Dit arrest is gepubliceerd in NS 2007, 92.
HR, 07-04-2009, nr. 07/12067
ECLI:NL:HR:2009:BG7743, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-04-2009
- Zaaknummer
07/12067
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BG7743
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BG7743, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑04‑2009; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ8856, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BG7743
ECLI:NL:PHR:2009:BG7743, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BG7743
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ8856
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Valt een aspirant-hoofdconducteur van de NS onder het begrip ‘ambtenaar’ in de zin van art. 267 Sr en 304 Sr? De term ‘ambtenaar’ in deze bepalingen moet aldus worden uitgelegd dat daaronder tevens is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd (HR LJN AO2599). ’s Hofs oordeel dat de aspirant-hoofdconducteurs kunnen worden aangemerkt als ‘ambtenaar’ geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat de aspirant-hoofdconducteurs t.t.v. de feiten in dienst waren bij de privaatrechtelijke rechtspersoon N.V. Nederlandse Spoorwegen, niet de hoedanigheid hadden van buitengewoon opsporingsambtenaar en niet waren aangesteld “onder (direct) toezicht en verantwoording van de overheid”.
7 april 2009
Strafkamer
nr. 07/12067
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 februari 2007, nummer 23/001894-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Almere-Binnen" te Almere.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring, bewijsvoering en gevoerd verweer
2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 28 juli 2004 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten (de in uniform geklede) [slachtoffer 1], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar heeft beledigd, door in de richting en in het gezicht/- gelaat van [slachtoffer 1] te spugen;
2. hij op 28 juli 2004 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten de in uniform geklede [slachtoffer 1], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht in zijn gezicht/gelaat heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden;
3. hij op 28 juli 2004 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten de in uniform geklede [slachtoffer 2], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht in zijn gezicht/gelaat heeft geslagen en tegen zijn benen heeft geschopt/getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen.
a. Een proces-verbaal van politie inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Op 28 juli 2004 bevond ik mij omstreeks 23.48 uur in uniform gekleed en belast met de ingangscontrole in het Centraal Station te Amsterdam. Ik ben in dienst van de NV Nederlandse Spoorwegen en werkzaam als aspirant-hoofdconducteur. Ik zag dat een man door middel van de noodknop van de deurbediening een treindeur van buitenaf opende. Ik riep naar de man dat dit niet mocht. Ik zag en hoorde dat hij een klodder speeksel mijn richting in spuugde. Ik zag dat de man hierop wederom zijn lippen tuitte en ik zag en voelde dat hij dit keer met zijn speeksel mijn gezicht raakte. Ik voelde mij op dit moment zeer beledigd en vies.
Ik zag dat de man zijn hand tot een vuist balde en mij met kracht op mijn linkerwang sloeg. Ik voelde meteen een hevige pijnscheut op mijn wang. Een machinist en een conducteur pakten de man vast. Ik zag dat de man wilde bewegingen maakte en de conducteur in zijn gezicht sloeg en hem schopte."
b. Een proces-verbaal van politie inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Ik ben als aspirant-hoofdconducteur werkzaam bij de NV Nederlandse Spoorwegen. Op 28 juli 2004 was ik, in uniform gekleed, omstreeks 23.52 uur met toezichthoudende werkzaamheden belast op het Centraal Station te Amsterdam. Ik zag dat een man wild om zich heen sloeg en dat hij met zijn vuist tegen het hoofd van collega [slachtoffer 1] aankwam. Ik zag dat de man dit meerdere malen herhaalde. Ik ben met collega [betrokkene 1] naar [slachtoffer 1] toegerend om hem te helpen. Ik heb de man bij zijn arm gepakt om hem in bedwang te houden. Ik zag dat collega [betrokkene 1] de man ook vasthield. Ik zag dat de man met gebalde vuist tegen mijn kin aankwam. Ik voelde hierdoor hevige pijn in mijn kin. De man probeerde zich los te schoppen en raakte mij daarbij met geschoeide voet op mijn bovenbenen en knieën. Hierdoor voelde ik pijn in mijn bovenbenen en knieën."
En als noot van de verbalisant:
"Ik zag voetafdrukken op de broek van de aangever ter hoogte van de bovenbenen en de knieën en het linker scheenbeen."
c. Een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 29 juli 2004 omstreeks 00.00 uur kregen wij een melding van de Spoorwegpolitie dat er op spoor 10 (het hof begrijpt: van het Centraal Station te Amsterdam) een conducteur mishandeld zou worden. Wij gingen naar de opgegeven lokatie, waar wij een groepje mensen bij elkaar zagen staan. Wij werden aangesproken door [slachtoffer 1], die verklaarde dat een man hem in zijn gezicht had gespuugd en hard had geslagen. Hij wees deze man aan. Deze man is door ons aangehouden en gaf op te zijn: [verdachte] [de Hoge begrijpt: de verdachte], geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats]. Er was nog een personeelslid van de NS, genaamd [slachtoffer 2], die verklaarde door een man te zijn mishandeld en daarbij [verdachte] [de Hoge Raad begrijpt: de verdachte] voornoemd aanwees."
d. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2007, inhoudende:
"Het is juist dat ik op 28 juli 2004 op het Centraal Station te Amsterdam een treinconducteur heb gespuugd. Ik heb toen ook geslagen."
e. Een proces-verbaal van politie inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb op 28 juli 2004 op het Centraal Station te Amsterdam een conducteur gespuugd en deze een vuistslag in zijn gezicht gegeven. Er kwamen meerdere mensen bij staan en ik voelde dat ik door een aantal van hen werd vastgepakt. De heb toen wild om mij heen geslagen."
2.3. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer het volgende in:
"De raadsman heeft betoogd dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beiden werkzaam als aspirant-hoofdconducteur bij de NV Nederlandse Spoorwegen (hierna: de NS), geen ambtenaar zijn in de zin van de betrokken bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht (artikelen 267/269 en 304), hetgeen - indien juist - gevolgen heeft voor - ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde - de vraag of moet zijn voldaan aan het klachtvereiste en - ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde - de vraag of de strafverzwarende omstandigheid bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft in dit verband onder meer aangevoerd - kort samengevat en zoals nader uiteengezet in de door hem overgelegde pleitnotities - dat de Hoge Raad in zijn arrest van 30 mei 1995, NJ 1995, 620, weliswaar een uitbreiding aan het begrip 'ambtenaar' heeft gegeven, in die zin dat daaronder tevens dient te worden begrepen "degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd teneinde een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten", maar dat een conducteur van de NS niet aan genoemd criterium voldoet en derhalve niet als ambtenaar in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt vast dat de betrokken aspirant-hoofdconducteuren ten tijde van de feiten in dienst waren bij een privaatrechtelijke rechtspersoon, te weten de NS, en neemt voorts, gelet op hetgeen [slachtoffer 1] hieromtrent in zijn aangifte verklaart, aan dat beiden (nog) niet de hoedanigheid hadden van buitengewoon opsporingsambtenaar. Daaruit vloeit evenwel niet aanstonds voort dat zij geen ambtenaar zijn in de zin van genoemde wetsbepalingen, aangezien dit begrip in het strafrecht een autonome betekenis heeft en - onder omstandigheden - ruim behoort te worden uitgelegd.
Van belang is in dit verband dat de aspirant-hoofdconducteuren - die blijkens hun aangifte in uniform waren gekleed en belast met respectievelijk 'ingangscontrole' (bij de trein) en 'toezichthoudende werkzaamheden' (op het perron) - kennelijk op grond van artikel 87, 3e lid, Wet Personenvervoer 2000, als daartoe door de vervoerder (in casu de NS) aangewezen personen waren belast met toezicht en naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 70 tot en met 74 van genoemde wet. Laatstgenoemde artikelen betreffen 'bepalingen voor de reiziger' en zien onder meer op het (wettelijk) verbod zonder geldig vervoersbewijs van het openbaar vervoer gebruik te maken en het (wettelijk) verbod op - kort gezegd - gedragingen die de orde, rust en veiligheid in en rond het openbaar vervoer verstoren. Gelet hierop is het hof van oordeel dat weliswaar niet kan worden gezegd dat eerderbedoelde aspirant-hoofdconducteuren onder (direct) toezicht en verantwoording van de overheid waren aangesteld, maar wel dat hun functie, gegeven de hun wettelijk toebedeelde taak, een zodanig openbaar karakter heeft dat zij om die reden kunnen worden aangemerkt als ambtenaar in eerderbedoelde zin. Het hof merkt daarbij nog op dat het bij bestudering van de wetsgeschiedenis van de Wet Personenvervoer 2000 geen aanwijzingen heeft gevonden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Het voorgaande brengt mee dat het verweer in al zijn onderdelen wordt verworpen."
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel keert zich tegen 's Hofs verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte ter zake van feit 1. Het tweede middel klaagt dat het bewezenverklaarde bestanddeel 'ambtenaar' niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. De tenlastelegging is ter zake van feit 1 toegesneden op de art. 266 en 267, aanhef en onder 2º, Sr en ter zake van de feiten 2 en 3 op de art. 300 en 304, aanhef en onder 2º, Sr. De telkens in de bewezenverklaring voorkomende term 'ambtenaar' moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 267, aanhef en onder 2º, Sr en art. 304, aanhef en onder 2º, Sr.
3.3. Voor de beoordeling van de middelen zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang:
art. 267, aanhef en onder 2º, Sr:
"De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan:
(...)
2°. een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening."
art. 269 Sr:
"Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, behalve in de gevallen voorzien in artikel 267, aanhef en onder 1° en 2°."
art. 304, aanhef en onder 2º, Sr:
"De in de artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
(...)
2°. indien het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening."
3.4. De term 'ambtenaar' in deze bepalingen moet aldus worden uitgelegd dat daaronder tevens is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd (vgl. ten aanzien van art. 139 Sr: HR 18 mei 2004, LJN AO2599, NJ 2004, 527).
3.5. In aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de aspirant-hoofdconducteurs [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten tijde van de tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten in dienst waren bij de privaatrechtelijke rechtspersoon N.V. Nederlandse Spoorwegen, niet de hoedanigheid hadden van buitengewoon opsporingsambtenaar en niet waren aangesteld "onder (direct) toezicht en verantwoording van de overheid", geeft 's Hofs oordeel dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kunnen worden aangemerkt als 'ambtenaar' in de zin van de art. 267 en 304 Sr blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.6. De middelen zijn derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 7 april 2009.
Conclusie 16‑12‑2008
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het hof te Amsterdam heeft bij arrest van 9 februari 20071. verzoeker wegens belediging van een ambtenaar in functie en mishandeling van een ambtenaar in functie, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verzoeker een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2.
Namens verzoeker heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking aangezien zij beide opkomen tegen de beslissing van het hof om een adjunct-hoofdconducteur van de N.V. Nederlandse Spoorwegen te beschouwen als ambtenaar in de zin van de strafwet.
4.
Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste ven verzoeker is onder 1 bewezenverklaard dat:
‘hij op 28 juli 2004 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten (de in uniform geklede) [slachtoffer 1], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar heeft beledigd, door in de richting en in het gezicht/gelaat van die [slachtoffer 1] te spugen.’
5.
Voorts is overeenkomstig de inleidende dagvaarding ten laste van verzoeker onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij op 28 juli 2004 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten de in uniform geklede [slachtoffer 1], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht in zijn gezicht/gelaat heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden.’
6.
Tenslotte is overeenkomstig de inleidende dagvaarding ten laste van verzoeker onder 3 bewezenverklaard dat:
‘hij op 28 juli 2004 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten de in uniform geklede [slachtoffer 2], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht in zijn gezicht/gelaat heeft geslagen en tegen zijn benen heeft geschopt/getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden.’
7.
Het hof heeft door de raadsman van verzoeker gevoerde verweren onder het hoofd ‘ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren’ als volgt samengevat en verworpen:
‘De raadsman heeft betoogd dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beiden werkzaam als aspirant-hoofdconducteur bij de NV Nederlandse Spoorwegen (hierna: de NS), geen ambtenaar zijn in de zin van de betrokken bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht (artikelen 267/269 en 304), hetgeen — indien juist — gevolgen heeft voor — ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde — de vraag of moet zijn voldaan aan het klachtvereiste en — ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde — de vraag of de strafverzwarende omstandigheid bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft in dit verband onder meer aangevoerd — kort samengevat en zoals nader uiteengezet in de door hem overgelegde pleitnotities — dat de Hoge Raad in zijn arrest van 30 mei 1995, NJ 1995, 620, weliswaar een uitbreiding aan het begrip ‘ambtenaar’ heeft gegeven, in die zin dat daaronder tevens dient te worden begrepen ‘degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd teneinde een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten’, maar dat een conducteur van de NS niet aan genoemd criterium voldoet en derhalve niet als ambtenaar in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt vast dat de betrokken aspirant-hoofdconducteuren ten tijde van de feiten in dienst waren bij een privaatrechtelijke rechtspersoon, te weten de NS, en neemt voorts, gelet op hetgeen [slachtoffer 1] hieromtrent in zijn aangifte verklaart, aan dat beiden (nog) niet de hoedanigheid hadden van buitengewoon opsporingsambtenaar. Daaruit vloeit evenwel niet aanstonds voort dat zij geen ambtenaar zijn in de zin van genoemde wetsbepalingen, aangezien dit begrip in het strafrecht een autonome betekenis heeft en — onder omstandigheden — ruim behoort te worden uitgelegd.
Van belang is in dit verband dat de aspirant-hoofdconducteuren — die blijkens hun aangifte in uniform waren gekleed en belast met respectievelijk ‘ingangscontrole’ (bij de trein) en ‘toezichthoudende werkzaamheden’ (op het perron) — kennelijk op grond van artikel 87, 3e lid, Wet Personenvervoer 2000, als daartoe door de vervoerder (in casu de NS) aangewezen personen waren belast met toezicht en naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 70 tot en met 74 van genoemde wet. Laatstgenoemde artikelen betreffen ‘bepalingen voor de reiziger’ en zien onder meer op het (wettelijk) verbod zonder geldig vervoersbewijs van het openbaar vervoer gebruik te maken en het (wettelijk) verbod op — kort gezegd — gedragingen die de orde, rust en veiligheid in en rond het openbaar vervoer verstoren. Gelet hierop is het hof van oordeel dat weliswaar niet kan worden gezegd dat eerderbedoelde aspirant-hoofdconducteuren onder (direct) toezicht en verantwoording van de overheid waren aangesteld, maar wel dat hun functie, gegeven de hun wettelijk toebedeelde taak, een zodanig openbaar karakter heeft dat zij om die reden kunnen worden aangemerkt als ambtenaar in eerderbedoelde zin. Het hof merkt daarbij nog op dat het bij bestudering van de wetsgeschiedenis van de Wet Personenvervoer 2000 geen aanwijzingen heeft gevonden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Het voorgaande brengt mee dat het verweer in al zijn onderdelen wordt verworpen.’
8.
Blijkens de toelichtingen klagen de middelen erover dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het bestanddeel ‘ambtenaar’, nu de aspirant-hoofdconducteuren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet onder toezicht en verantwoording van de overheid waren aangesteld.
9.
De tenlastelegging is ten aanzien van feit 1 toegesneden op art. 266 en 267, onder 2o, Sr en ten aanzien van de feiten 2 en 3 op art. 300 en 304, onder 2o, Sr. Daarom moet de in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende term ‘ambtenaar’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomst in art. 267, onder 2o, Sr en in art. 304, onder 2o, Sr.
10.
Art. 267 Sr luidt, voor zover hier van belang:
‘De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan:
- 1o.
(…)
- 2o.
een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- 3o.
(…).’
Art. 269 Sr bepaalt dat dit geen klachtdelict is.
11.
Art. 304 Sr luidt, voor zover hier van belang:
‘De in de artikelen 300–303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
- 1o.
(…)
- 2o.
indien het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- 3o.
(…).’
12.
De term ‘ambtenaar’ in het Wetboek van Strafrecht duidt niet de ambtenaar als bedoeld in art. 1 Ambtenarenwet2. aan. Voorts hoeft hij niet te behoren tot de in art. 84 Sr genoemde kring van personen, nu in dat artikel slechts een uitbreiding wordt gegeven door te vermelden wie er — naast de eigenlijke ambtenaren — in ieder geval als zodanig moeten worden aangemerkt. De ambtenaar in het Wetboek van Strafrecht is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad iemand die door het openbaar gezag is aangesteld tot een openbare betrekking om een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten. Deze definitie wordt in rechtspraak van de Hoge Raad ruim en soepel toegepast.3. Om de te verrichten arbeid te beschouwen als een deel van de taak van de Staat of zijn organen wordt bijvoorbeeld niet geëist dat die taak uit zijn aard alleen door de overheid kan worden verricht. Voldoende is dat deze haar eenmaal aan zich getrokken heeft.4. De jurisprudentie ten aanzien van het begrip ‘ambtenaar’ laat het volgende beeld zien.
13.
In HR 30 januari 1911, W 9149 oordeelt de Hoge Raad dat een brievenbesteller van de posterijen een ambtenaar is, omdat hij door het openbaar gezag is aangesteld tot een openbare betrekking om een deel van de taak van de Staat of zijn organen — in het onderhavige geval het bezorgen van postpakketten — te verrichten.5.
14.
In HR 27 december 1960, NJ 1961, 58 oordeelt de Hoge Raad dat de verdachte als postagent en stationhouder — nu agenten en stationhouders in art. 18, tweede lid, Organisch Besluit P.T.T. 1955 worden aangeduid als ambtenaren — een ambtenaar in de zin van die regeling is en evenzeer een ambtenaar in de zin van art. 366 Sr, aangezien hij is aangesteld door het openbaar gezag om een deel van de taak van de Staat te vervullen.
15.
In HR 1 december 1992, NJ 1993, 354 oordeelt de Hoge Raad dat een trambestuurder in dienst van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf van de gemeente Amsterdam als ambtenaar in de zin van art. 304, aanhef en onder 2o, Sr kan worden beschouwd. De Hoge Raad overweegt daartoe onder meer dat uit de nota van toelichting bij art. 75 Besluit personenvervoer blijkt dat werknemers van de gemeentelijke (vervoer)bedrijven ambtenaren zijn.
16.
In HR 30 mei 1995, NJ 1995, 620, m.nt. 'tH oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat de verdachte — als reclasseringsmedewerker — ambtenaar is in de zin van art. 249 Sr, juist is. De Hoge Raad overweegt daartoe dat het begrip ambtenaar in deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat daaronder tevens dient te worden begrepen een reclasseringsmedewerker als de verdachte, als degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd ten einde een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten. Uit de geschiedenis en de totstandkoming van de toen geldende Reclasseringsregeling 1986 volgt immers dat de overheid met de beoogde formele privatisering van het gehele reclasseringswerk niet haar verantwoordelijkheid voor de reclassering heeft willen prijsgeven, doch aan zich heeft willen houden.
17.
In HR 18 mei 2004, NJ 2004, 527 oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat een medewerker van het beveiligingsbedrijf van de Technische Universiteit in Delft heeft te gelden als ambtenaar in de zin van art. 139 Sr, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk is. De Hoge Raad overweegt daartoe dat de term ambtenaar in deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat daaronder tevens is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd. De medewerker van het beveiligingsbedrijf is immers aangesteld onder toezicht en verantwoording van de Technische Universiteit Delft, welke instelling rechtspersoonlijkheid bezit naar publiekrecht.
18.
In rechtbank Almelo 14 februari 2005, NJ 2005, 174 oordeelt de politierechter dat een controleur van vervoersbewijzen op het perron van een treinstation (werkzaam bij de NV Nederlandse Spoorwegen) gelet op zijn door de wetgever aan hem opgedragen per definitie in het openbaar uit te oefenen taak en bevoegdheden en gelet op het met zijn werk gemoeide algemeen belang, moet worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van art. 267 Sr.
19.
Het doorzoeken van de Memorie van Toelichting bij de Wet Personenvervoer 2000 (Stb. 2000, 314) heeft op de trefwoorden ‘ambtenaar’, ‘ambtenaren’ en ‘ambtelijk’ slechts als vindplaatsen opgeleverd passages over de gevolgen van een concessieovergang voor de rechtspositie van het personeel (Kamerstukken II, 1998–1999, 26456, nr 3, p. 35) en meer in het bijzonder de gevolgen voor die rechtspositie voor zover de voormalige concessiehouder geen gemeentelijk vervoerbedrijf maar een privaatrechtelijk vervoerbedrijf (zoals bijvoorbeeld de HTM) is (p. 69).
20.
Gelet op de hiervoor weergegeven jurisprudentie van de Hoge Raad moet de term ‘ambtenaar’ in art. 267, onder 2o, Sr en in art. 304, onder 2o, Sr aldus worden uitgelegd dat daaronder tevens is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd.
21.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het hof ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 het volgende heeft vastgesteld. Verzoeker heeft op het Centraal Station in Amsterdam door middel van de noodknop van de deurbediening een treindeur van buitenaf geopend (bewijsmiddel 1). De als aspirant-hoofdconducteur bij de NV Nederlandse Spoorwegen werkzame [slachtoffer 1] — op dat moment in uniform gekleed en belast met de ingangscontrole op dat station — zag verzoeker de treindeur openen (bewijsmiddel 1). Toen hij tegen verzoeker riep dat dit niet mocht, heeft verzoeker twee keer in zijn richting gespuugd, waarbij hij hem één keer in zijn gezicht heeft geraakt (bewijsmiddelen 1, 4 en 5). Vervolgens heeft verzoeker [slachtoffer 1] met een vuist tegen zijn gezicht geslagen (bewijsmiddelen 1, 4 en 5). Toen de eveneens als aspirant-hoofdconducteur bij de NV Nederlandse Spoorwegen werkzame [slachtoffer 2] — op dat moment in uniform gekleed en belast met toezichthoudende werkzaamheden op het station — zag dat verzoeker [slachtoffer 1] meerdere malen sloeg, is hij met een collega ([betrokkene 1]) naar [slachtoffer 1] gerend om hem te helpen (bewijsmiddel 2). [Slachtoffer 2] en [betrokkene 1] hebben verzoeker vastgepakt, waarna verzoeker [slachtoffer 2] met een vuist tegen zijn kin heeft geslagen en hem tegen zijn bovenbenen en knieën heeft geschopt (bewijsmiddelen 1, 2 en 5).
22.
In de hiervoor onder 7 weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de aspirant-hoofdconducteuren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder toezicht en verantwoording van de overheid waren aangesteld, maar wel dat hun functie, gegeven de hun wettelijk toebedeelde taak, een zodanig openbaar karakter had dat zij om die reden konden worden aangemerkt als ambtenaar. In aanmerking genomen dat de aspirant-hoofdconducteuren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werkzaam waren bij een privaatrechtelijke rechtspersoon (N.V. Nederlandse Spoorwegen) en derhalve niet onder toezicht en verantwoording van de overheid waren aangesteld, geeft het oordeel van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting van het begrip ‘ambtenaar’ als bedoeld in art. 267, onder 2o, Sr en in art. 304, onder 2o, Sr. De omstandigheid dat hun functie gelet op de hun wettelijk toebedeelde taak weliswaar een sterk openbaar karakter had, doet hieraan — anders dan de politierechter in rechtbank Almelo 14 februari 2005, NJ 2005, 174 heeft geoordeeld — niet af. Ik wil in het geheel niet ontkennen dat het openbaar vervoer gediend is met strafbepalingen die de werknemers, welke in dienst zijn van de openbaar vervoerbedrijven een extra bescherming bieden en die ook kunnen worden toegepast ongeacht een door hen ingediende klacht. Aan de andere kant heeft de wetgever de keuze gemaakt voor marktwerking in het openbaar vervoer en daartoe vervoersbedrijven geprivatiseerd. Die privatisering heeft vergaande consequenties. Ook: dat de werknemers bij die vervoerbedrijven geen andere bescherming aan de strafwet ontlenen, dan andere werknemers bij private ondernemingen. Ook daar zijn functies waar men veelvuldig met het publiek in aanraking komt, en waar ontsporingen van consumentenzijde geenszins denkbeeldig zijn. Denk aan het door grote winkelcentra ingehuurde bewakingspersoneel; aan de stewards van voetbalverenigingen bij hun wedstrijden; aan de suppoosten bij culturele manifestaties en musea. Ook kan gedacht worden aan (geüniformeerd) (grond)personeel van de KLM zolang een vliegtuig niet ‘in vlucht’ is.
23.
Beide middelen slagen.
24.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
25.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑12‑2008
Ingevolge art. 1, eerste lid, Ambtenarenwet is ambtenaar in de zin van die wet degene, die is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn.
Vgl. Demeersseman, De autonomie van het materiële strafrecht, 1985, p. 478–502 en Noyon-Langemeijer-Remmelink aant. 9 op art. 28–31 Sr, supplement 87.
Vgl. HR 2 november 1925, NJ 1925, 1254 (directeur van een gemeentelijke gasfabriek terecht als ambtenaar beschouwd).
Vgl. HR 25 oktober 1915, NJ 1915, 1205 (kantoorknechten bij de posterijen zijn ambtenaren); HR 28 februari 1921, NJ 1921, 521 (schrijfster in tijdelijke dienst bij het distributiebureau van de gemeente moet als ambtenaar in de zin van art. 177 Sr worden aangemerkt); HR 7 oktober 1947, NJ 1948, 39 (rechercheur bij de politieke rechercheafdeling terecht aangemerkt als ambtenaar)