HR, 07-02-2012, nr. S 10/01424
ECLI:NL:HR:2012:BU6904, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2012
- Zaaknummer
S 10/01424
- LJN
BU6904
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU6904, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU6904
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7205, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0078
Uitspraak 07‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek tot horen meegebrachte deskundige. Een ter terechtzitting gedaan verzoek tot het horen van een meegebrachte deskundige, kan ingevolge art. 287.2 Sv jo. art. 299.1 Sv slechts worden afgewezen op de gronden genoemd in art. 288. 1.b en c Sv. Het Hof heeft ter terechtzitting overwogen “thans geen behoefte” te hebben aan het horen van de deskundige, maar daarbij tegelijkertijd verwezen naar een mogelijke verandering in dat standpunt na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en in dat verband de mogelijkheid van een tussenarrest uitdrukkelijk genoemd. Uit hetgeen het Hof omtrent het horen van deze deskundige vervolgens in zijn eindarrest heeft overwogen, kan worden afgeleid dat het Hof uiteindelijk van oordeel was dat redelijkerwijs viel aan te nemen dat door het niet horen van de deskundige de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad. Dat niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gevende oordeel is, mede gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet onbegrijpelijk.
7 februari 2012
Strafkamer
nr. S 10/01424
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 februari 2010, nummer 23/002869-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het verzoek tot het horen van de meegebrachte deskundige A. Wevers met hantering van een onjuiste maatstaf, althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 januari 2010 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De raadsman deelt desgevraagd mede dat de verdediging drs. A. Wevers heeft meegebracht en het hof (voorwaardelijk) verzoekt hem als deskundige te horen. Hij voert daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aan:
De vraag of [verdachte] te goeder of te kwader trouw heeft gehandeld is belangrijk voor de waardering van de strafzaak. [Verdachte] heeft te goeder trouw documenten vervalst om 'de trein te laten rijden'. De rechtbank begreep het bewandelde traject niet. De deskundige kan het traject inzichtelijk maken. Wevers kent het dossier niet, maar de verdediging wenst hem vragen te stellen over het systeem van 'checks and balances' in het bankwezen in het algemeen.
De advocaat-generaal verzet zich tegen inwilliging van het (voorwaardelijk) verzoek. Hij voert daartoe - zakelijk weergegeven - aan:
De ten laste gelegde feiten hebben betrekking op 'vervalsen' en niet op 'oplichten'. Ook in het geval de deskundige zou verklaren dat 'checks and balances' aanwezig zijn, dan is het nog maar de vraag of de verdachte daarvan kennis droeg.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof uitgaat van het bestaan van een systeem van 'checks and balances', en thans geen behoefte heeft aan een nadere toelichting. Indien het hof na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting tijdens de beraadslaging tot de bevinding komt dat het horen van de deskundige over deze materie wenselijk is om tot een oordeel te kunnen komen, zal het hof tussenarrest wijzen.
Hierop verlaat drs. A. Wevers de zaal."
2.2.2. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, nog in:
"Verzoeken van de verdediging.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi om aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting verzocht, teneinde:
a. drs. A Wevers alsnog als deskundige te horen 'om enige duidelijkheid te krijgen in deze complexe zaak'.
(...)
Het Hof overweegt daartoe als volgt.
Het verzoek om aanhouding teneinde alsnog drs. A Wevers als deskundige te horen, wordt afgewezen, nu naar het oordeel van het hof de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof begrijpt dat de verdediging met het horen van de deskundige wenst te onderbouwen dat de gedragingen van de verdachte niet zodanig afwijkend zijn, dat daaruit kan volgen dat de verdachte niet te goeder trouw heeft gehandeld. Uit de stukken van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt evenwel onder meer dat de verdachte gedurende het traject dat in deze strafzaak aan de orde is, contacten onderhield met een persoon, die door de verdachte, naar hij stelt, werd aangemerkt als tussenpersoon voor de Banco Santander te Colombia en aan wie de verdachte verzoeken en opdrachten gaf tot het doen opmaken van documenten. De verdachte heeft aangegeven dat hij, tot zijn aanhouding, van de identiteit van deze persoon niet meer heeft geweten dan een voornaam. Voorts blijkt dat de verdachte aan deze tussenpersoon een aanzienlijk bedrag aan contanten heeft overhandigd voor de betaling van, naar de verdachte zegt verondersteld te hebben, medewerkers van de Banco Santander voor het opmaken van, door de verdachte geredigeerde, documenten.
Het hof is van oordeel dat deze gang van zaken niet strookt met hetgeen te doen gebruikelijk is in de bancaire wereld en behoeft daartoe geen nadere (deskundige) informatie."
2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 29 januari 2010 heeft de raadsman aldaar het verzoek gedaan tot het horen van de meegebrachte deskundige Wevers. Een zodanig verzoek kan ingevolge art. 287, tweede lid, Sv in verbinding met art. 299, eerste lid, Sv slechts worden afgewezen op de gronden genoemd in art. 288, eerste lid onder b en c, Sv. Het Hof heeft op die terechtzitting overwogen "thans geen behoefte" te hebben aan het horen van de deskundige, maar daarbij tegelijkertijd verwezen naar een mogelijke verandering in dat standpunt na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en in dat verband de mogelijkheid van een tussenarrest uitdrukkelijk genoemd. Uit hetgeen het Hof omtrent het horen van deze deskundige vervolgens in zijn eindarrest heeft overwogen, kan worden afgeleid dat het Hof uiteindelijk van oordeel was dat redelijkerwijs viel aan te nemen dat door het niet horen van de deskundige de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad. Dat niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gevende oordeel is, mede gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, niet onbegrijpelijk.
2.4. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
3. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het zesde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van elf maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze tien maanden en twee weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 7 februari 2012.