HR, 10-06-2005, nr. 40 601
ECLI:NL:HR:2005:AT7216
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-06-2005
- Zaaknummer
40 601
- LJN
AT7216
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AT7216, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑06‑2005; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2005/30.6 met annotatie van Redactie
NTFR 2005/782 met annotatie van MR. E. THOMAS
Uitspraak 10‑06‑2005
Inhoudsindicatie
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 september 2003, nr. 00/01412, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking...
Partij(en)
Nr. 40.601
10 juni 2005
FP
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 september 2003, nr. 00/01412, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken AA-00-AA een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 15 september 1998 tot en met 14 september 1999 ten bedrage van ƒ 709, alsmede een boete van ƒ 709. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak betreffende de boetebeschikking vernietigd en de boete verminderd tot een bedrag van € 45,38. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Het motorrijtuig waarvoor de onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd, was vanaf 25 augustus 1999 tot en met 6 april 2000 opgenomen in de bedrijfsvoorraad van belanghebbendes onderneming. Op 14 september 1999 is met de personenauto gebruik gemaakt van de openbare weg zonder dat aan de auto handelaarskentekenplaten waren aangebracht.
3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat sprake is van een wanverhouding tussen de verzuimboete en de ernst van het door belanghebbende begane verzuim. Het Hof heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat hij ten tijde van de controle nog maar juist met zijn bedrijf begonnen was, dat hij zijn bedrijf alleen uitoefende, en dat het hem - bij de grote drukte op de automarkt - niet steeds mogelijk was voldoende controle op het gebruik van de handelaarskentekenplaten uit te oefenen.
3.3.
Het middel strekt in de eerste plaats ten betoge dat 's Hofs oordeel dat sprake is van een wanverhouding, onbegrijpelijk is, gezien enerzijds de uit de geschiedenis van totstandkoming van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 blijkende bedoeling van de wetgever dat, gelet op het relatief lage bedrag aan verschuldigde belasting en de gewenste preventieve werking, in beginsel een boete van 100 percent moet worden opgelegd, en anderzijds de ernst van de overtreding door belanghebbende, die immers bedrijfsmatig handelt.
Het middel faalt in zoverre. 's Hofs oordeel geeft, mede gelet op de omstandigheid dat het Hof - hoezeer ook met inachtneming van de in het middel vermelde bedoeling van de wetgever - tot taak had te onderzoeken, of, gelet op alle naar zijn oordeel in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, de Inspecteur terecht een verzuimboete van ƒ 709 heeft opgelegd, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk.
3.4.
Het middel betoogt voorts dat 's Hofs oordeel dat in de gegeven omstandigheden een boete van ƒ 100 passend en geboden is, onbegrijpelijk is.
's Hofs oordeel is, gelet op de gegeven motivering, niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve ook in zoverre.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2005.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 414.