Het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel betreft het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf en niet het strafrestant na aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht, zie Noyon/Langemeijer/Remmelink, Wetboek van Strafrecht, commentaar op art. 9, aant. 7 (bijgewerkt tot 11 augustus 2018). De combinatie van een gevangenisstraf met een taakstraf wordt nogal eens gebruikt om de ondergane preventieve hechtenis in de strafoplegging te verdisconteren. De duur van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt dan afgestemd op de duur van de ondergane preventieve hechtenis. Zie F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2016, p. 48.
HR, 11-12-2018, nr. 17/03178
ECLI:NL:HR:2018:2295
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-12-2018
- Zaaknummer
17/03178
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2295, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑12‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1185
ECLI:NL:PHR:2018:1185, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑10‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2295
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging afpersing, meermalen gepleegd (art. 317.1 Sr), (medeplegen) telen hennep, meermalen gepleegd (art. 3.B Opiumwet) en voorhanden hebben vuurwapen (art. 26.1 WWM). Wettelijk niet toegestane combinatie van taakstraf en deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, art. 9.4 Sr. Hof heeft verdachte veroordeeld tot (i) gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaren, en (ii) taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Oplegging van taakstraf naast veroordeling tot gevangenisstraf waarvan onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel acht maanden bedraagt, heeft gelet op art. 9.4 Sr geen wettelijke grondslag. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 17/02957 P, 17/05748 en 17/05752 P.
Partij(en)
11 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/03178
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 6 juni 2017, nummer 21/005610-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof een wettelijk niet toegestane combinatie van straffen heeft opgelegd.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot:
(i) een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en
(ii) een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2.3.
Het middel klaagt terecht dat de oplegging door het Hof van een taakstraf naast een veroordeling tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel acht maanden bedraagt, geen wettelijke grondslag heeft. Art. 9, vierde lid, Sr bepaalt immers:
"In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen."
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2018.
Conclusie 30‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over oplegging door het hof van niet toelaatbare combinatie van straffen, art. 9.4 Sr. Hof heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Samenhang met 17/02957, 17/05748 en 17/05752.
Nr. 17/03178 Zitting: 30 oktober 2018 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 6 juni 2017 het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 28 mei 2013 bevestigd, behalve wat betreft de aan de verdachte opgelegde straf en de motivering daarvan. Ook is het vonnis naar aanleiding van een in hoger beroep gevoerd verweer aangevuld. Bij dit vonnis is de verdachte in de zaak met parketnummer 17/880153-10 wegens 1, 2 en 4, telkens opleverende “medeplegen van poging tot afpersing, meermalen gepleegd” en 5 “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld. Tevens is de verdachte in de zaak met parketnummer 17/885362-11 wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod” en in de zaak met parketnummer 17/880038-12 wegens “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot munitie van categorie III” veroordeeld. Het hof heeft de verdachte bij het bestreden arrest veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De onderhavige zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de verdachte (17/02957) en de strafzaak (17/05748) en de ontnemingszaak (17/05752) tegen de medeverdachte [verdachte], waarin ik vandaag ook concludeer.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof een niet toelaatbare combinatie van straffen heeft opgelegd.
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich - samen met anderen - drie keer schuldig gemaakt aan pogingen tot afpersing. Verdachte heeft aangevers door bedreiging met geweld geprobeerd te dwingen tot afgifte van geldbedragen, vermeende schulden ontstaan uit het rippen van een hennepkwekerij. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte telkens een bedreigende situatie geschapen. Hierdoor is niet alleen een gevoel van angst en onveiligheid bij aangevers teweeggebracht, maar is ook inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer.
Daarnaast heeft verdachte zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan het (grootschalig) telen van hennep. Door zijn handelen heeft verdachte meegewerkt aan de bevordering en instandhouding van het illegale circuit betreffende de productie, handel en het gebruik van softdrugs, door welk circuit ook andere vormen van criminaliteit in de hand worden gewerkt.
Tot slot heeft verdachte een vuurwapen, te weten een semiautomatisch pistool van het merk Glock en munitie (kogelpatronen) voorhanden gehad.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 april 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook hennepteelt. De laatste veroordeling op het gebied van hennep dateert uit 2010.
Ook wordt rekening gehouden met het op de dagvaarding vermelde ad informandum gevoegde strafbare feit (voorhanden hebben van een wapen met munitie van de derde categorie), nu verdachte heeft erkend dit feit te hebben gepleegd. Dit feit is hiermee afgedaan.
Ter zitting in hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij inmiddels veel heeft opgebouwd. Zo heeft hij afstand genomen van zijn criminele verleden, werkt hij ruim anderhalf jaar fulltime als machineoperator en woont hij samen met vrouw en kinderen. Daarnaast is betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Gelet op de ernst en de hoeveelheid van de feiten, gepleegd in professioneel crimineel verband, en de recidive, zou het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden zoals door de rechtbank opgelegd, in beginsel op zijn plaats zijn.
Het hof constateert evenwel met de advocaat-generaal en de raadsman dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het vonnis is op 28 mei 2013 - ruim drie jaar na de inverzekeringstelling van verdachte in deze zaak - gewezen. Vervolgens heeft de appelfase na het instellen van hoger beroep op 11 juni 2013 eveneens onevenredig lang - bijna vier jaar - geduurd. Het voorgaande brengt mee dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg én in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Deze aanzienlijke overschrijdingen zouden ertoe leiden dat de op te leggen gevangenisstraf van achttien maanden met drie maanden wordt gematigd tot een gevangenisstraf van vijftien maanden.
Naar aanleiding van het voorgaande, de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten en gelet op hetgeen ter terechtzitting door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht en hetgeen verder is gebleken, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van elf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk en oplegging van de maximale taakstraf van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis. Deze combinatie van straffen leidt er toe dat de positieve ontwikkelingen die verdachte lijkt door te maken niet worden doorkruist door vrijheidsbeneming. De voorwaardelijke straf dient daarnaast als stok achter te deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw vervalt in zijn oude patroon. Verdachte is een gewaarschuwd man.”
6. Het dictum van het bestreden arrest luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
“Beslissing
Het hof:
(…)
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
(…)
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene, voor het overige.”
7. De steller van het middel voert in de toelichting daarop – kort gezegd – aan dat het opleggen van een taakstraf naast een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op grond van artikel 9, vierde lid, Sr alleen mogelijk is wanneer het onvoorwaardelijke gedeelte van een op te leggen gevangenisstraf maximaal 6 maanden bedraagt. De door het hof opgelegde combinatie van straffen is met die bepaling in strijd, aldus de steller van het middel.
8. Artikel 9, vierde lid, Sr luidt als volgt:
“In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.”
9. Het middel treft doel. Het hof heeft ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten bepaald dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden dient te worden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarmee bedraagt het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel van die gevangenisstraf acht maanden.1.Door daarnaast een taakstraf op te leggen voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis heeft het hof aan de verdachte een combinatie van straffen opgelegd die in strijd is met artikel 9, vierde lid, Sr.
10. Het voorafgaande betekent dat cassatie niet achterwege kan blijven. Terugwijzing ligt in de rede. Uit de strafmotivering volgt dat het hof een combinatie van straffen en modaliteiten heeft voorgestaan. Met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, heeft het hof een gevangenisstraf van vijftien maanden tot uitgangspunt genomen. De combinatie met een taakstraf en met een voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf heeft als achtergrond dat het hof de positieve ontwikkelingen niet heeft willen doorkruisen door vrijheidsbeneming. Daarnaast dient het voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur om te voorkomen dat de verdachte opnieuw vervalt in zijn oude patroon. Binnen de bandbreedte die de wet daarvoor biedt, zijn er verschillende wegen om aan deze doelen invulling te geven, bijvoorbeeld door het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf met twee maanden te verminderen en de taakstraf evenredig te verhogen. Ook denkbaar is dat een groter deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm wordt gegoten. Deze keuze is aan de feitenrechter.
11. Het middel slaagt.
12. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof een verkeerde toepassing heeft gegeven aan artikel 27 Sr door te bepalen dat de aftrek van het voorarrest dient plaats te vinden op de aan de verdachte (voorwaardelijk) opgelegde gevangenisstraf en niet tevens op de aan hem opgelegde taakstraf. Nu het eerste middel slaagt en de zaak moet worden teruggewezen, behoeft het tweede middel geen bespreking.
13. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel behoeft geen bespreking.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑10‑2018