binnen concernverband.3 Gelet op de ratio van de regeling, betwijfelt Meijer of aan de formulering van art. 10a, lid 1 een bewuste keuze ten grondslag ligt om tevens schuldigerkenningen buiten concernverband te treffen. Deze twijfel acht ik terecht, getuige ook de volgende opmerking van de wetgever in de Nota navnv:
‘Anders gezegd, bij artikel 10a, eerste lid, gaat het om situaties waarbij nergens binnen het concern een feitelijke wijziging in het werkkapitaal optreedt. De etikettering kan aldus naar willekeur geschieden’.4
Indien ook ‘derden’5 aandeelhouder zijn, lijkt mij dat van etikettering naar willekeur geen sprake zal zijn, zelfs als deze aandeelhouders sterk in de minderheid zijn.6 Bovendien zou een dergelijke opstelling van de rechthebbende (en de belastingplichtige) met zich brengen dat de emissie van nieuwe aandelen aan ‘derden’ in de toekomst zo goed als onmogelijk is. De vraag rijst of de door Meijer aangesneden kwestie ook daadwerkelijk problemen zal opleveren. Deze vraag kan waarschijnlijk ontkennend worden beantwoord. Voor toepassing van art. 10a, lid 2, onderdeel a is namelijk aangegeven dat het voeren van een consistente dividendpolitiek als zakelijk valt aan te merken. Voor toepassing van het eerste lid zal dit mijn inziens niet anders zijn, zodat in situaties waarin ‘derden’ zijn betrokken en dividenduitkeringen schuldig worden gebleven de rente in beginsel toch aftrekbaar blijft. Desalniettemin verdient het mijn voorkeur om de tekst van het eerste lid zodanig aan te passen dat toepassing beperkt blijft tot schuldigerkenningen van winstuitdelingen enz. aan verbonden lichamen.