Einde inhoudsopgave
Besluit 98/181/EG, EGKS, Euratom betreffende sluiting door de Europese Gemeenschappen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en het protocol bij het Energiehandvest betreffende energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieuaspecten
Verklaring die krachtens artikel 26, lid 3, onder b), punt ii), van het Verdrag inzake het Energiehandvest door de Europese Gemeenschappen bij het secretariaat van het Energie-handvest is ingediend
Geldend
Geldend vanaf 23-09-1997
- Bronpublicatie:
23-09-1997, PbEG 1998, L 69 (uitgifte: 09-03-1998, regelingnummer: 98/181/EG 98/181/EGKS 98/181/Euratom)
- Inwerkingtreding
23-09-1997
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-09-1997, PbEG 1998, L 69 (uitgifte: 09-03-1998, regelingnummer: 98/181/EG 98/181/EGKS 98/181/Euratom)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
EU-recht / Instituties
Politierecht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Marktintegratie
Milieurecht / Straling
Overheidsfinanciën / Algemeen
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Europees belastingrecht (V)
Energierecht (V)
De Europese Gemeenschappen leggen als verdragsluitende partij bij het Verdrag inzake het Energiehandvest de volgende verklaring af over hun beleid, procedures en voorwaarden met betrekking tot geschillen tussen een investeerder en een verdragsluitende partij en de onderwerping daarvan aan internationale arbitrage of bemiddeling:
‘De Europese Gemeenschappen zijn een regionale organisatie voor economische integratie in de zin van het Verdrag inzake het Energiehandvest. De Gemeenschappen oefenen de hun door hun lidstaten verleende bevoegdheden uit via autonome besluitvorming en rechterlijke instanties.
De Europese Gemeenschappen en hun lidstaten hebben beide het Verdrag inzake het Energiehandvest gesloten en zijn dus internationaal verantwoordelijk voor het nakomen van de daarin vervatte verplichtingen, overeenkomstig hun onderscheiden bevoegdheden.
De Gemeenschappen en de betrokken lidstaten bepalen zo nodig wie van hen verweerder is in een arbitrageprocedure die door een investeerder of een andere verdragsluitende partij wordt ingeleid. In een dergelijk geval nemen de Gemeenschappen en de betrokken lidstaten die beslissing binnen een periode van 30 dagen, op verzoek van de investeerder(1).
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is als de rechterlijke instantie van de Gemeenschappen bevoegd om kwesties te onderzoeken in verband met de toepassing en uitlegging van de oprichtingsverdragen en de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten, met inbegrip van door de Gemeenschappen gesloten internationale overeenkomsten, waarop men zich onder bepaalde voorwaarden voor het Hof van Justitie kan beroepen.
Zaken die door een investeerder of een andere verdragsluitende partij voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden gebracht uit hoofde van de vormen van rechtsgang waarin de Verdragen tot oprichting van de Gemeenschappen voorzien, vallen onder artikel 26, lid 2, onder a), van het Verdrag inzake het Energiehandvest(2). Aangezien de rechtsorde van de Gemeenschappen in de middelen voor dergelijke vorderingen voorziet, hebben de Europese Gemeenschappen niet hun onvoorwaardelijke toestemming gegeven om een geschil te onderwerpen aan internationale arbitrage of bemiddeling.
Wat internationale arbitrage betreft, zij erop gewezen dat de bepalingen van het ICSID-Verdrag de Europese Gemeenschappen niet de mogelijkheid bieden om partij bij dat verdrag te worden. De ICSID-bepalingen inzake aanvullende mogelijkheden bieden de Gemeenschappen evenmin de mogelijkheid om er gebruik van te maken. Scheidsrechterlijke uitspraken tegen de Europese Gemeenschappen zullen door de instellingen van de Gemeenschappen ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig hun verplichting krachtens artikel 26, lid 8, van het Verdrag inzake het Energiehandvest.’.
Voetnoten
Dit laat het recht van de investeerder om zowel tegen de Gemeenschappen als tegen hun lidstaten een procedure in te leiden onverlet.
Artikel 26, lid 2, onder a), is tevens van toepassing wanneer het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan worden ingeschakeld om de toepassing of uitlegging van het Verdrag inzake het Energiehandvest te onderzoeken, namelijk in het geval van een verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door een rechterlijke instantie van een lidstaat overeenkomstig artikel 177 van het EG-Verdrag.