Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.11.6
6.11.6 Beperking tot structuren met verbonden lichamen
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS592229:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk bijvoorbeeld MvT, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 14-15. Zie in dit verband nader paragraaf 6.4.3.
In gelijke zin Meijer, D.G.A.; Winstdrainage, Fiscale Brochures, FED, Deventer, 2001, blz. 25 en de daar aangehaalde literatuur.
Vergelijk Nota navv, TK, 2005-2006, 30 572, blz. 81.
Zie hiervoor nader paragraaf 6.7.2.5.
‘Het is niet uitgesloten dat fraus legis van toepassing zou kunnen zijn bij renteaftrek. Het moet dan gaan om een uitzonderlijke situatie, waarbij de grens van geoorloofde belastingbesparing duidelijk is overschreden. Omdat dergelijke gevallen al verregaand zijn gecodificeerd, met name in artikel 10a, zal toepassing van fraus legis ten aanzien van renteaftrek zich in de praktijk niet snel kunnen voordoen’, Nota navv, TK, 2005-2006, 30 572, blz. 45.
Deze onevenwichtigheid geldt overigens ook al onder het huidige art. 10a, lid 2, onderdeel b (behoudens voor zover een wijziging plaatsvindt in het uiteindelijke belang).
Nota navv, TK, 2005-2006, 30 572, blz. 102.
Vanwege het gebruik van de term ‘rechthebbende’ kan art. 10a, lid 1 ook toepassing vinden buiten situaties van verbondenheid. Uit de wetsgeschiedenis valt overigens af te leiden dat ook art. 10a, lid 1 met name is gericht tegen schuldigerkenningen binnen concernverband.1 Thans vallen evenwel ook situaties van schuldig gebleven dividenduitkeringen aan aandeelhouders met relatief kleine belangen onder het bereik van dit artikel.2 In dergelijke situaties kan echter veelal tegenbewijs worden geleverd, nu onder meer het voeren van een consistente dividendpolitiek in de regel als zakelijk valt aan te merken. Desalniettemin gaat mijn voorkeur uit naar een zodanige aanpassing van de huidige tekst van art. 10a, lid 1 dat toepassing beperkt blijft tot schuldigerkenningen van winstuitdelingen enz. aan verbonden lichamen/personen. In het wetsvoorstel wordt een dergelijke wijziging doorgevoegd. Art. 10a (wv) geldt nog slechts in situaties waarin verbondenheid bestaat of ontstaat.3 Hierbij merk ik op dat de grens van verbondenheid (33 1/3%) arbitrair blijft.4
De vraag rijst hoe voor toepassing van art. 10a, lid 1, onderdeel c (wv) dient te worden omgegaan met opeenvolgende verwervingen/uitbreidingen. Art. 10a, lid 1, onderdeel c (wv) kan zo worden gelezen dat naar de letter van de wet slechts de laatste verwerving of uitbreiding is besmet, indien pas na deze verwerving of uitbreiding verbondenheid ontstaat tussen de overgenomen vennootschap en de belastingplichtige.
Ter illustratie dient het volgende. Indien een vennootschap een belang verwerft van 30% in een onafhankelijke derde, ontstaat geen verbondenheid door deze verwerving en is er derhalve geen sprake van toepassing van art. 10a indien de acquisitie wordt gefinancierd met een lening van een verbonden lichaam. Pas de volgende acquisitie van 3 1/3% is besmet, aangezien het verworven lichaam na de uitbreiding een met de belastingplichtige verbonden lichaam is.
Art. 10a, lid 1, onderdeel c (wv) kan evenwel ook anders worden gelezen. Op enig moment na de eerste verwerving (namelijk na de uitbreiding met 3 1/3%) zijn de belastingplichtige en de geacquireerde partij namelijk verbonden. Gelet op de bewoordingen lijkt de eerste lezing mij het meest logisch; ‘na de verwerving’ moet worden gelezen als direct na de verwerving en niet op enig moment in de toekomst. Gelet op het bovenstaande voorbeeld is een dergelijke uitleg waarschijnlijk niet in overeenstemming met de ratio van de bepaling. Ik acht het daarom niet uitgesloten dat de fiscus het knippen van een acquisitie in twee delen (succesvol) bestrijdt met fraus legis, dan wel door een extensieve uitleg van art. 10a, lid 1, onderdeel c (wv). Structuren waar verbondenheid ontstaat tussen de belastingplichtige en de overgenomen partij door inkoop van aandelen van andere aandeelhouders vallen in mijn lezing niet onder het bereik van art. 10a. Voorts acht ik fraus legis – behoudens excessen – niet van toepassing. Ook de minister staat de benadering voor dat fraus legis slechts in zeer uitzonderlijke situaties aan de orde kan komen.5
De NOB vraagt waarom in art. 10a, lid 1, onderdeel c (wv), geen uitzondering is gemaakt voor aandelen die niet kwalificeren voor de deelnemingsvrijstelling.6 Dienaangaande merkt de minister op dat ook in zo’n situatie sprake kan zijn van een onzakelijke opzet gericht op belastingbesparing en dat als dat niet het geval is belastingplichtigen eenvoudig zakelijke overwegingen aannemelijk kunnen maken.7 Hoewel dit inderdaad denkbaar is, valt de keuze van de minister mijns inziens niet volledig te rijmen met paragraaf 1.1 van het besluit van 23 december 2005, nr. CPP2005/2662M, BNB 2006/90.
Aldaar merkt de staatssecretaris namelijk het volgende op: ‘Mede in het licht van de uitspraak van Hof Den Haag van 8 april 1997, nr. 95/0925, zijn rentelasten van leningen die zijn ontstaan in verband met activa-passiva transacties door verbonden lichamen of natuurlijke personen aftrekbaar indien en voorzover daadwerkelijk binnen Nederland is afgerekend over de stille reserves (incl. goodwill) die bij deze transactie tot uitdrukking zijn gekomen. Indien en voorzover deze daadwerkelijke afrekening niet heeft plaatsgevonden wordt aan de hand van het concrete geval bezien of fraus legis de renteaftrek beperkt’.
In de situatie van een activa-passivatransactie waarbij wordt afgerekend komt fraus legis in het geheel niet aan de orde, terwijl de acquisitie van een kwalificerend aandelenbelang in beginsel leidt tot beperking van renteaftrek, tenzij de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt. Overigens kan ik mij goed voorstellen dat de minister deze lijn kiest. Een andere benadering zou de wetgeving namelijk aanmerkelijk ingewikkelder maken, mede gelet op de flankerende wetgeving die ik nodig acht om misbruik tegen te gaan.