Derdenbeslag
Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/7.3.3.2:7.3.3.2 Beperking omvang eerste beslag in relatie tot latere beslagen
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/7.3.3.2
7.3.3.2 Beperking omvang eerste beslag in relatie tot latere beslagen
Documentgegevens:
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS400449:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Van een ingevolge art. 3.84 lid 3 verboden fiduciaire cessie, is dan geen sprake; zie over inbetalinggeving art. 6:45 en Asser/Hartkamp 2000 (4-1), nr. 224.
Zie daarover ook A-G Franx in zijn Conclusie (onder 2), en Haardt in zijn noot (onder 3) onder HR 2 november 1984, NJ 1985, 528 (Centraal Beheer/Rentekas).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
452. In het in § 7.2.23 besproken arrest uit 1974 (Pierson/De Vos van Steenwijk) heeft de Hoge Raad voor het oude recht de regel aanvaard, dat óók de schuldeiser die derdenbeslag legt, hetzij meteen bij het leggen van zijn beslag, hetzij later, de omvang van dat beslag mag beperken. Deze regel - die in beginsel voor alle beslagvormen geldt - komt bij derdenbeslag hierop neer, dat de schuldeiser - meestal in verband met de omvang van de vordering tot verhaal waarvan hij beslag wil leggen - op verzoek van de beslagdebiteur zijn beslag onder de derde beperkt tot (bijv.) €100.000, ook al is deze in totaal C 200.000 aan hem verschuldigd. Een en ander impliceert dat de derde dan in beginsel (weer) vrij is om €100.000 rechtstreeks aan zijn schuldeiser - de beslagdebiteur - te betalen. Dat aan een en ander, zowel voor de beslaglegger als ook voor de derde-beslagene, de nodige risico's kleven wanneer een volgend derdenbeslag wordt gelegd, is reeds hiervoor (nr. 443) uiteengezet.
Voor het huidige recht zal hetzelfde moeten worden aangenomen als wat voor het oude recht gold. Ook nu is elke schuldeiser die (derden)beslag legt bevoegd zijn beslag meteen of later in omvang te beperken. Zo'n beperking heeft in elk geval tweeërlei rechtsgevolg: (i) de beslaglegger kan zich nog slechts verhalen op het door hém beperkte beslagobject, terwijl (ii) voor latere beslaglegger(s) in beginsel hetzelfde geldt. Dit volgt uit de gecombineerde werking van de hiervoor (nr. 448) geformuleerde regels (A) en (B). Om de mogelijke risico's tot een minimum te beperken, zal niet alleen het (eerste) 'beperkte' beslag aanstonds moeten worden afgewikkeld en beëindigd (door betaling van de vordering of opheffing er van tegen het stellen van zekerheid), maar zal ook - en met name - het 'vrije' of 'vrij' gekomen gedeelte van het verhaalsobject zo spoedig mogelijk buiten het bereik van eventuele opvolgende beslagleggers gebracht moeten worden. Bij derdenbeslag betekent dit - uitgaande van het in de vorige alinea gegeven voorbeeld - dat de derde onmiddellijk de 'vrije' €100.000 aan de beslagdebiteur of een door deze aangewezen derde zal moeten voldoen. Tegelijkertijd dient aan het derdenbeslag op de hierboven aangegeven wijze een einde te worden gemaakt.
Wordt het 'beperkte' derdenbeslag echter niet met bekwame spoed op voormelde wijze afgewikkeld, dan zal met name de eerste beslaglegger daardoor ernstig benadeeld kunnen worden. Dat zal het geval zijn wanneer een tweede schuldeiser voor een vordering van (bijv.) eveneens €100.000 onder de derde beslag legt op een tijdstip dat het eerste beslag nog niet (door betaling of opheffing) geëindigd is. In dié situatie zal het 'beperkte' bedrag van €100.000 tussen beide beslagleggers naar rato van ieders vordering (van € 100.000) verdeeld moeten worden, zodat elk slechts € 50.000 ontvangt. Voor het geval het 'vrije' bedrag van € 100.000 ten tijde van het tweede beslag nog niet is betaald aan de beslagdebiteur, zal dat bedrag nog slechts tot verhaal voor de tweede beslaglegger strekken: het eerste beslag rustte daarop immers niet (meer). De tweede beslaglegger zal het onverhaalde gedeelte van zijn vordering (€ 50.000) daarop dan alsnog volledig kunnen verhalen. De eerste beslaglegger is zo de dupe geworden van de beperking van zijn beslag, wat echter - naar uit het voorgaande volgt - niet nodig was geweest. Het oude en het huidige recht verschillen in dit opzicht - zo volgt tevens uit een en ander - niet van elkaar, maar de schuldeiser die zijn beslag wil beperken dient zich wel van deskundige bijstand te voorzien.
Beslagbeperking door cessie
453. Een bijzondere vorm van beslagbeperking was aan de orde in het in § 7.2.2.4 besproken arrest uit 1984 (Centraal Beheer/Rentekas). In die zaak werd de beperking tot stand gebracht doordat de eerste beslaglegger zich de beslagen vordering door de beslagdebiteur liet cederen, en wel vóórdat door een andere schuldeiser een volgend derdenbeslag was gelegd. Als gevolg van die cessie behoorde de vordering ten tijde van het tweede beslag rechtens niet meer tot het vermogen van de beslagdebiteur, zodat - volgens regel (B) - het tweede beslag geen doel meer had getroffen.
Hoewel dit arrest is gewezen in het kader van toepassing van art. 754 lid 1 (oud), heeft het wat zijn uitkomst betreft voor het huidige recht zijn betekenis behouden. Ook nu zal een schuldeiser het door hem gelegde beslag kunnen opheffen, nadat éérst de beslagen vordering hem ten titel van betaling1 in eigendom is overgedragen. Ook dan zal de schuldeiser die daarná nog beslag onder de derde legt, deze vordering niet meer als een tot het vermogen van zijn schuldenaar behorend goed aantreffen. Een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt door de beslagen vordering tijdig vóórdat een tweede beslag wordt gelegd, op de voet van art. 3:236 lid 2 (openbaar) of art. 3:239 lid 1 (stil) te verpanden. In dat geval gaat het verhaalsrecht van de pandhouder vóór dat van de tweede beslaglegger (vgl. art. 475h lid 1), zodat voor hem nog slechts resteert een eventueel overschot na voldoening van de pandhouder.
Zoals eerder (in nr. 444) ook reeds is aangestipt, brengt de hier besproken vorm van volledige beperking van de omvang van een gelegd derdenbeslag, in beginsel veel minder risico's met zich mee dan de hiervoor (in nr. 452) besproken mogelijkheid. Zij is op zichzelf ook eenvoudig te effectueren, met dien verstande dat de actieve medewerking van de beslagdebiteur vereist is. Een niet te onderschatten risico is echter gelegen in de mogelijkheid dat door andere schuldeisers van de beslagdebiteur, de cessie/verpanding als paulianeuze rechtshandelingen zal worden aangemerkt. Aangezien het verrichten van deze rechtshandelingen meestal niet op een rechtsplicht zal berusten, terwijl benadeling daardoor van andere schuldeisers door cessie/verpanding van de gehele vordering nogal voor de hand ligt, zal met een geslaagd beroep op art. 3:45 dus vrij ernstig rekening gehouden moeten worden.2