Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting
Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.11.8:6.11.8 Verduidelijking/uitbreiding begrip verbonden lichaam
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.11.8
6.11.8 Verduidelijking/uitbreiding begrip verbonden lichaam
Documentgegevens:
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS583972:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De staatssecretaris stelt voor het begrip verbonden lichaam te wijzigen, door een volzin toe te voegen aan art. 10a, lid 4 onderdeel c.
Deze toevoeging luidt als volgt: ‘Daarbij wordt een belang dat wordt gehouden door de echtgenoot of een minderjarig kind van een natuurlijk persoon aan die persoon toegerekend. Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld de ongehuwde meerderjarige die ingevolge artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan kwalificeren als partner. Onder een kind wordt mede verstaan een kind van een echtgenoot alsmede een pleegkind’.
In de MvT geeft de staatssecretaris aan het verbonden lichaam te hebben ‘verduidelijkt’ met deze wijziging. Daarmee bedoelt hij dat onder art. 10a, lid 4, onderdeel c al relaties vielen via de echtgenote, partner of minderjarige kinderen.1 Mijns inziens betreft het hier echter geen verduidelijking, maar een (op zichzelf begrijpelijke) uitbreiding.
In art. 10a, lid 5, onderdeel a wordt voor toepassing van art. 10a (en art. 15ad ) als een met de belastingplichtige verbonden natuurlijk persoon aangemerkt: ‘een natuurlijk persoon die voor tenminste een derde gedeelte een belang heeft in de belastingplichtige of in een met hem verbonden lichaam’. De echtgenoot, partner etc. worden hierbij niet in de beschouwing betrokken. Voor toepassing van art. 13b wordt als een met de belastingplichtige verbonden natuurlijk persoon aangemerkt: ‘een natuurlijk persoon die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, voor tenminste een derde gedeelte een belang heeft in de belastingplichtige of in een met hem verbonden lichaam, alsmede de echtgenoot van deze persoon en een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van deze persoon. Een pleegkind, een echtgenoot van een pleegkind en een pleegouder worden daarbij gelijkgesteld met bloed- of aanverwanten. Met een echtgenoot wordt gelijkgesteld de ongehuwd meerderjarige die ingevolge artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan kwalificeren als partner’.
Ik acht het zeer onlogisch dat voor toepassing van art. 10a, lid 4, onderdeel c het begrip ‘een derde’ zou moeten worden ingevuld door ook met de derde ‘gelieerde’ verbonden natuurlijke personen in aanmerking te nemen. In art. 10a, lid 5 is namelijk nu juist een duidelijk onderscheid gemaakt tussen onderdeel a (gelieerde natuurlijke personen tellen niet mee) en onderdeel b (gelieerde natuurlijke personen tellen wel mee). Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat de voorgestelde aanpassing in art. 10a, lid 4, onderdeel c niet kwalificeert als verduidelijking maar als aanvulling/ aanscherping. In de Nota navv heeft minister desgevraagd wederom aangegeven dat sprake is van een verduidelijking en niet van een uitbreiding.
‘Het is ook onder de huidige wetgeving de bedoeling dat de bovengenoemde kunstmatige constructies (dit zijn relaties via de echtgenote, partner of minderjarige kinderen, JvS) worden bestreden. Omdat verschil van opvatting mogelijk is over de vraag of die bedoeling voldoende in de huidige wettekst tot uitdrukking komt, is die tekst verduidelijkt. Dergelijke mogelijke verschillen van opvatting liggen in het algemeen ten grondslag aan verduidelijkingen van de wet. Net als bij andere wetswijzigingen ligt het voor de hand om hierbij als uitgangspunt onmiddellijke werking te hanteren. In dit geval zie ik geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken’.2
Ik deel de opvatting van de wetgever niet en ben met de leden van de VVD-fractie van mening dat sprake is van een uitbreiding.