HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, m.nt. Mevis, rov. 2.9 en 2.11.
HR, 19-12-2017, nr. 15/05619 B
ECLI:NL:HR:2017:3212
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
15/05619 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3212, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑12‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1383, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1383, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑10‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3212, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0026
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94 Sv op auto onder zoon van klager i.h.k.v. strafzaak tegen zoon. Oordeel Rb dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, waaraan Rb enkel ten grondslag heeft gelegd dat "geen inzicht kan worden verkregen omtrent de datum van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte", is ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
19 december 2017
Strafkamer
nr. S 15/05619 B
JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 30 september 2015, nummer RK 15/559, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren op [geboortedatum] 1956.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot de terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst onder meer de klacht dat de Rechtbank onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, aan de klager.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 16 september 2015 houdt het volgende in:
"De rechter ondervraagt klager.
De officier van justitie en de raadsvrouw krijgen de gelegenheid klager vragen te stellen. Klager verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende.
Ik heb geen geprepareerde ruimte of loze ruimte in de auto gezien. Ik weet niet of mijn zoon die ruimte heeft aangebracht. Mijn zoon gebruikte de auto wel vaker. Ik was in Marokko. Mijn zoon zou mijn vrouw en mij komen ophalen in Marokko. Ik heb de auto daar speciaal voor gekocht. Nadat mijn zoon ons zou hebben opgehaald wilde ik de auto weer verkopen. Ik ben wel in Frankrijk geweest, niet in Denemarken en Duitsland.
Ik heb mijn vorige auto verkocht. Ik kreeg daar € 5.000,- voor. Ik heb toen gespaard en de BMW gekocht. Ik heb € 9.000,- cash betaald aan een particulier in Amsterdam. Ik heb geen papieren gekregen alleen maar het kentekenbewijs.
De officier van justitie voert het woord en heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring van de BMW zal besluiten. Ook het strafvorderlijk belang verzet zich tegen teruggave van de BMW.
De raadsvrouw voert namens klager het woord en heeft zich op het standpunt gesteld dat klager bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van de auto en het uitblijven van een last tot teruggave.
De officier van justitie en de raadsvrouw krijgen nog een keer de gelegenheid het woord te voeren.
De rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 30 september 2015 om 9.00 uur."
2.2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klager gegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
"5. De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De rechtbank dient daarom a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Feiten en omstandigheden
Op 4 juli 2015 is op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op de hiervoor genoemde BMW.
Overwegingen
De rechtbank acht het aannemelijk dat klager rechthebbende is van voornoemde auto nu de auto op naam van klager staat en klager de verzekering en de belasting van voornoemde auto betaalt. Nu verder geen inzicht kan worden verkregen omtrent de datum van de inhoudelijk behandeling van de strafzaak tegen verdachte, zodat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen de teruggave van de personenauto, dient als volgt te worden beslist.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat het inbeslaggenomen voorwerp aan klager teruggegeven moet worden."
2.3.
Bij de beoordeling van een klaagschrift tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter - ook indien het klaagschrift afkomstig is van een ander dan de beslagene - a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
2.4.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert. In aanmerking genomen hetgeen in 2.3 is vooropgesteld, is dat oordeel, waaraan de Rechtbank enkel ten grondslag heeft gelegd dat "geen inzicht kan worden verkregen omtrent de datum van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte", ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt in zoverre.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017.
Conclusie 31‑10‑2017
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, beslag ex art. 94 Sv op auto onder zoon van klager i.h.k.v. strafzaak tegen zoon. Oordeel Rb dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert, waaraan Rb enkel ten grondslag heeft gelegd dat "geen inzicht kan worden verkregen omtrent de datum van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen verdachte", is ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 15/05619 B Zitting: 31 oktober 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klager] |
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft bij beschikking van 30 september 2015 een namens de klager ex art. 552a Sv ingediend klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave aan de klager gelast van een onder zijn zoon, [betrokkene 1], inbeslaggenomen personenauto, merk BMW, met kenteken [AA-00-AA].
Tegen deze beschikking is door de officier van justitie, mr. R.J. Wiegant, cassatieberoep ingesteld.
De plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland, mr. H.H.J. Knol, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4.1. Het middel keert zich tegen de motivering van de gegrondverklaring van het beklag.
4.2. De gang van zaken is als volgt. Blijkens de inhoud van de stukken is op 4 juli 2015 een personenauto van het merk BMW met kenteken [AA-00-AA], inbeslaggenomen onder de zoon van de klager, [betrokkene 1]. In een verborgen ruimte van de auto is een groot bedrag aan contant geld (€ 176.000,-) aangetroffen. Tegen [betrokkene 1] loopt een strafrechtelijk onderzoek op verdenking van witwassen. De klager, die stelt dat hij rechthebbende is van de inbeslaggenomen (geprepareerde) auto, heeft een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend, waarin wordt verzocht om de teruggave van de auto.
4.3. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Standpunten van klager en zijn raadsvrouw
Klager maakt bezwaar tegen de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave. De raadsvrouw heeft ter zitting het klaagschrift toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie luidt samengevat dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring van de BMW zal besluiten. Ook het strafvorderlijk belang verzet zich tegen teruggave van de BMW.
(…)
5. De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De rechtbank dient daarom a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Feiten en omstandigheden
Op 4 juli 2015 is op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op de hiervoor genoemde BMW.
Overwegingen
De rechtbank acht het aannemelijk dat klager rechthebbende is van voornoemde auto nu de auto op naam van klager staat en klager de verzekering en de belasting van voornoemde auto betaalt. Nu verder geen inzicht kan worden verkregen omtrent de datum van de inhoudelijk behandeling van de strafzaak tegen verdachte, zodat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen de teruggave van de personenauto, dient als volgt te worden beslist.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat het inbeslaggenomen voorwerp aan klager teruggegeven moet worden.
6. De beslissing
De rechter:
- verklaart het klaagschrift gegrond;
- gelast dat het in beslag genomen voorwerp, zijnde een personenauto, merk BMW, 3-serie met kenteken [AA-00-AA] wordt teruggegeven aan klager.”
4.4.
De rechtbank heeft, zoals hiervoor is weergegeven in de geciteerde overwegingen, vastgesteld dat de inbeslagneming is gebaseerd op art. 94 Sv. In casu doet zich het geval voor dat een ander dan de beslagene (een derde), stellende dat het inbeslaggenomen voorwerp hem in eigendom toebehoort, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem. In een zodanig geval dient de rechtbank te beoordelen of a) het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo neen, of b) het inbeslaggenomen voorwerp dient te worden teruggegeven aan de klager omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het desbetreffende voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen.1.
4.5.
Uit de hiervoor onder 4.3 weergegeven overwegingen van de rechtbank blijkt dat zij deze maatstaf heeft aangelegd. Het middel klaagt dan ook terecht niet over de door de rechtbank gehanteerde maatstaf bij de beoordeling van dit beklag, maar stelt de begrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank aan de orde.
4.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich in het onderhavige geval niet langer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto aan de klager. Daaraan heeft zij enkel de omstandigheid ten grondslag gelegd dat ‘nu verder geen inzicht kan worden verkregen omtrent de datum van de inhoudelijk behandeling van de strafzaak tegen verdachte’. Klaarblijkelijk heeft de rechtbank de onduidelijkheden in de voortgang van de strafzaak van de zoon van de klager (in het kader waarvan de auto in beslag is genomen) en het (verstreken) tijdsverloop van doorslaggevend belang geacht. Door aldus te oordelen is de rechtbank, mede in aanmerking genomen hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd, zonder nadere motivering, niet zonder meer begrijpelijk tot de conclusie gekomen dat er -kort gezegd- geen belang van strafvordering meer was bij handhaving van het beslag. Door de officier van justitie is in raadkamer aangevoerd dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring van de auto zal besluiten en dat dan ook het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave van de auto. Dit standpunt is nader toegelicht in het - zich bij het dossier bevindende - stuk ‘Reactie op klaagschrift ex art. 552a Sv’ (onder G. en H.) van de officier van justitie. Naast het feit dat en waarom de (geprepareerde) auto vatbaar is voor verbeurdverklaring, maar ook voor onttrekking aan het verkeer, valt nog af te leiden dat de verdenking ter zake van witwassen nog altijd bestaat tegen de zoon van de klager, dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem loopt, en dat zowel de desbetreffende auto als het in de auto aangetroffen geldbedrag van € 176.000,- in beslag is genomen.2.
4.7.
Daarnaast heeft de rechtbank blijkens haar overwegingen onderzocht of de klager ‘redelijkerwijs als rechthebbende’ op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. Die vraag heeft zij bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft haar oordeel gegrond op het feit dat de auto op naam van de klager staat en dat de klager de verzekeringspremies en belastingen van de auto betaalt. Ook dit oordeel is tegen de achtergrond van hetgeen door de officier van justitie in reactie op het klaagschrift naar voren is gebracht, zonder nadere motivering, die ontbreekt, evenwel niet begrijpelijk. Immers, in bedoelde reactie3.wordt een met argumenten onderbouwd standpunt aangedragen dat het zeer aannemelijk is dat de zoon van de klager de feitelijke eigenaar en gebruiker is van de personenauto.4.
4.8.
De beschikking is ontoereikend gemotiveerd.
4.9.
Het middel klaagt daarover terecht.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot de terug- of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑10‑2017
Vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379, alsook in dit verband mijn conclusies ECLI:NL:PHR:2013:1683 (vóór HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38) en ECLI:NL:PHR:2014:2088 (vóór HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3311). Een zaak waar de rechtbank bij de beoordeling van het belang van strafvordering met het oog op de waarheidsvinding een te hoge eis had gesteld: HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:232.