Hof Amsterdam, 16-02-2010, nr. 23-002869-04
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7205, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-02-2010
- Zaaknummer
23-002869-04
- LJN
BL7205
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7205, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑02‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU6904, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BU6904
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2004:AO2451
Uitspraak 16‑02‑2010
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van geschriften en het opzettelijk gebruik maken van valse bescheiden. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden met aftrek van voorarrest. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet heeft geweten dat de Certificate of Deposit vals was en dit ook niet had behoren te beseffen. Het hof gaat aan dit verweer voorbij en overweegt dat de verdachte dan ook minstgenomen na de ontvangst van deze documenten heeft behoren te beseffen dat de CD vals was. Voorts is aangevoerd dat aan de valse documenten een bewijsbestemming ontbreekt. Het hof verwerpt dit verweer. De aanwezigheid van een bewijsbestemming is niet afhankelijk van de gedegenheid van controlemechanismen. Daarnaast is naar voren gebracht dat de onderhavige valsheid niet tot enig nadeel heeft kunnen leiden, zodat vrijspraak dient te volgen. Ook dit verweer gaat niet op. De onderhavige geschriften zijn naar hun aard aan te merken als bewijs van de juistheid van de daarin opgenomen elementen en het opzet van de verdachte is geweest om de betreffende geschriften te gebruiken in het maatschappelijk (financieel) verkeer, waarin anderen er dan ook op mochten vertrouwen dat deze juist waren. Verzoek van verdediging om aanhouding zaak, teneinde een deskundige te horen en inzage te krijgen in een dossier. Overschrijding redelijke termijn van berechting in appelfase.
Partij(en)
parketnummer: 23-002869-04
datum uitspraak: 16 februari 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 27 januari 2004 in de strafzaak onder parketnummer 15-094166-02 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres en woonplaats].
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van de feiten 2 primair en subsidiair gedeeltelijk nietig verklaard en de verdachte van het resterende deel vrijgesproken. Voorts heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 primair sub 1 en 4 en onder 3 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak en het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de beslissing tot gedeeltelijke nietigverklaring van de dagvaarding ten aanzien van de feiten 2 primair en subsidiair bevestigen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 januari 2004 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 29 januari 2010 en 2 februari 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 januari 2004 op vordering van de officier van justitie toegestane wijzigingen tenlastelegging, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
- 1.
primair
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 3 februari 2003 in de gemeente in de gemeente(n) Haarlemmermeer en/of Uithoorn en/of Amsterdam en/of Barneveld en/of Amerongen en/of Warnsveld, althans (elders) in Nederland en/of België en/of Colombia en/of Roemenië en/of het Verenigd Koninkrijk,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer waardepapieren en/of stortingsbewijzen en/of overboekingsbewijzen en/of ontvangstbewijzen en/of cheques en/of brieven, ondermeer:
- 1.
een Certificate of Deposit betreffende een op 14 februari 2002 gedane storting van een bedrag ad US $ 200.000.000,- op een rekening bij de Banco Santander te Bogota [bijlage proces-verbaal D/N/01]
en/of
- 2.
de verklaring van Banco Santander aan National Westminster Bank [bijlage proces-verbaal T02-493]
en/of
- 3.
een kasstortingsbewijs betreffende een op 14 februari 2002 door [getuige T] gedane contante storting van een bedrag van US$ 200.000.000,- op een bankrekening bij de Banco Santander te Bogota, Colombia, ten gunste van [bedrijf T], gevestigd te Roemenië [bijlage proces-verbaal D/ 39]
en/of
- 4.
een in de Spaanse taal opgesteld certificaat van echtheid [bijlage proces-verbaal D/N/17]
en/of
- 5.
een Letter of Affidavit (brief op papier waarop het logo van Banco Santander vermeld staat) gericht aan [bedrijf T] te Roemenië [bijlage proces-verbaal T02-230]
en/of
- 6.
een brief op papier waarop het logo van Banco Santander vermeld staat, gericht aan [bedrijf T] te Roemenië met als onderwerp: CD-quote [bijlage proces-verbaal T02-615]
en/of
- 7.
een papier waaruit zou moeten blijken dat de CDT geregistreerd staat in Euroclear [bijlage pro¬ces-verbaal D/69]
en/of
- 8.
een zogenaamde `Corporate Resolution' op naam van [bedrijf T] [bijlage proces-verbaal D/48]
en/of
- 9.
een zogenaamde 'Statutory Declaration of Assets' [bijlage proces-verbaal D/51]
- elk)
zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid en/of het valselijk opmaken hieruit
- -
met betrekking tot het document sub 1 dat dit Certificate of Deposit (CD) (valselijk) is opgemaakt op een op 14 februari 2002 niet meer bij de bank in gebruik zijnde formulier, en/of dat deze CD zou zijn uitge¬geven door het op 14 februari 2002 niet meer bestaande filiaal/kantoor Avenida Rojas, en/of dat er onder CDT-nr 259924829 een bedrag van US $ 200 miljoen gestort zou zijn, en/of dat [bedrijf T] cliënt zou zijn bij genoemde bank;
- -
met betrekking tot het document sub 2 dat deze verklaring zou zijn opgesteld en/of ondertekend door een of meer medewerkers van genoemde bank, en/of dat er onder CDT-nr 259924829 een bedrag van US $ 200 miljoen gestort zou zijn, en/of dat [bedrijf T] cliënt zou zijn bij genoemde bank;
- -
met betrekking tot het document sub 3 dat op 14 februari 2002 een bedrag van US $ 200 miljoen zou zijn gestort en/of dat dit bedrag zou zijn gestort door [getuige T];
- -
met betrekking tot het document sub 4 dat deze verklaring zou zijn opgesteld en/of ondertekend door een of meer medewerkers van genoemde bank, en/of dat er onder CDT-nr 259924829 een bedrag van US $ 200 miljoen gestort zou zijn, en/of dat [bedrijf T] cliënt zou zijn bij genoemde bank;
- -
met betrekking tot het document sub 5 dat deze verklaring zou zijn opgesteld en/of ondertekend door een of meer medewerkers van genoemde bank, en/of dat [getuige T] en/of [bedrijf T] de legale eigenaar is van een Certificate of Deposit onder nr 259924829 ter waarde van US $ 200 miljoen;
- -
met betrekking tot het document sub 6 dat deze verklaring zou zijn opgesteld en/of ondertekend door een of meer medewerkers van genoemde bank, en/of dat de CD een waarde (CD-quote) zou hebben van 87,1% van de nominale waarde, en/of dat [bedrijf T] en/of [getuige T] rechthebbende zou zijn met betrekking tot deze CD;
- -
met betrekking tot het document sub 7 dat uit dit document zou moeten blijken dat de CD staat geregi¬streerd in Euroclear;
- -
met betrekking tot document sub 8 dat deze Corporate Resolution (bevoegd) zou zijn afgegeven door of namens [bedrijf T], en/of dat [getuige C] was benoemd tot Director of Investment, en/of dat op dit do¬cument (valselijk) een (op een stempel van [bedrijf T] gelijkend) stempel en/of een notarieel stempel is geplaatst, en/of dat op 22 juli 2002 een aandeelhoudersvergadering van [bedrijf T] zou hebben plaatsgevonden:
- -
met betrekking tot document sub 9 dat deze verklaring (bevoegd) zou zijn afgegeven door of namens [bedrijf T] en/of dat [bedrijf T] in Colombia en Brazilië een bedrag van US $ 200 miljoen zou hebben verdiend in de olie- en mijnindustrie.
1 subsidiair
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 3 februari 2003 in de gemeente in de gemeente(n) Haarlemmermeer en/of Uithoorn en/of Amsterdam en/of Barneveld en/of Amerongen en/of Warnsveld, althans (elders) in Nederland en/of België en/of Colombia en/of Roemenië en/of het Verenigd Koninkrijk,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- 1.
een Certificate of Deposit betreffende een op 14 februari 2002 gedane storting van een bedrag ad US $ 200.000.000,- op een rekening bij de Banco Santander te Bogota [bijlage proces-verbaal D/N/01]
en/of
- 2.
de verklaring van Banco Santander aan National Westminster Bank [bijlage proces-verbaal T02-493]
en/of
- 3.
een kasstortingsbewijs betreffende een op 14 februari 2002 door [getuige T] gedane contante storting van een bedrag van US $ 200.000.000,- op een bankrekening bij de Banco Santander te Bogota. Colombia, ten gunste van [bedrijf T], gevestigd te Roemenië [bijlage proces-verbaal D/ 39]
en/of
- 4.
een in de Spaanse taal opgesteld certificaat van echtheid [bijlage proces-verbaal D/N/17]
en/of
- 5.
een Letter of Affidavit (brief op papier waarop het logo van Banco Santander vermeld staat) gericht aan [bedrijf T] te Roemenië [bijlage proces-verbaal T02-230]
en/of
- 6.
een brief op papier waarop het logo van Banco Santander vermeld staat, gericht aan [bedrijf T] te Roemenië met als onderwerp: CD-quote [bijlage proces-verbaal T02-615]
en/of
- 7.
een papier waaruit zou moeten blijken dat de CDT geregistreerd staat in Euroclear [bijlage pro¬ces-verbaal D/69]
en/of
- 8.
een zogenaamde `Corporate Resolution' op naam van [bedrijf T] [bijlage proces-verbaal D/48]
en/of
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse of vervalste geschrift(en), te weten:
een of meer waardepapieren en/of stortingsbewijzen en/of overboekingsbewijzen en/of ontvangstbewijzen en, of cheques en/of brieven, ondermeer
- 9.
een zogenaamde 'Statutory Declaration of Assets' [bijlage proces-verbaal D/51]
als waren zij (elk) echt en onvervalst, dan wel (telkens) opzettelijk een of meer zodanige geschrift(en) heeft afgeleverd of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders, wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat die/dat geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruiken van voornoemde documenten uit het door verdachte en/of een of meer van zijn mededaders ter beschikking stellen (in verband met het opstarten van een trading programma althans een investeringsprogramma) aan (een) medewerker(s) van [bedrijf B] te Antwerpen en/of [getuige C] te Londen en/of anderen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep -voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen- kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte tot aan het moment van zijn aanhouding niet heeft geweten dat de Certificate of Deposit (verder te noemen: CD) vals was en dit ook niet had behoren te beseffen, hetgeen moet leiden tot integrale vrijspraak.
Het hof gaat aan dit verweer voorbij en overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hem in 2003 via de medeverdachte [medeverdachte V] het gebruik van in Zuid Amerika aanwezige financiële fondsen werd aangeboden. De aanbieder was, aldus de verdachte, een zekere Pietro uit Amsterdam. De verdachte heeft vervolgens contact verkregen met een bedrijf in Roemenie, [bedrijf T] en met deze onderneming besprekingen gevoerd, gericht op het betrekken van [bedrijf T] bij een investeringsprogramma. Vervolgens heeft de verdachte de hem nog altijd niet anders dat bij voornaam bekende medeverdachte [medeverdachte F], tegen contante betaling van een aanzienlijk geldbedrag verzocht om documenten vanuit Colombia, met name om een CD ten bedragen van 200.000.000 US dollar op naam van [getuige T] op een rekening bij de Banco Santander te Bogota. De verdachte heeft deze CD daarna ontvangen. Ook heeft de verdachte, onder meer, na daarom aan [medeverdachte F] te hebben verzocht, een stortingsbewijs ontvangen waaruit zou moeten blijken van een kasstorting van dit bedrag op een bankrekening bij voormelde bankinstelling. De CD en het stortingsbewijs vermelden als datum 14 februari 2002. Deze datum is gelegen op een moment ruim vóórdat de verdachte om dergelijke documenten had verzocht en vóórdat van enig contact tussen de verdachte en [medeverdachte F] en ook tussen de verdachte en [getuige T] sprake was geweest. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hem deze datum niet is opgevallen, niet aannemelijk, nu de verdachte, naar zijn zeggen, de nodige ervaring had opgebouwd in de financiële wereld en er een enorm geldbedrag in het geding was. De verdachte heeft dan ook minstgenomen na de ontvangst van deze documenten behoren te beseffen dat de CD vals was.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat aan de valse documenten een bewijsbestemming ontbreekt nu de geschriften onvoldoende substantieel zijn, gelet op de wettelijke ‘checks en balances’ binnen bancaire systemen. Het hof verwerpt dit verweer. De aanwezigheid van een bewijsbestemming is niet afhankelijk van de gedegenheid van controlemechanismen.
De raadsman heeft daarnaast naar voren gebracht dat de onderhavige valsheid niet tot enig nadeel heeft kunnen leiden, zodat, wegens het op deze grond ontbreken van een bewijsbestemming, vrijspraak dient te volgen.
Ook dit verweer gaat niet op. Nog daargelaten dat de verdachte bij zijn handelen ook eigen financieel gewin voor ogen stond, zijn de onderhavige geschriften naar hun aard aan te merken als bewijs van de juistheid van de daarin opgenomen elementen en is het opzet van de verdachte geweest om de betreffende geschriften te gebruiken in het maatschappelijk (financieel) verkeer, waarin anderen er dan ook op mochten vertrouwen dat deze juist waren. Het beroep van de raadsman op de leer van de ondeugdelijke poging treft geen doel, reeds omdat de tenlastelegging, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, niet ziet op een poging, doch op voltooide delicten.
Dat andere personen, met wie de verdachte ten aanzien van het ingezette traject contacten onderhield, van de valsheid op de hoogte waren brengt, anders dan de raadsman stelt, niet mee dat aan de onderhavige geschriften het misleidend karakter is komen te ontvallen. Het opzet van de verdachte is immers niet geweest dat de valse geschriften slechts zouden worden gebruikt door personen die met de valsheid ervan bekend waren.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair sub 2, 5, 6, 7, 8 en 9 en onder 1 subsidiair sub 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
primair
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 3 februari 2003 in Nederland en/of België en/of Colombia, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, brieven:
- 2.
de verklaring van Banco Santander aan National Westminster Bank [bijlage proces-verbaal T02-493]
en
5. een Letter of Affidavit (brief op papier waarop het logo van Banco Santander vermeld staat) gericht aan [bedrijf T] te Roemenië [bijlage proces-verbaal T02-230]
en
6. een brief op papier waarop het logo van Banco Santander vermeld staat, gericht aan [bedrijf T] te Roemenië met als onderwerp: CD-quote [bijlage proces-verbaal T02-615]
en
7. een papier waaruit zou moeten blijken dat de CDT geregistreerd staat in Euroclear [bijlage pro¬ces-verbaal D/69]
en
8. een zogenaamde `Corporate Resolution' op naam van [bedrijf T] [bijlage proces-verbaal D/48]
en
9. een zogenaamde 'Statutory Declaration of Assets' [bijlage proces-verbaal D/51]
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt of door anderen valselijk heeft laten opmaken, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande het valselijk opmaken hieruit
- -
met betrekking tot het document sub 2 dat deze verklaring zou zijn opgesteld en ondertekend door medewerkers van genoemde bank, en dat [bedrijf T] cliënt zou zijn bij genoemde bank;
- -
met betrekking tot het document sub 5 dat deze verklaring zou zijn opgesteld en ondertekend door medewerkers van genoemde bank, en dat [getuige T] de legale eigenaar is van een Certificate of Deposit onder nr 259924829 ter waarde van US $ 200 miljoen;
- -
met betrekking tot het document sub 6 dat deze verklaring zou zijn opgesteld en ondertekend door medewerkers van genoemde bank, en dat de CD een waarde (CD-quote) zou hebben van 87,1% van de nominale waarde, en dat [bedrijf T] of [getuige T] rechthebbende zou zijn met betrekking tot deze CD;
- -
met betrekking tot het document sub 7 dat uit dit document zou moeten blijken dat de CD staat geregi¬streerd in Euroclear;
- -
met betrekking tot document sub 8 dat deze Corporate Resolution (bevoegd) zou zijn afgegeven door of namens [bedrijf T], en/of dat [getuige C] was benoemd tot Director of Investment, en/of dat op dit do¬cument (valselijk) een (op een stempel van [bedrijf T] gelijkend) stempel en/of een notarieel stempel is geplaatst, en/of dat op 22 juli 2002 een aandeelhoudersvergadering van [bedrijf T] zou hebben plaatsgevonden:
- -
met betrekking tot document sub 9 dat deze verklaring (bevoegd) zou zijn afgegeven door of namens [bedrijf T] en/of dat [bedrijf T] in Colombia en Brazilië een bedrag van US $ 200 miljoen zou hebben verdiend in de olie- en mijnindustrie.
1 subsidiair
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 3 februari 2003 in de in Nederland en/of België en/of het Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging met een of anderen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften, te weten:
een waardepapier, een stortingsbewijs en een brief,
1. een Certificate of Deposit betreffende een op 14 februari 2002 gedane storting van een bedrag ad US $ 200.000.000,- op een rekening bij de Banco Santander te Bogota [bijlage proces-verbaal D/N/01]
en
- 3.
een kasstortingsbewijs betreffende een op 14 februari 2002 door [getuige T] gedane contante storting van een bedrag van US $ 200.000.000,- op een bankrekening bij de Banco Santander te Bogota, Colombia, ten gunste van [bedrijf T], gevestigd te Roemenië [bijlage proces-verbaal D/ 39]
en
- 4.
een in de Spaanse taal opgesteld certificaat van echtheid [bijlage proces-verbaal D/N/17]
als waren zij elk echt en onvervalst, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders, wisten of redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruik van voornoemde documenten uit het door verdachte of een van zijn mededaders ter beschikking stellen (in verband met het opstarten van een trading programma althans een investeringsprogramma) aan een medewerkers van [bedrijf B] te Antwerpen en/of [getuige C] te Londen en/of anderen.
Hetgeen onder 1 primair sub 2, 5, 6, 7, 8 en 9 en onder 1 subsidiair sub 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Verzoeken van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting verzocht, teneinde:
- a.
drs. A Wevers alsnog als deskundige te horen ‘om duidelijkheid te krijgen in deze complexe zaak’;
- b.
om met een opdracht aan het openbaar ministerie de verdediging alsnog inzage te bieden in het Sensor-dossier.
Desgevraagd heeft de raadsman aangegeven dat de verzoeken mogen worden opgevat als voorwaardelijke verzoeken voor het geval het hof, na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting tijdens de beraadslaging, tot de bevinding komt dat deze informatie nog gewenst is om tot een oordeel te kunnen komen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het verzoek om aanhouding teneinde alsnog drs. A Wevers als deskundige te horen, wordt afgewezen, nu naar het oordeel van het hof de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof begrijpt dat de verdediging met het horen van de deskundige wenst te onderbouwen dat de gedragingen van de verdachte niet zodanig afwijkend zijn, dat daaruit kan volgen dat de verdachte niet te goeder trouw heeft gehandeld. Uit de stukken van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt evenwel onder meer dat de verdachte gedurende het traject dat in deze strafzaak aan de orde is, contacten onderhield met een persoon, die door de verdachte, naar hij stelt, werd aangemerkt als tussenpersoon voor de Banco Santander te Colombia en aan wie de verdachte verzoeken en opdrachten gaf tot het doen opmaken van documenten. De verdachte heeft aangegeven dat hij, tot zijn aanhouding, van de identiteit van deze persoon niet meer heeft geweten dat een voornaam. Voorts blijkt dat de verdachte aan deze tussenpersoon een aanzienlijk bedrag in contanten heeft overhandigd voor de betaling van, naar de verdachte zegt verondersteld te hebben, medewerkers van de Banco Santander voor het opmaken van, door de verdachte geredigeerde, documenten.
Het hof is van oordeel dat deze gang van zaken niet strookt met hetgeen te doen gebruikelijk is in de bancaire wereld en behoeft daartoe geen nadere (deskundige) informatie.
Ook het verzoek tot aanhouding teneinde de verdediging alsnog inzage te bieden in het Sensor-dossier wordt afgewezen, nu aan de verdediging de gelegenheid reeds in een eerder stadium is geboden. Het feit dat – zoals de raadsman nu stelt – veel stukken waaronder het strafdossier ontbraken doet daaraan niet af. Het had – naar het oordeel van het hof – toen op de weg van de raadsman gelegen adequaat te reageren en terstond om de ontbrekende stukken moeten vragen en niet eerst nu. Het hof wijst het verzoek mitsdien af nu ook hijzelf geen behoefte heeft aan deze informatie en het hof tijdens de beraadslaging niet is gebleken dat het onderzoek onvolledig is geweest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair sub 2 en 5 tot en met 9 bewezen verklaarde
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 1 subsidiair sub 1, 3 en 4 bewezen verklaarde
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van het vals of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste 1id, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder feit 1 primair sub 2, 3, 5, 6, 7, 8 en 9 en feit 1 subsidiair sub 1 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair sub 1 tot en met 9 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van geschriften en het opzettelijk gebruik maken van valse bescheiden. De verdachte en zijn mededaders stond daarbij voor ogen dat door middel van een vals opgemaakt Certificate of Deposit van een bedrag van 200 miljoen US Dollar een investeringsprogramma zou kunnen worden opgezet dat aanzienlijke rendementen zou opleveren. De verdachte zelf zou in zijn opzet als gevolg van zijn betrokkenheid bij dit traject aanzienlijk financieel voordeel verkrijgen.
De verdachte heeft bij het gehele traject een essentiële en initiërende rol gespeeld. Hij heeft een daarbij concepten geschreven en vervaardigd die door een medeverdachte vervolgens naar Colombia werden gestuurd, alwaar de documenten valselijk werden opgemaakt. Om het project te laten slagen was het noodzakelijk dat het CD in een investeringsprogramma werd geplaatst. Om de plaatsing te bevorderen, heeft de verdachte zelf documenten, te weten een Corporate Resolution en de Declaration of Assets, valselijk opgemaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in de echtheid van documenten binnen het financieel-economische verkeer moet kunnen worden gesteld.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 januari 2010 is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden in beginsel passend. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting in de appelfase in aanzienlijke mate is overschreden en ziet daarin aanleiding een lagere straf op te leggen. Het hof is evenwel van oordeel dat de vordering van de advocaat-generaal onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde en zal dan ook een hogere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voorzover gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover het betreft de beslissing tot gedeeltelijk nietigverklaring van de dagvaarding ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair sub 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair sub 2, 5, 6, 7, 8 en 9 en onder 1 subsidiair sub 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair sub 2, 5, 6, 7, 8 en 9 en onder 1 subsidiair sub 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. J.D.L. Nuis en mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, in tegenwoordigheid van mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 februari 2010.