Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.2.2
6.2.2 Interne reorganisaties
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS590979:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Anders geformuleerd is er geen sprake ‘een wezenlijke verandering (...) in het belang of de zeggenschap’ van de topaandeelhouder van de groep in de verhangen vennootschap. Hierbij geldt evident niet het perspectief van de belastingplichtige, maar van de uiteindelijke tophoudster in de groep. In gelijke zin Marres, O.C.R.; Winstdrainage door renteaftrek, Proefschrifteditie, Kluwer, Deventer, 2005, blz. 35. Vergelijk in dit verband tevens punt 7.9 van de conclusie van A-G Wattel bij HR 6 december 2002, BNB 2003/183 waarnaar de Hoge Raad in zijn arrest ook expliciet verwijst.
Vergelijk Den Boer in zijn noot onder BNB 1989/219. Weliswaar ligt het in de lijn der verwachting dat de rente tegen een zeer laag tarief wordt belast, principieel blijft er sprake van dubbele heffing.
Vergelijk Marres, O.C.R.; Winstdrainage door renteaftrek, Proefschrifteditie, Kluwer, Deventer, 2005, blz. 34.
Het merendeel van de (gepubliceerde) winstdrainagearresten betreft situaties waarin een interne reorganisatie aan de orde was, waardoor een interne vordering-schuldverhouding ontstond. Onder een interne reorganisatie, ook wel interne verhanging genoemd, versta ik in dit verband een transactie waarbij de aandelen in een vennootschap overgaan van de ene groepsmaatschappij naar een andere groepsmaatschappij, zonder dat hierbij een feitelijke wijziging ontstaat in het uiteindelijke belang in de overgedragen vennootschap.
Het eerste (gepubliceerde) winstdrainagearrest (HR 26 april 1989, BNB 1989/217) mondde uit in een succes voor de fiscus. De Hoge Raad volgde het Hof en honoreerde het beroep van de inspecteur op art. 31 AWR. Hieraan lag ten grondslag dat:
de overname geen wezenlijk functie vervulde in het kader van de financiering van de door de (overgenomen) vennootschap gedreven onderneming;1
vast was komen te staan dat de doorslaggevende reden voor het aangaan van de in geding zijnde transacties de verijdeling van de heffing van vennootschapsbelasting is geweest; en
de verijdeling van belastingheffing met het toelaten van deze structuur willekeurig en voortdurend zou kunnen geschieden.
Bij vergelijking van BNB 1989/217 met latere winstdrainagearresten valt een punt in het bijzonder op. In dit arrest gaat noch de Hoge Raad, noch A-G Verburg (expliciet) in op de eventuele aanwezigheid van compenserende heffing (heffing over de rentebaten bij de crediteur). Dit betekent dat de door de Hoge Raad gekozen benadering in beginsel (economische) dubbele heffing met zich brengt.2 Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor HR 7 juni 1989, BNB 1990/72. Uit BNB 1990/72 wordt ten opzichte van BNB 1989/217 nog duidelijk dat het bestaan van een fiscale eenheid – waardoor de rentelasten materieel ten laste (kunnen) komen van de verhangen vennootschap – geen conditio sine qua non is voor de toepasselijkheid van fraus legis in dergelijke winstdrainagestructuren.3