HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1969, rov. 2.3.
HR, 21-06-2022, nr. 21/01948
ECLI:NL:HR:2022:921
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-2022
- Zaaknummer
21/01948
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:921, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:1142
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:393
ECLI:NL:PHR:2022:393, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 10‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:921
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met zwaar lichamelijk letsel ten gevolg (art. 141.1.2 Sr). Kan uit bewijsmiddelen worden afgeleid dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01948 J
Datum 21 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 april 2021, nummer 23-003018-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.L.D. Thomas, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2022.
Conclusie 10‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Jeugdzaak. Openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Gebitsschade in casu aan te merken als zwaar lichamelijk letsel? Falende klacht dat de bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel onvoldoende is gemotiveerd. Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01948 J
Zitting 10 mei 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum ] 2003,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 22 april 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft”, veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 49 dagen met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij, alsmede op een vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde werkstraf, een en ander zoals nader bepaald in het arrest.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. G.L.D. Thomas, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1.
Het middel komt op tegen het bewezenverklaarde ‘zwaar lichamelijk letsel’.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 18 september 2020 te Amsterdam, met anderen op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten het [park] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , welk geweld bestond uit- het slaan en stompen van die [aangever] en- het ten val brengen van die [aangever] enwelk gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel voor die [aangever] (een of meer afgebroken en/of ontbrekende en/of los zittende tanden) ten gevolge heeft gehad”
2.3.
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1300-2020198223-14 van 19 september 2020, met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 5 tot en met 9).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van [aangever]:
Op vrijdag 18 september 2020, omstreeks 21:46 uur ben ik slachtoffer geworden van een zware mishandeling.
Bij deze mishandeling zijn drie daders betrokken.
Ik zat samen met drie vrienden de verjaardag van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) te vieren in het [park] .
Omstreeks 21:40 uur besloten wij onze spullen op te gaan ruimen en wilden richting het Leidseplein in het centrum gaan. Uit het niks stonden er drie personen bij ons, dit waren twee meisjes en één jongen.
De jongen omschrijf ik als volgt:
- […] uiterlijk
- […] haar
-(vermoedelijk) een klein baartje (had hij een maand geleden wel)
-170-175 groot
-normaal postuur
Op een gegeven moment hoorde ik dat er ruzie was en dat er wat gevochten werd en dat er geroepen werd: "geeft me nog een sigaret".
Ik zag op een gegeven moment het meisje met het […] haar op mij afkomen en zij maakte een schoppende beweging in mijn richting. Hierop voelde ik direct een heftige pijn bij mijn kruis. Kennelijk had zij mij in mijn kruis geraakt. Ik zakte hierdoor in elkaar. Toen kwam de jongen met het […] uiterlijk op mij af, ik zag dat hij mij met kracht twee vuistslagen in mijn gezicht gaf. Ik voelde hierdoor een heftige pijn in en aan mijn mond. Tevens proefde ik bloed en spuugde dit uit. Hierdoor is mijn kleding ook onder het bloed komen te zitten. Ik voelde direct hierop dat ik nog meerdere malen op mijn hoofd en mijn nek werd geslagen. Ook werd ik op mijn arm geslagen. Hierop voelde ik dat ik bij mijn nek werd gepakt en dat ik met kracht naar de grond werd getrokken. Hierdoor ben ik samen met de jongen ten val gekomen.
Ik heb de hele tijd bloed moeten spugen na deze mishandeling. Ook merkte ik dat ik één van mijn voortanden mis.
Ik ben uiteindelijk naar het de eerste hulp gegaan. Hier is er een tijdelijke beugel in mijn mond gezet. Ook heb ik last van mijn nek.
2. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1300-2020198223-4 van 19 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 10 tot en met 12).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van [betrokkene 2]:
Op vrijdag 18 september 2020 was ik in het [park] in Amsterdam.
Uit het niets sloeg die jongen (het hof begrijpt: de verdachte) [aangever] (het hof begrijpt: de aangever [aangever] ) nadat [aangever] zei dat iedereen gewoon rustig moest doen. Hierop belde [aangever] gelijk een ambulance. Ik vroeg rond voor servetjes. [aangever] had zo ontzettend veel bloed wat er uit zijn mond liep. Ik zag dat al zijn tanden aan de bovenkant eruit waren.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1300-2020198223-2 van 19 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 13 tot en met 15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde opsporingsambtenaren (of een van hen):
Op vrijdag 18 september 2020 om 21.47 uur kregen wij de melding om te gaan naar het [park] .
Ik verbalisant [verbalisant 4] werd aangesproken door één getuige die op gaf te zijn:
*** [betrokkene 3] *** Geboren op [geboortedatum ] 2000 te [geboorteplaats]
en slachtoffer/getuige
*** [betrokkene 2] ***
Geboren op [geboortedatum ] 2000 te [geboorteplaats]
[betrokkene 3] verklaarde het volgende, kort en zakelijk weergegeven aan mij verbalisant [verbalisant 4] : "Wij waren in het [park] aan het chillen. Het is de verjaardag van die vriend van mij waarvan zijn tanden uit zijn mond zijn geslagen. Ik heb videobeelden van de twee vrouwen en jongen die mijn vriend hadden mishandeld.
Ik verbalisant [verbalisant 4] zag dat [betrokkene 3] mij de beelden toonde op zijn telefoon. Ik zag op die video één vrouw en één […] uitziende jongen. Ik zag dat zij ongeveer 15 tot 18 jaar oud waren.
Terwijl wij verbalisanten informatie aan het uitvragen waren aan de slachtoffers en de getuigen, zagen wij dat er drie personen naar ons toeliepen. Wij zagen dat deze personen kwamen aangelopen vanuit de richting van de [a-straat] en liepen in de richting van de [b-straat] . Wij zagen dat de groep bestond uit twee jonge vrouwen en een jongere man.
Wij hoorden dat de groep van vijf of zes personen toen het volgende schreeuwden naar ons verbalisanten: "Die drie hebben hem geslagen". Ik verbalisant [verbalisant 4] herkende de jongen die samen met de twee meiden was, als de jongen die getuige [betrokkene 3] had opgenomen met zijn telefoon. Hierop liepen wij verbalisanten richting de drie verdachten. Wij verbalisanten zagen dat de mannelijke verdachte bloed aan zijn rechterhand had.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum ] 2003 te [geboorteplaats] .
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met proces-verbaalnummer PL1300-2020198223-7 van 19 september 2020, met bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 16 tot en met 21).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van [betrokkene 3]:
Ik zat samen met 3 vrienden in het [park] . We zaten op het [park] . Ik zat daar samen met mijn vriend [aangever] , mijn vriendin [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ) en mijn vriend [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ).
Ik hoorde [aangever] zeggen tegen de jongen(het hof begrijpt: de verdachte): “He, wat gebeurt hier man, doe effe rustig.” Op dat moment begon de jongen tegen [aangever] te roepen: “He man, dit is Amsterdam man, je weet niet waar je bent!!” Hierop zag ik dat de jongen [aangever] schopte tegen zijn been. Ik zag dat [aangever] op de grond viel.
Ik heb de jongen vervolgens bij [aangever] weggehaald. Ik zag dat [aangever] zijn gezicht helemaal onder het bloed zat.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige met proces-verbaalnummer PL1300-2020198223-16 van 19 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 22 en 13).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van [betrokkene 1]:
Toen begon er een gevecht tussen de twee meisjes en [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ), [betrokkene 2] en [aangever] . Ook die jongen (het hof begrijpt: de verdachte) ging zich toen met het gevecht bemoeien. Ik probeerde ze uit het gevecht te trekken, maar dat lukte niet omdat die meisjes bleven doorgaan met vechten. Die jongen heeft [aangever] bij zijn nek vastgepakt en toen begon hij in het gezicht van [aangever] te slaan.”
2.4.
De nadere bewijsoverweging van het hof met betrekking tot het zwaar lichamelijk letsel luidt als volgt (met weglating van voetnoot):
“Bewiisoverweging
Zwaar lichamelijk letsel
De raadsman heeft bepleit dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang wat de aard van het letsel is, wat de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen is en of er uitzicht is op (volledig) herstel. Ten aanzien van gebitsschade, zoals afgebroken tanden, verdient opmerking dat, nu gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen, noodzakelijk zijn.
Het hof stelt op grond van het bij de vordering van benadeelde partij gevoegde behandelplan van de tandartspraktijk [naam] van 22 september 2020 vast, dat sprake is van zodanige schade aan zes elementen van het gebit van [aangever] dat bij de meeste elementen ‘endodontische behandeling’ nodig is en dat steeds een kroon en/of een implantaat moet worden geplaatst. Uit de bij het plan gevoegde foto’s blijkt dat in ieder geval één voortand in het bovengebit geheel ontbreekt. Er zijn volgens het plan verschillende behandelingen nodig.
Uit deze medische informatie volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat sprake is van een dusdanige noodzaak tot een ingrijpende tandheelkundige behandeling dat gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 141, tweede lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, waarnaar in de tenlastelegging van het meer subsidiaire wordt verwezen.”
2.5.
Het middel bevat de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in art. 141 lid 2 onder 2° Sr, waardoor de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de bewezenverklaring van het zwaar lichamelijk letsel is gestoeld op het bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde behandelplan van de tandartspraktijk [naam] van 22 september 2020. Dat behandelplan gaat uit van waarschijnlijke kosten van mogelijke aankomende behandelingen. Omdat de eventuele noodzaak, de aard van medisch (tandheelkundig) ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel op grond van dit rapport onzeker is, kan niet gesproken worden van zwaar lichamelijk letsel en is het oordeel van het hof niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6.
De raadsman heeft in zijn pleidooi in hoger beroep hierover het volgende naar voren gebracht (met weglating voetnoot):
“LetselWelk letsel is vastgesteld? Er zit niet veel in het dossier met betrekking tot het letsel van aangever. De foto's zien er heel ernstig uit, maar er zit geen letselverklaring in het dossier. Het is niet duidelijk welke behandelingen er zijn ondergaan, of er in de toekomst nog behandelingen moeten plaatsvinden en het is onduidelijk of er zicht is op volledig herstel. Kijkend naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018 zijn deze onderdelen wel essentieel om vast te kunnen stellen of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. In het onderhavige geval zit er een factuur van de tandarts gevoegd bij de vordering benadeelde partij. Hierin staan enkel waarschijnlijke kosten opgesomd van mogelijke aankomende behandelingen. Dit is wat mij betreft te onzeker en dus onvoldoende om aan de eisen van de Hoge Raad te kunnen voldoen. Ik kom dan ook tot de conclusie dat er niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.”
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het bewezenverklaarde is toegesneden op art. 141 lid 2 onder 2° Sr. Deze bepaling houdt in dat aan degene die openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren of een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd indien het gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
3.2.
Art. 82 Sr luidt:
“1. Onder zwaar lichamelijk letsel worden begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw.
2. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt mede begrepen storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft.”
3.3.
In de rechtspraak van de Hoge Raad is vooropgesteld dat art. 82 Sr de rechter de vrijheid laat om ook buiten de in dit artikel aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen als dat letsel voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake kan zijn, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.1.Gebitsschade kan, zoals het hof ook heeft overwogen, niet zonder meer worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. In beginsel zijn nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen noodzakelijk.2.De beantwoording van de vraag wat onder ‘zwaar lichamelijk letsel’ is te verstaan, wordt in beginsel overgelaten aan de rechtspraktijk. Het oordeel van de feitenrechter dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel kan slechts in beperkte mate worden getoetst. De cassatierechter zal slechts ingrijpen als uit de bestreden beslissing onvoldoende blijkt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.3.
3.4.
Het hof is in een nadere bewijsoverweging uitdrukkelijk ingegaan op het door de verdediging in hoger beroep gevoerde bewijsverweer. Het hof heeft, zo volgt uit de overweging, op basis van het bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde behandelplan van de tandartspraktijk [naam] van 22 september 2020 vastgesteld dat sprake is van zodanige schade aan zes elementen van het gebit van het slachtoffer dat bij de meeste elementen ‘endodontische behandeling’ nodig is en steeds een kroon en/of implantaat moet worden geplaatst. Verder heeft het hof vastgesteld dat uit het behandelplan blijkt dat verschillende behandelingen nodig zijn en dat uit de bij het behandelplan gevoegde foto’s blijkt dat in ieder geval één voortand in het bovengebit van het slachtoffer geheel ontbreekt. Gelet op de inhoud van het betreffende behandelplan en de daarbij gevoegde foto’s waaruit de aard van het letsel en de aard en noodzaak van bovengenoemd medisch (tandheelkundig) ingrijpen blijkt, zijn deze feitelijke vaststellingen van het hof en de daaruit gemaakte gevolgtrekking dat sprake is van een dusdanige noodzaak tot ingrijpende tandheelkundige behandelingen dat gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel, niet onbegrijpelijk.
3.5.
Hoewel daar niet over wordt geklaagd, wil ik aan het voorgaande nog toevoegen dat het behandelplan niet is opgenomen bij de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt. Het hof heeft echter in zijn bewijsoverweging met voldoende mate van nauwkeurigheid de redengevende feiten en omstandigheden die daarin zijn opgenomen, aangeduid. Het behandelplan is ook aan bod gekomen ter terechtzitting in hoger beroep. De advocaat heeft dit behandelplan immers bestreden. Gelet hierop kon het hof zich in zijn bewijsoverweging beroepen op het behandelplan.4.
3.6.
Het middel faalt.
4. Conclusie
4.1.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende verkorte motivering.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑05‑2022
HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.6, NJ 2020/200 m.nt. H.D. Wolswijk.
HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.8, NJ 2020/200 m.nt. H.D. Wolswijk.
HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, rov. 4.2, NJ 2004/165 m.nt. J.M. Reijntjes.