HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6053, NJ 2012/104. Vgl. HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7725.
HR, 23-04-2019, nr. 17/01058
ECLI:NL:HR:2019:655, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-04-2019
- Zaaknummer
17/01058
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:655, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑04‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2017:1018, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:220
ECLI:NL:PHR:2019:220, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:655
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0222
Uitspraak 23‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Opzetheling van monstrans uit museum Catharijneconvent Utrecht, art. 416.1.a.Sr. Wettelijk niet toegestane combinatie van taakstraf en onvoorwaardelijke gevangenisstraf, art. 9.4 Sr. Hof heeft verdachte veroordeeld tot (i) gevangenisstraf van 15 maanden en (ii) taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. ‘s Hofs oplegging van taakstraf naast veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden heeft geen wettelijke grondslag, gelet op art. 9.4 Sr. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:1235.
Partij(en)
23 april 2019
nr. S 17/01058
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 februari 2017, nummer 21/004033-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof een wettelijk niet toegestane combinatie van straffen heeft opgelegd.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot:
(i) een gevangenisstraf van 15 maanden en
(ii) een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
2.3.
Het middel slaagt. Het klaagt terecht dat de oplegging door het Hof van een taakstraf naast een veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden geen wettelijke grondslag heeft. Art. 9, vierde lid, Sr bepaalt immers:
"In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen."
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
Gelet op de hierna volgende beslissing behoeft het middel geen bespreking.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2019.
Conclusie 12‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over opzetheling van een monstrans die in 2013 in Utrecht was gestolen. De conclusie strekt in zoverre tot verwerping van het cassatieberoep. Voorts handelt de conclusie over een wettelijk ontoelaatbare combinatie van straffen. De conclusie strekt op dat punt tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof.
Nr. 17/01058 Zitting: 12 maart 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1235 – bij arrest van 14 februari 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens meer subsidiair “opzetheling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij afgewezen.
Namens de verdachte heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“meer subsidiair:
hij in de periode van 29 januari 2013 tot en met 13 februari 2013 te Utrecht, een monstrans (waardevol historisch kunstwerk van de huiskerk ‘Het Boompje’) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde Monstrans wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende, in de aanvulling op het arrest opgenomen, bewijsmiddelen:
1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier rechercheur van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL091A 2013022772-1, gedateerd 5 februari 2013, dossierpagina 295-297, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde] , zakelijk weergegeven:
Ik ben directeur van Museum Catharijneconvent te Utrecht en ik ben gemachtigd aangifte te doen. Op 29 januari 2013 tussen 14.22 uur en 14.27 uur heeft er in Museum Catharijneconvent een kunstroof plaatsgevonden. Het weggenomen goed betreft een monstrans van de huiskerk “Het Boompje ” te Amsterdam. Deze monstrans hadden wij in bruikleen van Parochie van de Heilige Drie-eenheid. Het is een verguld zilveren stralenmonstrans, versierd met veel diamanten, met ter weerszijden van lunula een engel en eronder evangelistensymbolen. Deze monstrans stond in een vitrine in de schatkamer van het museum. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek, genummerd PL0981 2013022772-19, gedateerd 3 juni 2013, dossierpagina 611-654, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 juni 2013 te 15.00 uur werd door ons, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , als forensisch onderzoeker op verzoek van Politie Utrecht een forensisch onderzoek naar sporen verricht in museum Catharijne Convent te Utrecht. (...) Door ons werd een onderzoek ingesteld aan- en in de door de dader(s) achtergelaten sporttas. Deze tas, voorzien van een label met de tekst “Action Sport’’ was zwart van kleur en had diverse compartimenten. In het hoofdvak van de tas troffen wij twee delen van de monstrans aan. Verder troffen we in een zijvak een zwart kunststof voorwerp aan.
Bij nader onderzoek bleek dit een gebitsbeschermer, ook wel bitje genoemd. In het bitje waren duidelijk een onder- en bovengebit zichtbaar. De tas werd, evenals het bitje in beslaggenomen voor een vervolgonderzoek.
Object: overige
Kleur: zwart
Bijzonderheden: aangetroffen in zijvak van tas, onder- en bovenbeet
SIN: AAFD7102NL
3. Het rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een kunstroof gepleegd in Utrecht op 29 januari 2013, van het Nederlands Forensisch Instituut, genummerd 2013.01.30.256, gedateerd 1 februari 2013, dossierpagina 703-706, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
DNA -onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan DNA-onderzoek:
SIN: AAFD7102NL#01
Bemonstering van het gehele bitje uit een sporttas
Resultaten, interpretatie en conclusie
SIN | Beschrijving DNA-profiel/ celmateriaal kan afkomstig zijn van | Berekende frequentie of matchkans DNA-profiel |
AAFD7102NL#01 | DNA-profiel van een man [verdachte] | Kleiner dan 1 op 1 miljard |
DNA-databank
Het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering AAFD7102NL#01 is op I februari 2013 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezig DNA-proftelen. Hierbij is een match gevonden met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 13203. Het DNA- profiel van [verdachte] RFU151 maakt deel uit van dit DNA-profielcluster. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonstering AAFD7102NL#01 afkomstig kan zijn van [verdachte] .
4. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] , beiden brigadier rechercheur van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2013 022772, gedateerd 6 juni 2013, dossierpagina 244-248, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
Mijn vrouw [betrokkene 2] en ik wonen op het adres [A straat 1] in Tiel. [medeverdachte 1] zal ik misschien wel gezien hebben op de 29ste of 30ste januari. Hij zette bij ons een ding neer. Een goudkleurig ding met diamantjes erin. Ongeveer een halve meter hoog. [medeverdachte 1] liet dat ding achter. [medeverdachte 1] zei dat dat ding veel waard was. [medeverdachte 1] zei dat dat ding gestolen was. [medeverdachte 1] kwam een dag later dat ding ophalen.
5. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 5] , analist bij politie Midden- Nederland, divisie Informatie, opgemaakt rapport telecomanalyse onderzoek 09Convent13, dossiernummer 2013 022772, gedateerd 6 juni 2013, dossierpagina 531-536, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit tactisch onderzoek bleek dat voor de kunstroof de volgende personen als verdachten in aanmerking kwamen:
[medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 1] 1984;
[verdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 1991;
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 3] 1987;
[medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 4] 1990.
Verder bleek uit onderzoek dat voornoemde verdachten een aantal mobiele telefoons in gebruik hadden. Van de telefoonnummers die op de dag van de kunstroof in gebruik waren, volgt hieronder een overzicht met bevindingen:
Het nummer [telefoonnummer 1] (in gebruik bij verdachte [verdachte] ) straalt op 29 januari 2013 tussen 12.00 en 17.00 uur (o.a. ook om 14.28 uur) de mastlocatie Cremerplein [[...]] te Utrecht aan.
Uit analyse van de historische printlijst van zowel de nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [medeverdachte 1] ) als van nummer [telefoonnummer 4] (in gebruik bij verdachte [verdachte] ) blijkt dat zij op 30 januari 2013 een mast aanstralen in Tiel.
Nummer [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [medeverdachte 1] ) straalt op 30 januari 2013 tussen 21.27 uur en 21.36 uur vier maal de mast aan de [E straat 1] te Tiel aan. Nummer [telefoonnummer 4] (in gebruik bij verdachte [verdachte] ) straalt op 30 januari 2013 om 21.36 uur dezelfde mast aan de [E straat 1] te Tiel aan.
Uit onderzoek is gebleken dat opa en oma van [medeverdachte 1] , de bewoners van de woning in Tiel, waar de monstrans werd gefotografeerd, de beschikking hebben over een drietal telefoonnummers, te weten:
[telefoonnummer 7]
[telefoonnummer 6]
[telefoonnummer 5]
Uit analyse blijken de volgende contacten:
Op 29 januari 2013 om 19.45 uur wordt nummer [telefoonnummer 1] (in gebruik bij verdachte [verdachte] ) ingebeld door nummer [telefoonnummer 7] ;
Op 29 januari 2013 om 20.05 uur wordt nummer [telefoonnummer 4] (in gebruik bij verdachte [verdachte] ) ingebeld door nummer [telefoonnummer 7] ;
Op 30 januari 2013 om 15.00 uur wordt nummer [telefoonnummer 4] (in gebruik bij verdachte [verdachte] ) ingebeld door nummer [telefoonnummer 7] .
6. Het schriftelijke bescheid, inhoudende een uitgewerkt tapgesprek (gevoerd op 7 februari 2013 te 14:20:13 uur), dossierpagina’s 736 en 737, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Getapt telefoonnummer: [telefoonnummer 9]
([telefoonnummer 9] wordt [verdachte] genoemd. [telefoonnummer 8] noemt zich [medeverdachte 1] )
[telefoonnummer 8]: [betrokkene 8] belde me net hij zei uhh hij kan weg morgen ja maar het kost 2 meijertjes. Dat zei die [telefoonnummer 9]:
Tkost 2 meijertjes
[telefoonnummer 8]: ja maar ja dat maakt niet uit weet je waarom, ik weet waarom omdat die die dingen toch niet kan verkopen snap je. Daarom dus moeilijk te verstaan, hij heb daarmee zijn risicogeld snap je is logisch.
[telefoonnummer 9]: ah geeft hem maar een klavertje, we knallen hem het water in de kanker.
[telefoonnummer 8]: Ah 2 meijertjes dat is niks man. Dat is echt niks geloof mij. Weet je hoeveel je terug krijgt
[telefoonnummer 9]: hoeveel
[telefoonnummer 8]: Ik ben net gebeld 53 meijertjes 54 meijertjes
[telefoonnummer 9]: ja?
[telefoonnummer 8]: hmm
[telefoonnummer 9]: dat is lekker
[telefoonnummer 8]: ja is lekker toch ja ik heb wel mazzel weet je
[telefoonnummer 9]: jazeker
[telefoonnummer 8]: ja daarom ja ik heb meijertje betaald maar hij heeft nog 500 aan mij verdiend nog extra dus uh snap je
[telefoonnummer 9]: daarom kankerhond
[telefoonnummer 8]: ja daarom maar ja voor twee meijertjes ken je m in ieder geval daar morgen neer zetten weet je op die plek dus ja.
7. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] , brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal relaas dossier kunstroof, dossiernummer 2013 022772, gedateerd 18 juni 2013, dossierpagina 11-24, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 12 februari 2013 werd in de uitzending van het RTV Utrecht nieuws van 12.00 uur aangekondigd dat er de volgende dag beelden getoond zouden gaan worden van de diefstal van de monstrans uit het Catharijneconvent te Utrecht. Tevens werd er gemeld dat door de verzekeraar van de monstrans een beloning zou worden uitgeloofd voor degene met de tip, die zou leiden tot de vondst van de monstrans.
8. Het schriftelijke bescheid, inhoudende een uitgewerkt tapgesprek (gevoerd op 12 februari 2013 te 14:20:13 uur), dossierpagina 739, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Getapt telefoonnummer: [telefoonnummer 10]
( [verdachte] belt uit naar [telefoonnummer 11])
[telefoonnummer 11] ligt nog te slapen
[verdachte] : Kijk is tv, zet je tv aan
[telefoonnummer 11]: tv waarom?
[verdachte] : klotezooi
[telefoonnummer 11]: echt niet
[verdachte] : ja
[telefoonnummer 11]: meen je dat, ernstig
[verdachte] : ja
Bellen elkaar zo
9. Het schriftelijke bescheid, inhoudende een uitgewerkt tapgesprek (gevoerd op 13 februari 2013 te 10:29:09 uur), dossierpagina 744, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Getapt telefoonnummer: [telefoonnummer 2]
([telefoonnummer 2] belt uit naar [telefoonnummer 9])
[telefoonnummer 9]: Hallo
[telefoonnummer 2]: Jongen?
[telefoonnummer 9]: Hey [medeverdachte 1]
[telefoonnummer 2]: Waar blijf je nou, jochie.
[telefoonnummer 9]: Ik kan niet van huis weg.
[telefoonnummer 2]: nou nou nou. Ja zo dan heb ik zo geen auto meer snappie. Daarom bel ik al om 9 uur in de ochtend jochie
[telefoonnummer 9]: ok
[telefoonnummer 2]: het is half elf jochie
[telefoonnummer 9]: half elf?
[telefoonnummer 2]: voordat je hier bent, is het alweer een halfuur. Weer een twee uur zitten wachten voor jan doedel
[telefoonnummer 9]: nee joh, ik zie je zo
[telefoonnummer 2]: Ok jochie
10. Het schriftelijke bescheid, inhoudende een uitgewerkt tapgesprek (gevoerd op 13 februari 2013 te 13:07:53 uur), dossierpagina 745, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Getapt telefoonnummer: [telefoonnummer 2]
( [verdachte] belt uit met [betrokkene 3] )
NNman: ik moet de auto hebben, het is heel belangrijk
NNvrouw vraagt waar hij naartoe gaat
NNman zegt: ik moet naar iemand toe om te praten
NNvrouw zegt: ik moet wel tanken, want hij is bijna leeg
NNman zegt: ik gooi er wel een tientje in.
NNvrouw zegt: de auto moet naar de garage vandaag
NNman vraagt: wanneer
NNvrouw zegt: ik bel je zo
(noot verbalisant: [betrokkene 3] is de moeder van [verdachte] )
11. Het schriftelijke bescheid, inhoudende een uitgewerkt tapgesprek (gevoerd op 13 februari 2013 te 15:44:08 uur), dossierpagina 747, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven
( [medeverdachte 1] belt uit naar NNman4242)
Getapt telefoonnummer: [telefoonnummer 2]
4242: [betrokkene 4] .
[medeverdachte 1] : He [betrokkene 4] jongen, met [medeverdachte 1] .
(...)
[medeverdachte 1] : Wil je een zakcentje verdienen?
4242: Wat zeg je?
[medeverdachte 1] : ik zeg: wil je een zakcentje verdienen?
4242: Nou, euh...dat kan ik wel gebruiken ja
[medeverdachte 1] : Ja, heb je tijd?
4242: Om te stucadoren of niet, bedoel je?
[medeverdachte 1] : nee nee nee
4242: O, wat anders?
[medeverdachte 1] : even met mij meerijden, kan je even een meiertje verdienen met me.
4242: waarheen rijden?
[medeverdachte 1] : Ik moet even geld ophalen in België
4242: Euhh nu?
[medeverdachte 1] : Ja krijgje. ..euh. Krijg je een meiertje van me en dan betaal ik de tank.
4242: En euhh hoe laat (niet te verstaan)
[medeverdachte 1] : wat zei je?
4242: Hoe laat wil je weg dan?
[medeverdachte 1] : ja, zo snel mogelijk
4242: Hoe lang is het rijden
[medeverdachte 1] : euhh... ander half uur.
4242: anderhalf uur heen, anderhalf uur terug. Het is nou, 4 uur weg, 5 uur. 6 uur, uurtje of 8 terug..
[medeverdachte 1] : juist
4242: ja is goed
[medeverdachte 1] : Ja?
4242: Ja is goed
[medeverdachte 1] : oke...euhh...kom maar op. Haal ons maar op bij mijn huis.
4242: ja, dan rij ik nu gelijk door. Ik was al onderweg naar mijn huis eigenlijk, maar dan rij ik naar je toe.
[medeverdachte 1] : oke, nee is goed. [betrokkene 4] , zie ik je zo
4242: Oke, doei
[medeverdachte 1] : oke, doe doei [betrokkene 4] .
Bij navraag bij Ciot van het gebelde nummer 4242 bleek dat nummer op naam te staan van [betrokkene 4] , met op zijn naam een Citroën Berlingo, voorzien van het kenteken [kenteken 1] .
12. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 6] , Q-41, Q-68, Q-71, Q-86, Q-88 en Q-91, allen opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal van observeren d.d. 13 februari 2013, genummerd 130213/CONV/02, gedateerd 13 februari 2013, dossierpagina 520-524, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 februari 2013 zij tijdens een stelselmatige observatie de navolgende waarnemingen gedaan/ en/of is het volgende ondernomen:
Omstreeks 16.02 uur zag ik, Q-41, dat een groene bestelauto van het merk Citroën, type Berlingo, en voorzien van het kenteken [kenteken 1] , over de [D straat] te Utrecht reed ter hoogte van het Majellapark.
Omstreeks 16.04 uur zag ik, Q-41, dat:
- voornoemde Citroën geparkeerd werd op het trottoir ter hoogte van de portiek die onder andere toegang biedt tot perceel [D straat 1] te Utrecht;
- NN1 uit voornoemde Citroën stapte en naar de voornoemde portiek liep;
- NN1 niets zichtbaars met zich meedroeg;
de deur van de voornoemde portiek werd geopend en NNI een naar buiten gestoken hand schudde;
- NN1 de voornoemde portiek vervolgens binnenging;
- de alarmverlichting van voornoemde Citroën bleef branden.
Omstreeks 16.28 uur zagen wij, Q-41 en Q-71 dat:
- Vier mannen, waaronder NN1 en NN2 uit de voomoemde portiek kwamen;
- Geen van deze mannen zichtbaar iets met zich meedroegen;
- NN1 als bestuurder in de Citroen [kenteken 1] stapte;
- De andere twee mannen, nader te noemen NN3 en NN4, in een lichtblauwe personenauto stapten van het merk Hyundai, type i30 en voorzien van het kenteken [kenteken 2] ;
- NN3 werd later herkend als subject [verdachte] ;
- [verdachte] als bestuurder en NN4 als bijrijder in voornoemde Hyundai stapten;
- De Citroën [kenteken 1] wegreed over de [D straat] in de richting van de Spinozaweg te Utrecht;
- De Hyundai [kenteken 2] achter de Citroen [kenteken 1] aanreed.
Omstreeks 16.32 uur zag ik, Q-86, dat in de kofferruimte van de Hyundai [kenteken 2] een voorwerp lag dat verpakt was middels één of meer zwarte vuilniszakken.
Omstreeks 16.42 zagen wij, Q-86 en Q-68 dat de Hyundai [kenteken 2] en de Citroen [kenteken 1] stopten op de [B straat ] te Vleuten, ter hoogte van de percelen [B straat ] .
Omstreeks 16.42 uur zag ik, Q-86, dat:
- NN1 nog in de Citroen [kenteken 1] zat;
- Twee mannen wegliepen uit de richting van de Hyundai [kenteken 2] en in de richting liepen van de voornoemde perceelnummers van de [B straat ] te Vleuten.
Omstreeks 16.54 uur zag ik Q-86 dat:
- NN1, NN4 en een derde man, wiens signalement sterk overeenkwam met dat van subject [verdachte] , uit de woning [B straat 1] te Vleuten kwamen. Aangezien mijn positie ongewijzigd was, sluit ik niet uit dat het perceel [B straat 2] te Vleuten betrof.
- NN1 en NN4 en de hierboven omschreven persoon uit de woning kwamen. Eén van hen een groot voorwerp, met vaste vormen, omhuld met een grijze vuilniszak, uit deze woning bij zich droeg.
- NN1 en de onbekend gebleven persoon hierna naar de Hyundai [kenteken 2] liepen en dit voorwerp op de achterbank van de Hyundai [kenteken 2] legden.
Omstreeks 16.54 uur zagen wij, Q-91, Q-86 en Q-88, dat het voorwerp ongeveer één meter hoog was, ongeveer 40 cm breed was en ongeveer 20 centimeter diep was.
Ik, Q-88, zag dat subject [verdachte] op de bestuurdersplaats van de Citroen [kenteken 1] plaatsnam. Ik, Q-86, zag dat NNI en NN4 bij de Hyundai stonden te praten.
Omstreeks 16.56 zagen wij, Q-71 en Q-88 dat de Citroen [kenteken 1] stilstond in de file op de rijksweg A27 ter hoogte van het knooppunt Gorinchem.
Omstreeks 17.50 uur herkende ik, Q-88, de bestuurder van de Citroën [kenteken 1] als zijnde het subject [verdachte] . Rond dit tijdstip werden subject [verdachte] , NNI en NN4 aangehouden.
13. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] , brigadier rechercheur van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2013 022772, gedateerd 18 juni 2013, dossierpagina 15, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De vriendin van [medeverdachte 1] is genaamd [betrokkene 5] . De woning [B straat 1] in Vleuten betreft de woning [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , respectievelijk de moeder en stiefvader van [betrokkene 5] .
14. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , beiden brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL261R 2013008046- 5, gedateerd 13 februari 2013, dossierpagina 422, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verbalisant [verbalisant 7] kreeg een telefonisch verzoek van de meldkamer van politie om in het genoemde voertuig de Hyundai met kenteken [kenteken 2] te kijken of daar een plastic vuilniszak zou liggen. Hierop heeft verbalisant [verbalisant 7] het genoemde voertuig geopend en zag op de achterbank, achter de bestuurdersstoel, een vuilniszak liggen. Deze vuilniszak zat om iets heen gedraaid. Nadat ik verbalisant [verbalisant 7] de vuilniszak had geopend zag ik een soort beeld liggen. Ik herkende dat beeld als zijnde de relikwie monstrans welke op televisie was getoond en welke met geweld was weggenomen uit een museum te Utrecht.
15. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 9] , brigadier van Korps Landelijke Politiediensten, en [verbalisant 10] , hoofdagent van Korps Landelijke Politiediensten, opgemaakt proces-verbaal van aanhouding, genummerd PL261R 2013008046-7, gedateerd 13 februari 2013, dossierpagina 38-39, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 februari 2013 te 17.50 uur hielden wij, verbalisanten, op de A27 als verdachte aan:
Achternaam: [verdachte] (opmerking hof: NN3)
Voornaam: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum 2] 1991
16. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 9] , brigadier van korps Landelijke Politiediensten, en [verbalisant 10] , hoofdagent van Korps Landelijke Politiediensten, opgemaakt proces-verbaal van aanhouding, genummerd PL261R 2013008046-9, gedateerd 13 februari 2013, dossierpagina 78-79, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 februari 2013 te 17.50 uur hielden wij, verbalisanten, op de A27 als verdachte aan:
Achternaam: [medeverdachte 1] (opmerking hof: NN1)
Voornaam: [medeverdachte 1]
Geboren: [geboortedatum 3] 1987
17. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 8] , en [verbalisant 7] , beiden brigadier van Korps Landelijke Politiediensten, opgemaakt proces-verbaal van aanhouding, genummerd PL261R 2013008046-2, gedateerd 13 februari 2013, dossierpagina 174-175, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 13 februari 2013 te 17.50 uur hielden wij, verbalisanten, op de A27 als verdachte aan:
Achternaam: [betrokkene 4] (opmerking hof: NN4)
Voornaam: [betrokkene 4]
Geboren: [geboortedatum 2] 1977
18. Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 11] , brigadier van politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 20 augustus 2013, dossierpagina 895, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisant:
Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van woensdag 13 februari 201, in de woning van [verdachte] , gelegen [C straat 1] te Utrecht bevat een fout. Daar waar staat dat er een zorgpas op naam van […] aangetroffen werd, moet dit zijn een zorgpas op naam van [medeverdachte 4] , geboren [geboortedatum 5] -1973, BSN: [BSN] . Deze pas behoort toe aan verdachte [medeverdachte 4] .
19. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] , beiden brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, BVH nummer 2013 022772, gedateerd 11 juni 2013, dossierpagina 275-276, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisanten, althans één hunner:
Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte [medeverdachte 4] op 11 juni 2013 hoorden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] , de verdachte en brachten hem na het afleggen van zijn verklaring vanaf hoorkamer 7 naar de toegangsdeur van de arrestantenvleugel van het betreffende arrestantencomplex. (...) Bij de deur aangekomen werd er aangebeld en even gewacht op een medewerker van het arrestantencomplex om de verdachte uiteindelijk naar zijn cel te begeleiden. Dit duurde een paar minuten. Op dat moment begon de verdachte [medeverdachte 4] te vertellen dat hij alles wist over de kunstroof. Wij hoorden hem zeggen dat hij wist wie er allemaal bij betrokken waren. Ik, [verbalisant 1] , vroeg hem wie dat dan waren en wat zij dan hadden gedaan. Wij hoorden verdachte [medeverdachte 4] zeggen dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] het hadden gedaan. Ik, [verbalisant 1] , vroeg vervolgens aan [medeverdachte 4] wie wat had gedaan. Wij hoorden [medeverdachte 4] daarop zeggen dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het museum binnen waren geweest en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] buiten hebben staan wachten. Verder vertelde [medeverdachte 4] dat hij samen met [medeverdachte 1] in Tiel was geweest om dat ding bij zijn opa en oma op te halen en dat hij toen dat ding op de achterbank had gelegd en dat daarbij mogelijk zijn vingerafdruk op dat ding is gekomen.
20. De verklaring van getuige [verbalisant 4] , brigadier van politie, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 17 maart 2014, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik kan mij het onderzoek 09Convent13 herinneren. Ook kan ik mij herinneren dat wij [medeverdachte 4] in die zaak als verdachte hebben gehoord.
Tijdens zijn verhoor beriep hij zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht ten aanzien van zijn betrokkenheid bij de diefstal van de monstrans, maar hij gaf aan dat hij wel "off the record” wilde verklaren. Toen wij met hem naar de cellengang liepen heeft hij uit eigen beweging verklaard dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] de kunstroof hebben gepleegd. Deze personen zijn op dit moment in de zittingzaal aanwezig, met uitzondering van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 4] vertelde over de rolverdeling dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met de scooter naar het museum zijn gegaan, dat [medeverdachte 2] daar de monstrans heeft weggenomen en dat de rest buiten in de auto wachtte.
21. De verklaring van getuige [verbalisant 4] , brigadier van politie, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 17 maart 2014, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik kan mij het onderzoek 09Convent13 herinneren. [medeverdachte 4] hebben wij in juni 2013 in die zaak als verdachte gehoord. Hij beriep zich voornamelijk op zijn zwijgrecht. Tijdens zijn verhoor in Houten heeft [medeverdachte 4] gezegd dat hij liever niet tijdens het verhoor over de zaak wilde verklaren, maar wel “off the record”. Hem is toen gezegd dat dat niet mogelijk was. Na het verhoor heb ik [medeverdachte 4] met mijn collega [verbalisant 1] teruggebracht naar het arrestantencomplex. Toen wij daar moesten wachten, heeft [medeverdachte 4] het een en ander verklaard met betrekking tot de kunstroof. Hij zei dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] Temming bij het museum binnen waren geweest en dat [medeverdachte 1] en [verdachte] buiten hebben staan wachten. Voor hetgeen [medeverdachte 4] exact heeft verklaard, verwijs ik naar het proces-verbaal van bevindingen dat ik met mijn collega [verbalisant 1] heb opgemaakt.
22. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, van 5 september 2013, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik word in plaats van [verdachte] meestal [verdachte] genoemd.”
5. Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het meer subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt - nagenoeg gelijk aan de rechtbank - nog het volgende.
De gestolen monstrans is ongeveer twee weken na de diefstal teruggevonden in een auto die werd bestuurd door [betrokkene 4] en die door verdachte in een andere auto werd begeleid. Gelet op de afgeluisterde telefoongesprekken heeft medeverdachte [medeverdachte 1] geregeld dat [betrokkene 4] mee zou rijden naar België. In combinatie met het observatieverslag moet het ervoor worden gehouden dat de monstrans in aanwezigheid van [medeverdachte 1] , [betrokkene 4] en verdachte uit de woning aan de [B straat ] (waar de ouders van de vriendin van [medeverdachte 1] wonen) is gehaald en vervolgens is gelegd in de door [betrokkene 4] bestuurde auto. [medeverdachte 1] en verdachte zijn in een andere auto achter de auto van [betrokkene 4] aangereden. Uit de gesprekken die zowel [medeverdachte 1] als verdachte op 13 februari 2013 voerden, kan worden afgeleid dat zij beiden een rol hebben gespeeld in het vervoer van de monstrans op die dag.
Ook een aantal andere bewijsmiddelen in het dossier ondersteunt het oordeel dat verdachte in de periode tussen de diefstal van de monstrans en 13 februari betrokken is geweest bij de opslag en het vervoer van de gestolen monstrans. Op 29 januari 2013 is de monstrans in de woning geweest van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in Tiel. Die dag heeft de telefoon van deze personen contact met telefoonnummers die aan verdachte zijn gelieerd. De volgende dag gebeurt dit weer en straalt de telefoon van verdachte bovendien een telefoonmast aan in Tiel.
In de door de daders bij de diefstal achtergelaten sporttas bevond zich verder een bitje met daarop DNA sporen die volledig matchen met het DNA van verdachte. Verdachte heeft hiervoor geen andere verklaring gegeven dan dat hij zijn sporttassen wel eens kwijtraakt of dat deze wel eens worden gestolen. Verder is van belang dat bij de huiszoeking in de slaapkamer van verdachte een zorgverzekeringspas op naam van [medeverdachte 4] is aangetroffen en dat die [medeverdachte 4] na zijn verhoor bij de politie “off the record” heeft verklaard dat onder andere [verdachte] betrokken is geweest bij de diefstal van de monstrans. Toen de diefstal werd gepleegd zou [verdachte] volgens [medeverdachte 4] buiten in de auto hebben gewacht. Volgens de verklaring van verdachte ter zitting van het hof wordt hij inderdaad [verdachte] genoemd. Gevraagd naar de pas van [medeverdachte 4] heeft verdachte in eerste aanleg zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De omstandigheid dat uit het observatieverslag noch uit andere bewijsmiddelen onomstotelijk blijkt dat verdachte de monstrans zelf in handen heeft gehad, doet niet af aan de bewezenverklaring van opzetheling. Doorslaggevend is immers of verdachte feitelijke zeggenschap heeft gehad over het goed en dat is het geval, met name gelet op de telecomgegevens, de afgeluisterde telefoongesprekken en het observatieverslag, in onderlinge samenhang bezien. Gelet op de verschijningsvorm van de monstrans, de verklaring van [medeverdachte 4] , het bitje met daarop het DNA van verdachte dat in de achtergelaten sporttas is aangetroffen, de telecomgegevens, de afgeluisterde telefoongesprekken en het observatieverslag - uit welke bewijsmiddelen blijkt dat verdachte vanaf het moment van de diefstal tot aan de vondst van de Monstrans door de politie een bepaalde betrokkenheid had - kan het niet anders dan dat verdachte vanaf het moment dat hij feitelijke zeggenschap had, heeft geweten dat de monstrans door een misdrijf verkregen was.”
Beoordeling van het eerste middel
6. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring niet (zonder meer) uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid, met name niet dat de verdachte (zelfstandig) de feitelijke zeggenschap heeft gehad over de monstrans.
7. Art. 416, eerste lid onder a, Sr luidt als volgt:
“1. Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of een zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
8. In het arrest van 21 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1754, NJ 2000/736, m.nt. Schalken heeft de Hoge Raad – met een beroep op de wetsgeschiedenis – een ruime uitleg gegeven aan het bestanddeel “voorhanden hebben”. Voorhanden hebben strekt zich uit tot ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel of krachtens welke titel dan ook. Ook het gebruiken van “een misdrijfgoed” valt derhalve onder voorhanden hebben. Voor het voorhanden hebben is niet nodig dat men te allen tijde onverwijld over het goed kan beschikken, het omvat ook het kunnen beschikken over een goed dat elders is opgeslagen. Er is dan wel een zekere feitelijke zeggenschap vereist.1.
9. In het licht van de hierboven aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad, is niet onjuist dat het hof ter beantwoording van de vraag of van “voorhanden hebben” in de zin van art. 416 Sr sprake is, als maatstaf heeft gebruikt of de verdachte feitelijk zeggenschap heeft gehad over het goed. De vraag is dan nog wel of dat oordeel begrijpelijk is.
10. Met betrekking tot de rol van de verdachte blijkt uit de bewijsvoering het volgende:
- De monstrans is op 29 of 30 januari neergezet bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in Tiel en daar een dag later weer opgehaald (b.m. 4). De telefoon van deze personen heeft op 29 en 30 januari contact gemaakt met aan de verdachte gelieerde telefoonnummers, terwijl de telefoon van de verdachte op 30 januari 2013 een telefoonmast in Tiel heeft aangestraald (b.m. 5).2.
- De verdachte heeft op 7 februari 2013 in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] gezegd “we knallen hem het water in” (b.m. 6). [medeverdachte 1] heeft in ditzelfde telefoongesprek tegen de verdachte gezegd “voor twee meijertjes ken je m in ieder geval daar morgen neer zetten weet je op die plek dus ja”.
- Uit het proces-verbaal van observeren (b.m. 12) blijkt dat de verdachte op 13 februari 2013 omstreeks 16:28 uur met drie andere mannen (NN1, NN2 en NN4) uit een portiek kwam, de verdachte als bestuurder en tezamen met NN4 als bijrijder in een personenauto van het merk Hyundai is gestapt en dat deze Hyundai omstreeks 16:42 uur stopte op de [B straat ] te Vleuten. Twee mannen liepen uit de richting van de Hyundai en in de richting van de [B straat ] , terwijl NN1 in de Citroën zat. Om 16:54 uur kwamen NN1, NN4 en een derde man wiens signalement sterk overeenkwam met dat van de verdachte, uit een woning aan de [B straat ] , waarbij een van deze personen een groot voorwerp, omhuld in een vuilniszak, uit de woning droeg. Dit voorwerp is door een persoon wiens signalement sterk overeenkomt met dat van de verdachte en NN1 op de achterbank van de Hyundai gelegd. De verdachte heeft vervolgens plaatsgenomen op de bestuurdersplaats van de Citroën. NN1 en NN4 stonden bij de Hyundai.
- Blijkens de bewijsoverwegingen van het hof zijn de verdachte en [medeverdachte 1] in een auto achter de auto van medeverdachte [betrokkene 4] aangereden.
- Omstreeks 17:50 uur werden de verdachte, NN1 ( [medeverdachte 1] ) en NN4 ( [betrokkene 4] ) op de A27 aangehouden (b.m. 15, 16 en 17).
- Vervolgens trof een verbalisant in de Hyundai de monstrans aan in een vuilniszak (b.m. 14).
- In een in het museum achtergelaten sporttas zijn twee delen van de monstrans en een gebitsbeschermer van de verdachte aangetroffen (b.m. 2 en 3).
11. Anders dan de steller van het middel, ben ik op grond van het voorgaande van mening dat de feitelijke zeggenschap van de verdachte van voldoende gewicht is om te spreken van “voorhanden hebben” in de zin van art. 416 Sr. De verdachte kon op verschillende momenten zelfstandig beschikken over de monstrans. Immers: (i) de monstrans was op 29 of 30 januari 2013 neergezet bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en zij hadden op deze beide data contact met de verdachte, (ii) de verdachte zei op 7 februari 2013 in een telefoongesprek met medeverdachte [medeverdachte 1] : “we [mijn cursivering, AG] knallen hem het water in” en deze [medeverdachte 1] zei in datzelfde telefoongesprek tegen de verdachte “voor twee meijertjes ken je [mijn cursivering, AG] m in ieder geval daar morgen neer zetten weet je op die plek dus ja” en (iii) de verdachte was op 13 februari 2013 lijfelijk aanwezig en betrokken bij het inladen en vervoeren van de monstrans in de Hyundai.
12. Het middel faalt.
Beoordeling van het tweede middel
13. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof een niet toelaatbare combinatie van straffen heeft opgelegd.
14. Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
“Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting de hierna volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Op klaarlichte dag heeft een diefstal van een waardevol liturgisch kunstvoorwerp, te weten een zogenaamde monstrans, uit het museum Catharijneconvent in Utrecht plaatsgevonden. De monstrans heeft een verzekerde waarde van € 250.000. De diefstal van de monstrans heeft grote indruk heeft gemaakt op de in het museum aanwezige bezoekers en medewerkers. De monstrans is in gehavende staat is teruggevonden. Tot op de dag van vandaag ontbreekt het gedeelte van de monstrans, waarin zich vele ingelegde diamanten bevonden. De verdachte heeft de monstrans op enig moment voorhanden gehad en kan daarom als heler worden aangemerkt.
Uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 3 januari 2017 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van al dan niet gekwalificeerde vermogensdelicten, maar dat na zijn vrijlating geen relevante nieuwe strafbare feiten zijn geregistreerd.
Gelet op de ernst van het feit, meer in het bijzonder gelet op het voorwerp van de heling en de waarde daarvan, is in beginsel een gevangenisstraf voor de duur als opgelegd door de rechtbank, gerechtvaardigd. Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf echter in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze strafzaak een grote impact heeft gehad op zijn persoonlijk leven en hij veel tijd nodig heeft gehad om weer op te krabbelen. Inmiddels is hij, voor zover het betreft relatie en werk, weer op de goede weg.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit niet volstaan kan worden met de oplegging van een gevangenisstraf die de duur van de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis niet te boven gaat. Anderzijds stelt het hof vast dat er sprake lijkt te zijn van een positieve ontwikkeling in het leven van verdachte.
Gelet op het bovenstaande en op het tijdsverloop in deze zaak acht het hof het niet gewenst dat verdachte in deze zaak nog terug moet keren naar de gevangenis. Het hof zal daarom naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur aan verdachte een taakstraf opleggen. Alles afwegende, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest in combinatie met een taakstraf voor de duur van 120 uren, thans een passende bestraffing vormt.”
15. Het dictum van het bestreden arrest luidt, voor zover van belang:
“Het hof:
[…]
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien maanden).
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.”
16. Art. 9, vierde lid, Sr luidt:
“In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel3.ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.”
17. Het middel is terecht voorgesteld.4.Door naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden een taakstraf op te leggen heeft het hof aan de verdachte een combinatie van straffen opgelegd die niet verenigbaar is met het bepaalde in art. 9, vierde lid, Sr.
18. Terugwijzing van de zaak ligt mijns inziens in de rede. Uit de strafmotivering blijkt enerzijds dat het hof van oordeel is dat gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf die de duur van de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis niet te boven gaat, en anderzijds dat het hof het niet gewenst acht dat de verdachte in de onderhavige zaak nog terugkeert naar de gevangenis. Kennelijk heeft het hof om deze reden naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf voor de duur van 120 uren opgelegd. De keuze voor een andere straf die in de ogen van het hof recht doet aan zijn overwegingen, is aan de feitenrechter, dus aan het hof zelf.
Beoordeling van het derde middel
19. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, nu de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
20. Tegen het arrest van het hof is op 15 februari 2017 beroep in cassatie ingesteld. Op 14 maart 2018 zijn de stukken bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden overschreden met afgerond vijf maanden. Een voortvarende behandeling die de overschrijding van de inzendtermijn zou kunnen compenseren behoort niet meer tot de mogelijkheden. In zoverre is het middel terecht voorgesteld.
21. Indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het tweede middel slaagt, hetgeen moet leiden tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging, zal de Hoge Raad aan de bespreking van het derde middel niet toekomen.
Slotsom
22. Het eerste middel faalt. Het tweede en het derde middel slagen.
23. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑03‑2019
Ik merk overigens op dat volgens googlemaps de telefoon van de verdachte de mast aan de [E straat 1] te Tiel heeft aangestraald. De afstand tussen de [E straat 1] en de [A straat 1] – het adres van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] – is 500 meter.
Dit is het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf en niet het restant na aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. Zie Kamerstukken II 1997/98, 26 114, nr. 3 (MvT), p. 11 en Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, art. 9 Sr, aant. 7.
Zie ook HR 11 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2295 en HR 11 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2289.