Rb. Gelderland, 11-05-2017, nr. AWB - 16 , 5546
ECLI:NL:RBGEL:2017:2595
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
11-05-2017
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 5546
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2017:2595, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 11‑05‑2017; (Mondelinge uitspraak)
- Vindplaatsen
NLF 2017/1316 met annotatie van
NTFR 2017/1914 met annotatie van mr. P.A.M. Breekpot
Uitspraak 11‑05‑2017
Inhoudsindicatie
BPM. Naheffingsaanslag en verzuimboete. Kosten rijklaarmaken. Goedkeuring in het Kaderbesluit betreft slechts de vaststelling van de catalogusprijs ten behoeve van de berekening van de historische BPM. Kosten rijklaar maken worden echter ook voor de berekening van de afschrijving niet tot de catalogusprijs gerekend. Uitnodiging door Domeinen Roerende Zaken is niet in strijd met artikel 8 van de Uitvoeringsregeling. De beslissing van de inspecteur is geen besluit. Eiser heeft enige schade aannemelijk gemaakt. De rechtbank schat de omvang en bepaalt de waardevermindering op 72% van dat bedrag. De naheffingsaanslag wordt verminderd. Verzuimboete: nu eiser 100% van de schade heeft afgetrokken, kan niet gezegd worden dat hem geen enkel verwijt treft dat te weinig belasting is geheven. De boete wordt evenredig met de vermindering van de naheffing verminderd.
RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/5546
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2017
in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 9 september 2016 waarbij het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) en verzuimboete ongegrond is verklaard.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn [gemachtigde] en drs. [A] verschenen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de naheffingsaanslag tot € 287;
- -
vermindert de boete tot € 28;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.482;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168 aan eiser te vergoeden.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 8 oktober 2015 aangifte gedaan voor de BPM voor een personenauto van het merk en type Jaguar [B] (hierna: de auto). De eerste datum van toelating is [2013] en de kilometerstand was 49.362 op het moment van aangifte.
2. Eiser heeft de afschrijving van de auto bepaald aan de hand van een taxatierapport van [C] van [D] BV. Deze heeft de waarde van de auto in onbeschadigde staat aan de hand van drie referentievoertuigen bepaald op € 22.605. Na aftrek van een bedrag van € 4.307 aan schade resteert een handelsinkoopwaarde van € 18.298. Eiser heeft op aangifte € 2.900 aan BPM voldaan.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag en verzuimboete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in bijzonder is in geschil:
- -
de verdeling van de bewijslast;
- -
of de kosten rijklaar maken bij de catalogusprijs dienen te worden opgeteld;
- -
of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met schade;
- -
of artikel 8, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 onverbindend moet worden verklaard;
- -
of de boete terecht is opgelegd.
Omkering en verzwaring bewijslast
4. Eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte de bewijslast heeft omgekeerd en verzwaard. Verweerder heeft erop gewezen dat de naheffingsaanslag niet is opgelegd aan de hand van het leerstuk van de omkering en verzwaring van de bewijslast. Dit is juist. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen behandeling meer.
Kosten rijklaar maken
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de kosten rijklaar maken (of afleveringskosten) van € 1.150 onderdeel van de catalogusprijs zijn, omdat de fabrikant de prijs voor het rijklaar maken van het motorvoertuig heeft bepaald en kenbaar heeft gemaakt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar artikel 9, vijfde lid (voorheen vierde lid), van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM). Nu deze kosten los van de adviesprijs van de netto catalogusprijs van € 45.693 kenbaar worden gemaakt, moeten deze hierbij opgeteld worden, aldus eiser.
6. Eiser heeft verder ter zitting betoogd dat de goedkeuring van voorheen paragraaf 5.9 van het Kaderbesluit BPM van 1 juli 2012, BLKB2012/1106M, Stcrt 2012, nr. 13 574 (ten tijde van de aangifte vervangen door paragraaf 5.8 van het besluit van 4 maart 2014, BLKB 2014/127M) alleen betrekking heeft op de vaststelling van de catalogusprijs ten behoeve van de berekening van de historische BPM. De rechtbank volgt eiser hierin. In dit geval heeft deze goedkeuring geen gevolgen voor de bepaling van de historische BPM. Aangezien sprake is van een personenauto uit 2013, is de grondslag van de historische BPM de CO2-uitstoot en niet de catalogusprijs. De goedkeuring heeft dus in zoverre geen gevolgen voor eiser.
7. De catalogusprijs is wel van belang voor de bepaling van de hoogte van de afschrijving (de vermindering als bedoeld in artikel 10 van de Wet BPM), omdat deze de noemer van de breuk daarvan vormt. Nu de goedkeuring alleen betrekking heeft op de berekening van de historische BPM, is daarmee niet gezegd dat de kosten rijklaar maken ook buiten de catalogusprijs als grondslag voor de afschrijving blijven. Dat deze twee niet per definitie gelijk op lopen, volgt - zoals eiser terecht heeft opgemerkt - uit de jurisprudentie omtrent kampeerauto’s (zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 juli 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2518 en de conclusie van de advocaat-generaal van 28 april 2016 in de desbetreffende zaak, ECLI:NL:PHR:2016:339). Overigens is daarmee ook niet gezegd dat de kosten per definitie wel meetellen bij de afschrijving.
8. Uit het Kaderbesluit BPM volgt dat de kosten in de catalogusprijs kunnen zijn begrepen, maar daar niet standaard toe behoren. Eiser is van mening dat de kosten rijklaar maken in dit geval aan de netto catalogusprijs behoren te worden toegevoegd, omdat de consument één prijs voor het geheel heeft betaald, het niet mogelijk is om op die kosten af te dingen en het onderscheid tussen afleveringskosten en kostprijs van de auto kunstmatig is. Dit onderscheid wordt slechts gemaakt omdat dit gunstig is voor de bijtelling voor de inkomstenbelasting, maar in wezen behoren deze kosten niet anders te worden behandeld dan de rest van de auto, aldus eiser. Het betreft standaarduitrusting van de auto, zoals een EHBO-set, een life hammer en installatie van Nederlandse navigatie, die de consument bij verkoop van de auto ook weer doorverkoopt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank maakt juist het feit dat de kosten rijklaar maken door de importeur afzonderlijk worden benoemd dat ze geen onderdeel uitmaken van de catalogusprijs. Daarbij maakt de rechtbank geen onderscheid tussen de catalogusprijs voor de berekening van de grondslag van de BPM en de catalogusprijs als noemer in de breuk voor de afschrijving. De Nota van wijziging bij het Belastingplan 2007 (Kamerstukken II, 30 804, nr. 9) en de toelichting daarbij geven weliswaar geen uitsluitsel over de bedoeling van de wetgever, maar gelet op de systematiek van de wet moet ervan worden uitgegaan dat het bij de bepaling van de afschrijving enkel gaat om de afschrijving op de auto zelf en niet die op zaken als een EHBO-set en een life hammer, die eventueel ook los kunnen worden aangeschaft (bijvoorbeeld bij verlies van het oorspronkelijke exemplaar). Uit de toelichting bij het besluit van 7 april 2017, nr. BLK2017/1135M leidt de rechtbank bovendien af dat de Staatssecretaris zich aansluit bij de uitleg van deze rechtbank in de uitspraak van 30 juni 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4143 dat de afleverkosten niet tot de catalogusprijs behoren, ongeacht of deze afleverkosten door de importeur in de catalogusprijs zijn begrepen, en dat die uitleg ook vóór 7 april 2017 de juiste was. Naar het oordeel van de rechtbank behoren de afleverkosten dus niet tot de catalogusprijs.
Hoogte naheffing / Schade
10. Voor de vaststelling van de afschrijving dient de handelsinkoopwaarde van de auto te worden vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat deze kan worden bepaald door op de waarde van de auto in onbeschadigde staat een waardevermindering in verband met schade toe te passen. Partijen gaan voor de waarde van de auto in onbeschadigde staat uit van een waarde van € 22.605. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van schade en zo ja, wat de waardevermindering is als gevolg van die schade. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat eiser, als de meest gerede partij daartoe, tegenover de betwisting door verweerder de omvang van de gestelde schade en de invloed van die schade op de waarde van de auto aannemelijk dient te maken (aldus ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4640).
11. Eiser is, na daartoe te zijn opgeroepen door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ), niet bij DRZ verschenen om zijn auto te tonen. Volgens eiser kan dit niet aan hem worden tegengeworpen, omdat hij niet op de juiste wijze is uitgenodigd. Eiser stelt zich namelijk op het standpunt dat de wet voorschrijft dat de inspecteur een plaats en tijdstip kan aanwijzen om een door hem geselecteerd motorrijtuig te tonen en dat een mandaatregeling ontbreekt. Dit betekent volgens eiser dat alleen verweerder eiser had mogen uitnodigen om zijn auto te tonen in [Q] en niet de medewerker van DRZ.
12. Ingevolge artikel 8, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Uitvoeringsregeling) kan de inspecteur, met het oog op een juiste toepassing van artikel 10 van de wet, bepalen dat het motorrijtuig gedurende ten hoogste zes werkdagen na de datum waarop de aangifte is ingediend in ongewijzigde staat beschikbaar wordt gehouden teneinde het motorrijtuig in deze staat op een door de inspecteur aan te wijzen plaats en tijdstip te tonen.
13. Niet in geschil is dat verweerder de auto heeft geselecteerd voor de nadere controle. Dit blijkt ook uit de e-mail van 13 oktober 2015 waarin is opgenomen dat eiser in opdracht van de inspecteur wordt verzocht om zijn auto voor controle te tonen bij DRZ in [Q] . Hieruit leidt de rechtbank af dat verweerder deze plaats heeft aangewezen. Anders is ook niet te verklaren dat DRZ op de hoogte was van de gegevens omtrent de auto. Uit de Uitvoeringsregeling volgt niet dat de beslissing van verweerder in de vorm van een besluit plaatsvindt of op een bepaalde wijze bekend moet worden gemaakt. De e-mail van DRZ is naar het oordeel van de rechtbank geen bekendmaking van een besluit, maar slechts een uitnodiging, nu de onderliggende beslissing van verweerder geen besluit is. Deze beslissing is immers niet gericht op rechtsgevolg. Niet het niet-verschijnen in [Q] , maar de stelling van verweerder dat de schade niet aannemelijk is gemaakt vormt de grondslag voor de naheffing. Pas tegen de naheffingsaanslag kan bezwaar worden gemaakt. Nu de aanwijzing van een plaats en tijdstip geen besluit is, is gelet op artikel 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht geen mandaat vereist. Een mandaat houdt immers de bevoegdheid in om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser op een juiste wijze is uitgenodigd om zijn auto te tonen in [Q] .
14. Verweerder heeft de schade betwist, maar geen hertaxatie laten uitvoeren. Weliswaar heeft DRZ een rapport opgesteld, maar hierin is vermeld dat sprake is van “no show”. Of DRZ de foto’s bij de aangifte heeft beoordeeld en zich op basis daarvan een oordeel over de gestelde schade heeft gevormd, is niet duidelijk geworden.
15. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van schade die niet past bij de leeftijd van de auto. Uit het taxatierapport volgt dat sprake is van een wijkende dorpelafdekking, enkele deuken en krassen en steenslag. Volgens eiser is de steenslag bovengemiddeld. Deze is ontstaan doordat op de Duitse autosnelwegen harder wordt gereden, waardoor steenslag meer impact heeft.
16. De rechtbank oordeelt dat eiser met hetgeen hij naar voren heeft gebracht enige schade aannemelijk heeft gemaakt. Ook is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat enige steenslag bij een auto van tweeënhalfjaar oud aanvaardbaar is en dat de onderhavige steenslag bovengemiddeld is. Omdat in de schadecalculatie bij het taxatierapport echter alle steenslag als schade in aanmerking is genomen, heeft eiser de omvang van de schade niet aannemelijk gemaakt. Nu verweerder slechts in zijn algemeenheid de omvang van de schade heeft betwist, zal de rechtbank deze schattenderwijze vaststellen. Zij stelt deze op € 3.500.
17. Wat de waardevermindering als gevolg van de schade betreft, geldt sinds 1 januari 2015 als uitgangspunt dat deze op 72% van de gecalculeerde schade wordt bepaald. Dit volgt uit bijlage I bij de Uitvoeringsregeling. Indien de taxateur van mening is dat de waardevermindering voor het te taxeren motorrijtuig hoger is dan de vastgestelde norm wordt dit gemotiveerd aangegeven, gestaafd met deugdelijke schadecalculatie en beeldmateriaal. De taxateur heeft in dit geval 100% van de schade afgetrokken. Als motivering heeft hij gegeven dat het een jong voertuig met weinig kilometers betreft, dat er weinig tot geen gebruikte of imitatiedelen op de markt verkrijgbaar zijn en dat de aard en omvang van de reparatie zich niet lenen voor een herstel voor een lager bedrag. Deze motivering overtuigt geenszins. De auto was ten tijde van de aangifte tweeënhalf jaar oud en had bijna 50.000 kilometer gereden. Deze leeftijd en kilometerstand rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank geen hoger percentage dan 72. De overige argumenten zijn niet nader onderbouwd.
18. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de invloed van de schade op de waarde van de auto vaststellen op 72% van € 3.500, oftewel € 2.520. De handelsinkoopwaarde van de auto bedraagt dan € 20.085. Uitgaande van de cataloguswaarde van € 65.720 bedraagt het afschrijvingspercentage 69,44. De bruto BPM bedraagt € 10.431. Dit betekent dat eiser in totaal € 3.187 verschuldigd is. Aftrek van het op aangifte voldane bedrag van € 2.900 leidt tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 287. Het beroep is dus gegrond.
Verzuimboete
19. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Op eiser rust de last feiten en omstandigheden te stellen die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas. Eiser stelt dat hem niets valt te verwijten, omdat hij aangifte heeft gedaan aan de hand van een door een deskundige opgemaakt taxatierapport. Hierdoor kan volgens eiser niet worden gezegd dat hij zelf ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat door het indienen van de aangifte de volgens die aangifte verschuldigde BPM lager is dan de werkelijk verschuldigde BPM. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de boete te matigen.
20. De bestuursrechter in belastingzaken heeft tot taak te onderzoeken of de boete, hoewel deze is opgelegd conform de wettelijke regeling en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB), in dit specifieke geval passend en geboden is (vergelijk Hoge Raad 10 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7216). Daarbij kan de rechter verschillende, ook niet in het BBBB genoemde, omstandigheden laten meewegen.
21. De rechtbank oordeelt dat in het onderhavige geval geen sprake is van avas. Eiser heeft 100% van het schadebedrag in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde, terwijl op basis van bijlage I bij de Uitvoeringsregeling BPM vanaf het jaar 2015 als uitgangspunt slechts een aftrek van 72% is toegestaan. Daarmee kan niet gezegd worden dat eiser geen enkel verwijt treft dat te weinig belasting is geheven. Een boete van 10% acht de rechtbank passend en geboden. Nu de naheffingsaanslag is verminderd tot € 287, leidt dit tot een vermindering van de boete tot € 28.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond.
23. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.482 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
24. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid vanmr. M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.