Voor zover twijfel zou kunnen ontstaan of de gestelde deelname aan het ASP inderdaad berust op hetzelfde feit: uit het Uittreksel justitiële documentatie van 11 augustus 2014, dat zich in het dossier bevindt blijkt niet van een ander strafbaar feit waarop die deelname kan zijn gebaseerd.
HR, 15-11-2016, nr. 15/00491
ECLI:NL:HR:2016:2587
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-11-2016
- Zaaknummer
15/00491
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2587, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑11‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1132, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1132, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑09‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2587, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0008
Uitspraak 15‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Alcoholslotprogramma (asp). Art. 8.3 WVW 1994. Gelet op de verplichting tot deelname aan het asp t.z.v. hetzelfde feit, is het OM n-o in vervolging (ECLI:NL:HR:2015:434; ECLI:NL:HR:NL:2015:2474). HR vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart het OM alsnog n-o in de vervolging.
Partij(en)
15 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/00491
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 september 2014, nummer 20/003610-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P.C.M. Ouwens, beiden advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van feit 2 en de strafoplegging, tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging ten aanzien van feit 2, tot vermindering van de ter zake van feit 1 opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. De bestreden uitspraak
2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat hij:
"op 2 september 2012 te Tilburg als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 460 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden."
2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van feit 2 veroordeeld tot een geldboete van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden. Het Hof heeft ter motivering van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"De verdediging heeft aandacht gevraagd voor het alcoholslotprogramma. Verdachte neemt hieraan deel en ervaart dit als zeer belastend. Het is echter een bewuste keuze van de wetgever geweest om dit programma buiten het strafgeding te houden. Het Hof kan daarmee derhalve geen rekening houden bij de straftoemeting."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat te dezen sprake is van een dubbele vervolging aangezien naar aanleiding van feit 2 tegen de verdachte de onderhavige strafvervolging is ingesteld én mede naar aanleiding van hetzelfde feit aan hem de verplichting is opgelegd tot deelname aan het alcoholslotprogramma (hierna: asp).
3.2.1.
In zijn arrest van 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434, NJ 2015/256 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
"4.4. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is bij de huidige Nederlandse regelgeving de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen immers meebrengen - en brengen in de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee - dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure."
3.2.2.
In zijn arrest van 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2474, heeft de Hoge Raad ten vervolge op voormeld arrest overwogen en beslist dat hij:
"in zaken als de onderhavige waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, [zal] doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling (...) op grond van 's hof vaststellingen (...) als vaststaand kan worden aangenomen."
3.3.
Gelet op 's Hofs hiervoor onder 2.2 weergegeven strafmotivering kan in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat in de onderhavige zaak aan de verdachte ter zake van hetzelfde strafbare feit de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk is.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte ter zake van feit 1 opgelegde geldboete van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak en het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2013 maar uitsluitend ter zake van de beslissingen met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het onder 2 tenlastegelegde;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2016.
Conclusie 27‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Alcoholslotprogramma (asp). Art. 8.3 WVW 1994. Gelet op de verplichting tot deelname aan het asp t.z.v. hetzelfde feit, is het OM n-o in vervolging (ECLI:NL:HR:2015:434; ECLI:NL:HR:NL:2015:2474). HR vernietigt de bestreden uitspraak en verklaart het OM alsnog n-o in de vervolging.
Nr. 15/00491 Zitting: 27 september 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 19 september 2014 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. subsidiair "overtreding van het bepaalde bij artikel 21, aanhef en onder a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" en 2. "overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994", veroordeeld tot twee geldboetes elk van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis. Voorts is de verdachte voor beide feiten de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd, telkens voor de duur van 2 maanden met aftrek overeenkomstig art. 179 Wegenverkeerswet 1994.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het Openbaar Ministerie ten onrechte ontvankelijk is verklaard ter zake van onderhavige strafvervolging omdat aan de verdachte naar aanleiding van hetzelfde feit al de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma (asp) was opgelegd en derhalve sprake is van een dubbele vervolging.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Feit 1 subsidiair:op 2 september 2012 te Tilburg, buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A58, welke weg als autosnelweg was aangeduid, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 174 kilometer per uur.Feit 2:op 2 september 2012 te Tilburg als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 460 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijfjaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden."
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep met daarin aangetekend mondeling arrest houdt onder meer het volgende in:
"De raadsvrouw voert het woord tot pleidooi:(…)Ook zijn er oriëntatiepunten van het LOVS. Met betrekking tot feit 2 is op een beginnend bestuurder en recidivist categorie 4 van toepassing. Die categorie noemt een geldboete van € 550,00 en een rijontzegging van 6 maanden onvoorwaardelijk. De conclusie van de verdediging is derhalve dat de in eerste aanleg oplegde straffen te hoog en te zwaar zijn geweest. De politierechter heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat cliënt zijn rijbewijs 7 maanden kwijt is geweest. Die stukken bevinden zich in het dossier. Dat is te kort door de bocht. Ik vraag het hof deze omstandigheid te compenseren in de hoogte van de geldboete.Ten slotte merk ik op dat cliënt deelneemt aan het alcoholslotprogramma. Dat kost hem minimaal € 4.000,00 en duurt twee jaar. Ik vraag het hof daar ook rekening mee te houden bij de strafoplegging.(…)3. Op te leggen strafBij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een snelheidsovertreding en aan rijden onder invloed van alcohol. Wat dat tweede feit betreft was verdachte een gewaarschuwd mens.De verdediging heeft aandacht gevraagd voor het alcoholslotprogramma. Verdachte neemt hieraan deel en ervaart dit als zeer belastend. Het is echter een bewuste keuze van de wetgever geweest om dit programma buiten het strafgeding te houden. Het hof kan daarmee derhalve geen rekening houden bij de straftoemeting."
6. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2474, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
3.2.1. HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434, NJ 2015/256 houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:"4.4. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is bij de huidige Nederlandse regelgeving de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen immers meebrengen - en brengen in de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee - dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure."3.2.2. Hetgeen de Hoge Raad in dit arrest heeft overwogen met betrekking tot de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, geldt eveneens in zaken als de onderhavige betreffende de weigering van de verdachte mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in art. 8, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.3.3. Voormeld arrest betreft een onderwerp waarover de feitenrechters in strafzaken - wellicht mede beïnvloed door beslissingen van de bestuursrechter over dit onderwerp -divergerende opvattingen huldigden en dienvolgens tot uiteenlopende beslissingen zijn gekomen. Het arrest van 3 maart 2015 beoogt op dat punt duidelijkheid te verschaffen wat betreft de strafrechtelijke kant van het onderwerp (de strafvervolging). Daags na dit arrest heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in zijn uitspraak duidelijkheid geschapen wat betreft de bestuursrechtelijke kant van het onderwerp (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:622).3.4. De Hoge Raad realiseert zich dat de uitkomst van deze beslissingen niet zodanig voorzienbaar was dat de procesdeelnemers in reeds aanhangige strafzaken daarmee rekening hadden behoren te houden en daarom in feitelijke aanleg hadden moeten klagen over, kort gezegd, dubbele vervolging. Daarin vindt de Hoge Raad aanleiding om in zaken als de onderhavige waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, te doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling door de raadsman is gestaafd met bescheiden aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet behoeft te worden getwijfeld. De onder (iii) genoemde voorwaarde geldt niet indien op grond van 's hofs vaststellingen dan wel op grond van de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het dossier de feitelijke grondslag van het verweer als vaststaand kan worden aangenomen.
7. In de onderhavige zaak waarin voor 3 maart 2015 uitspraak is gedaan, is tijdig beroep in cassatie ingesteld en in de schriftuur aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp. Gelet op het onder 4 weergegeven proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en daarin aangetekend mondeling arrest kan in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat met betrekking tot feit 2 in de onderhavige zaak aan de verdachte ter zake van hetzelfde strafbare feit de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd.1.Dat betekent dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging van de verdachte ter zake van dat feit niet-ontvankelijk is.
8. Het middel is terecht voorgesteld.
9. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatie is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
10. Namens de verdachte is op 2 oktober 2014 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens de daarop gezette stempel op 2 september 2015 bij de Hoge Raad ingekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Het middel is dus gegrond. Voorts merk ik ambtshalve op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Het bovenstaande brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
11. Andere ambtshalve gronden waarop Uw Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van feit 2 en de strafoplegging, tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging ten aanzien van feit 2, tot vermindering van de ter zake van feit 1 opgelegde straf naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑09‑2016