Hof 's-Hertogenbosch, 02-07-2015, nr. 14/00962
ECLI:NL:GHSHE:2015:2518
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-07-2015
- Zaaknummer
14/00962
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:2518, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑07‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:847, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2015/2448 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Uitspraak 02‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Invoer gebruikte kampeerauto vanuit Duitsland. Uitgangspunt voor de heffing van BPM bij gebruikte voertuigen die in Nederland worden ingevoerd vanuit een andere EU-lidstaat is dat niet meer BPM geheven mag worden dan de BPM die nog drukt op vergelijkbare gebruikte voertuigen die al in Nederland zijn geregistreerd. Hof: vergelijkbare gebruikte voertuigen zijn in dit geval geen gebruikte gesloten bestelauto’s, maar gebruikte kampeerauto’s. De historische nieuwprijs van de kampeerauto moet worden afgezet tegen de waarde van de gebruikte kampeerauto op moment van registratie, en niet tegen de waarde van de vergelijkbare gesloten bestelauto. Dit betekent dat voor het vaststellen van het afschrijvingspercentage wél rekening moet worden gehouden met de uitrusting tot kampeerauto. Slechts voor de berekening van de bruto BPM bij nieuwe kampeerauto’s is in het Kaderbesluit een goedkeuring gegeven, in die zin dat kan worden uitgegaan van de catalogusprijs van de met de kampeerauto vergelijkbare gesloten bestelauto, zonder de waarde van de aan de recreatieve functie toe te rekenen delen van de inrichting
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 14/00962
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 september 2014, nummer AWB 12/4913, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen door belanghebbende op aangifte voldane belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) en de opgelegde naheffingsaanslag BPM.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft op 11 mei 2011 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een motorrijtuig van het merk Ford Transit met identificatienummer [nummer] . De verschuldigde BPM ten bedrage van € 7.853 is op 16 mei 2011 voldaan. De Inspecteur heeft met dagtekening 16 mei 2011 een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 367. Belanghebbende heeft tegen de voldoening op aangifte alsmede tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 156. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 246. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 mei 2015 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , adviseur te [plaats] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] .
1.5.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
1.6.
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en de wederpartij.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende heeft op 11 mei 2011 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig van het merk Ford, type Transit 350L, met VIN: [nummer] (hierna: de kampeerauto). De aangifte resulteert in een te betalen bedrag van € 7.853. De Inspecteur heeft op 16 mei 2011 een naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 367. De belasting op aangifte, alsmede de belasting volgens de naheffingsaanslag, is op 16 mei 2011 voldaan. Enige dagen later heeft de registratie van de kampeerauto in het kentekenregister plaatsgevonden.
2.2.
De kampeerauto is afkomstig uit Duitsland. De datum van eerste toelating aldaar is7 september 2010.
2.3.
In het Besluit van 14 december 2010, DGB2010/7686M, Stcrt. 2010, 20502 (hierna: het Besluit) is ten aanzien van kampeerauto’s het volgende opgenomen:
“5.4. Kampeerauto's
5.4.1.
Maatstaf van heffing kampeerauto
Als een gesloten bestelauto is ingericht als kampeerauto die voldoet aan de in paragraaf 5.4.2 genoemde voorwaarden, zou de bpm moeten worden berekend over de catalogusprijs van de kampeerauto. De meeste kampeerauto's worden vervaardigd op basis van een bepaald type gesloten bestelauto.
Goedkeuring
Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik het volgende goed.
Als een gesloten bestelauto wordt gebruikt als basis voor een qua wielbasis van die bestelauto afwijkende kampeerauto en voldoet aan de voorwaarden, wordt de bpm berekend over de catalogusprijs van een zoveel mogelijk met de verkregen kampeerauto vergelijkbare gesloten bestelauto. Dit geldt ook als een kampeerauto is afgeleid van een ander soort auto (bijvoorbeeld een chassis-cabine). Daarbij wordt achtereenvolgens rekening gehouden met:
- het merk en type van de gebruikte auto of chassis-cabine;
- het motortype (diesel, benzine, cilinderinhoud, aantal kW);
- de wielbasis van de kampeerauto.
Als de wielbasis van de verkregen kampeerauto afwijkt van de wielbasis van de vergelijkbare bestelauto of chassis-cabine, wordt uitgegaan van de vergelijkbare auto met de in centimeters meest nabij gelegen wielbasis die de feitelijke wielbasis van de kampeerauto niet te boven gaat.
Voor het bepalen van de catalogusprijs is het uiteindelijke resultaat, de vervaardigde kampeerauto, doorslaggevend. Steeds wordt uitgegaan van de catalogusprijs van een met die kampeerauto op voornoemde kenmerken vergelijkbare vracht- of bestelauto.
5.4.2.
Recreatieve functie
Een kampeerauto heeft twee functies. Enerzijds dient hij voor het vervoer van personen. Anderzijds heeft hij een recreatieve functie, die vergelijkbaar is met die van tenten en caravans.
Voor het bepalen van de maatstaf van heffing van een kampeerauto wordt uitgegaan van de catalogusprijs van een met die kampeerauto vergelijkbare bestelauto, met inbegrip van de waarde van de aan de recreatieve functie toe te rekenen delen van de inrichting.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de bpm voor kampeerauto's niet wordt berekend over dat deel van de catalogusprijs dat is toe te rekenen aan de recreatieve functie. Ik stel hierbij de volgende cumulatieve voorwaarden aan de binnenruimte van deze kampeerauto. De binnenruimte ligt achter de stoelen voor de bestuurder en de bijrijder en is bestemd voor het verblijf en de overnachting.
- De binnenruimte van het als kampeerauto ingerichte motorrijtuig moet minimaal 170 cm hoog zijn (stahoogte), over een lengte van minimaal 200 cm en over een breedte van minimaal 90 cm.
- In afwijking hiervan mag, als de binnenruimte met een oorspronkelijk dak geen stahoogte heeft van 170 cm maar minimaal 130 cm, het dak voorzien zijn van een al dan niet uitklapbare permanent aangebrachte gesloten dakconstructie waardoor de stahoogte over een breedte van ten minste 90 cm en een lengte van ten minste 100 cm verhoogd kan worden tot een stahoogte van ten minste 170 cm.
- Voor motorrijtuigen van het merk Volkswagen, type Transporter, met een door de RDW toegekende 'datum van eerste toelating tot de weg' van vóór 1 januari 1994, waarbij de motor vanaf de fabriek achterin is geplaatst, geldt dat deze criteria ten aanzien van de binnenruimte kunnen worden toegepast als ware de motor niet achterin gelegen.
- De binnenruimte moet ten minste zijn voorzien van:
- twee vaste zitplaatsen;
- een tafel, waarvan de bevestiging zodanig mag zijn ontworpen dat hij eenvoudig kan worden verwijderd;
- slaapaccommodatie voor ten minste twee personen, eventueel gecreëerd met behulp van de zitplaatsen, niet zijnde de bestuurders- of bijrijderzitplaatsen;
- vaste en afsluitbare opbergfaciliteiten;
- een vast keukenblok met een minimale hoogte van 60 cm van het werkblad, voorzien van een (ingebouwde) vaste kookgelegenheid en een vaste, niet volledig uitneembare watervoorziening met een spoelbak, een kraan en een afvoer, het geheel bestemd voor gebruik in de binnenruimte.”
2.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat wordt voldaan aan de in het Besluit genoemde voorwaarden van de binnenruimte van de kampeerauto. Evenmin is in geschil dat de “zoveel mogelijk met de verkregen kampeerauto vergelijkbare gesloten bestelauto” een Ford Transit 350L betreft. De nieuwwaarde van een gesloten bestelauto Ford Transit 350L bedraagt € 28.350 en de bruto BPM € 10.960.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
In geschil is de verschuldigde BPM ter zake van de registratie van de kampeerauto. Meer in het bijzonder is in geschil of bij de bepaling van de afschrijving kan worden aangesloten bij de waarde van een gebruikte gesloten bestelauto Ford Transit 350L, zonder recreatieve voorzieningen (standpunt belanghebbende), dan wel bij de waarde van een gebruikte kampeerauto, met recreatieve voorzieningen (standpunt Inspecteur).
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben partijen hieraan het volgende toegevoegd.
Belanghebbende:
- Ingevolge EU-recht is de restantwaarde een afgeleide van de nieuwwaarde; dat is in dit geval de nieuwwaarde van een Ford Transit 350L zonder recreatieve voorzieningen (op grond van het Besluit). De restantwaarde is daarom ook zonder de waarde van de recreatieve voorzieningen. De kampeerfunctie moet helemaal buiten beschouwing blijven.
- De bewijslast ligt bij de Inspecteur. Dit heeft de Rechtbank miskend. Wanneer de Inspecteur niet aan zijn bewijslast voldoet, dient mijn standpunt te worden gevolgd.
De Inspecteur:
Wanneer het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, heeft hij recht op een rentevergoeding over de teruggaaf, overeenkomstig HR 19 december 2014, nr. 13/06055, ECLI:NL:HR:2014:3606, BNB 2015/76.
Partijen
Over de cijfers bestaat geen verschil van mening. Indien het gelijk aan belanghebbende is, bedraagt de verschuldigde BPM € 6.919.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en een aanvullende teruggaaf van € 934 aan BPM, onder toekenning van een adequate rentevergoeding. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt dat, ter berekening van de verschuldigde BPM, de waarde van de gebruikte kampeerauto wordt bepaald door de waarde van een gebruikte gesloten bestelauto Ford Transit 350L. Hij baseert zich hierbij op een opgave van Dienst Importauto’s.nl van 11 mei 2011 voor een Ford Transit 350L, bouwjaar september 2010, ingevolge welke opgave de handelswaarde op € 17.896 is gesteld. Hierbij is rekening gehouden met een correctie voor de feitelijk lagere kilometerstand (feitelijk 6.080 kilometer tegen norm 26.700 kilometer). Het afschrijvingspercentage berekent belanghebbende aldus op 36,87% ((€ 28.350 - € 17.896)/€ 28.350) en de verschuldigde BPM op € 6.919 ((1 – 0,3687) x € 10.960).
4.2.
De Inspecteur heeft een afschrijvingspercentage toegepast van 25, in eerste instantie gebaseerd op de tabel van artikel 10, lid 2, Wet BPM jo. artikel 8 Uitvoeringsregeling BPM 1992. De waarde bedraagt dan € 21.262 ((1 – 0,25) x € 28.350) en de verschuldigde BPM € 8.220 ((1 – 0,25) x € 10.960). In hoger beroep beroept de Inspecteur zich niet langer op de forfaitaire tabel, maar sluit hij zich aan bij het oordeel van de Rechtbank dat een afschrijving van 25% over een periode van nog geen jaar zeker niet te laag is.
4.3.
Uitgangspunt voor de heffing van BPM bij gebruikte voertuigen die in Nederland worden ingevoerd vanuit een andere EU-lidstaat is dat niet meer BPM geheven mag worden dan de BPM die nog drukt op vergelijkbare gebruikte voertuigen die al in Nederland zijn geregistreerd. Naar het oordeel van het Hof zijn vergelijkbare gebruikte voertuigen in dit geval geen gebruikte gesloten bestelauto’s, maar gebruikte kampeerauto’s, nu, naar tussen partijen ook niet in geschil is, wezenlijke verschillen bestaan tussen deze auto’s. Voor het vaststellen van het afschrijvingspercentage bij een gebruikte kampeerauto dient derhalve de historische nieuwprijs van een kampeerauto te worden afgezet tegen de waarde van de gebruikte kampeerauto op het moment van registratie, en niet tegen de waarde van de vergelijkbare gesloten bestelauto. Dit betekent dat voor het vaststellen van het afschrijvingspercentage wél rekening moet worden gehouden met de uitrusting tot kampeerauto. Belanghebbendes andersluidende standpunt moet worden verworpen. Slechts voor de berekening van de bruto‑BPM bij nieuwe kampeerauto’s is in het Besluit een goedkeuring gegeven, in die zin dat kan worden uitgegaan van de catalogusprijs van de met de kampeerauto vergelijkbare gesloten bestelauto, zonder de waarde van de aan de recreatieve functie toe te rekenen delen van de inrichting. De aldus berekende bruto-BPM geldt wel als uitgangspunt voor de berekening van de rest-BPM in vergelijkbare gebruikte voertuigen die al in Nederland zijn geregistreerd.
4.4.
Noch de Inspecteur, noch belanghebbende, heeft een inkoopwaarde van de kampeerauto op moment van registratie aangedragen, bijvoorbeeld door overlegging van een koerslijst of taxatie. Het Hof zal deze inkoopwaarde daarom zelf vaststellen. Het Hof acht, overeenkomstig het oordeel van de Rechtbank, een afschrijving van 25% voor de kampeerauto over een periode van nog geen jaar zeker niet te laag. De door de Inspecteur berekende verschuldigde BPM van € 8.220 bij een inkoopwaarde van € 21.262 is daarom niet te hoog.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 2 juli 2015 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, J. Swinkels en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.