Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2008/105/EG inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 13-01-2009
- Bronpublicatie:
16-12-2008, PbEU 2008, L 348 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 2008/105/EG)
- Inwerkingtreding
13-01-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2008, PbEU 2008, L 348 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: 2008/105/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Richtlijn van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Chemische verontreiniging van het oppervlaktewater levert een bedreiging op voor het aquatisch milieu, waarbij effecten optreden als acute en chronische toxiciteit voor in het water levende organismen, accumulatie in het ecosysteem en verlies van habitats en biodiversiteit, en vormt tevens een bedreiging voor de gezondheid van de mens. De oorzaken van de verontreiniging moeten bij voorrang in kaart worden gebracht en de emissies moeten bij de bron worden aangepakt op de economisch en vanuit milieuoogpunt meest effectieve manier.
- (2)
Zoals vastgelegd in artikel 174, lid 2, tweede zin, van het Verdrag, dient het milieubeleid van de Gemeenschap te berusten op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.
- (3)
Overeenkomstig artikel 174, lid 3, van het Verdrag, houdt de Gemeenschap bij het bepalen van haar beleid op milieugebied rekening met de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens, de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio's van de Gemeenschap, de economische en sociale ontwikkeling van de Gemeenschap als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio's, alsmede met de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, of niet-optreden.
- (4)
In Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (3) wordt gesteld dat milieu en gezondheid en de levenskwaliteit van het bestaan cruciale milieuprioriteiten voor dat programma zijn, terwijl met name wordt benadrukt dat er specifiekere wetgeving op het gebied van het waterbeleid moet worden vastgesteld.
- (5)
In Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (4) wordt een strategie ter bestrijding van waterverontreiniging geformuleerd en wordt bepaald dat er verdere specifieke maatregelen voor emissiebeheersing en milieukwaliteitsnormen (MKN) moeten worden vastgesteld. In overeenstemming met de bepalingen en doelstellingen van Richtlijn 2000/60/EG legt deze richtlijn MKN vast.
- (6)
In overeenstemming met artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG en met name lid 1, onder a), dienen de lidstaten de nodige maatregelen ten uitvoer te leggen overeenkomstig artikel 16, leden 1 en 8, van die richtlijn, met de bedoeling de verontreiniging door prioritaire stoffen geleidelijk te verminderen en emissies, lozingen en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen.
- (7)
Sinds 2000 zijn er vele communautaire besluiten vastgesteld die emissiebeheersingsmaatregelen in de zin van artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG voor individuele prioritaire stoffen inhouden. Bovendien vallen veel maatregelen voor milieubescherming binnen het toepassingsgebied van andere bestaande communautaire wetgeving. Daarom dient in plaats van de vaststelling van nieuwe beheersingsmaatregelen prioriteit te worden gegeven aan de toepassing en herziening van bestaande instrumenten.
- (8)
Ten aanzien van de emissiebeheersing van prioritaire stoffen uit puntbronnen en diffuse bronnen, zoals bedoeld in artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG, lijkt het kosteneffectiever en evenrediger als de lidstaten waar nodig naast de uitvoering van andere bestaande communautaire wetgeving conform artikel 10 van Richtlijn 2000/60/EG adequate beheersingsmaatregelen opnemen in het maatregelenprogramma dat krachtens artikel 11 van die richtlijn voor elk stroomgebiedsdistrict moet worden ontwikkeld.
- (9)
De lidstaten dienen de beschikbare kennis en gegevens over de bronnen van prioritaire stoffen en de routes waarlangs verontreiniging optreedt, te verbeteren om gerichte en doeltreffende controlemogelijkheden te vinden. De lidstaten dienen, onder meer en waar passend, sediment en biota te monitoren in een gepaste frequentie teneinde voldoende gegevens te verkrijgen voor een betrouwbare analyse van langetermijntendensen van deze prioritaire stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota. De resultaten van deze monitoring, met inbegrip van het monitoren van sediment en biota, moeten, voor zover vereist in artikel 3 van Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid (5), beschikbaar worden gesteld om als uitgangspunt te dienen voor toekomstige voorstellen van de Commissie uit hoofde van artikel 16, leden 4 en 8, van Richtlijn 2000/60/EG.
- (10)
Beschikking nr. 2455/2001/EG bevat de eerste lijst met 33 stoffen of groepen stoffen die prioriteit hebben gekregen voor maatregelen op communautair niveau. Sommige van deze prioritaire stoffen zijn aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof waarvoor de lidstaten de noodzakelijke maatregelen ten uitvoer moeten leggen met de bedoeling de emissies, lozingen en verliezen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen. Voor de in de natuur voorkomende of in natuurlijke processen ontstane stoffen, is een stopzetting of geleidelijke beëindiging van emissies, lozingen en verliezen uit alle potentiële bronnen niet mogelijk. Voor sommige stoffen werd een evaluatie uitgevoerd en deze dienen nog te worden geclassificeerd. De Commissie moet de lijst van prioritaire stoffen blijven toetsen en stoffen prioriteren waarvoor actie moet worden ondernomen op basis van overeengekomen criteria waaruit het risico voor, of via, het aquatisch milieu, blijkt, overeenkomstig het tijdschema in artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG, en in voorkomend geval voorstellen indienen.
- (11)
Gelet op het communautaire belang en met het oog op een effectieve regelgeving van de bescherming van oppervlaktewateren dienen MKN te worden vastgesteld voor verontreinigende stoffen die op communautair niveau als prioritaire stoffen zijn ingedeeld en dient aan de lidstaten te worden overgelaten om waar nodig voor de overige verontreinigende stoffen op nationaal niveau voorschriften vast te stellen, zulks met toepassing van de relevante communautaire voorschriften. Desalniettemin zijn acht verontreinigende stoffen die vallen binnen de werkingssfeer van Richtlijn 86/280/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG (6) en die behoren tot de groep van stoffen waarvoor de lidstaten maatregelen ten uitvoer moeten leggen met de bedoeling uiterlijk in 2015 een goede chemische toestand te bereiken onverminderd de artikelen 2 en 4 van Richtlijn 2000/60/EG niet in de lijst van prioritaire stoffen opgenomen. De voor deze verontreinigende stoffen vastgestelde gemeenschappelijke normen bleken echter nuttig te zijn en de regelgeving van hun normen op communautair niveau dient derhalve te worden gehandhaafd.
- (12)
Dit betekent dat de bepalingen voor de huidige milieukwaliteitsdoelstellingen, die zijn vastgesteld in Richtlijn 82/176/EEG van de Raad van 22 maart 1982 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van de sector elektrolyse van alkalichloriden (7), Richtlijn 83/513/EEG van de Raad van 26 september 1983 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van cadmium (8), Richtlijn 84/156/EEG van de Raad van 8 maart 1984 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen afkomstig van andere sectoren dan de elektrolyse van alkalichloriden (9), Richtlijn 84/491/EEG van de Raad van 9 oktober 1984 betreffende de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor de lozing van hexachloorcyclohexaan (10) en Richtlijn 86/280/EEG, overbodig zullen worden en dienen te worden geschrapt.
- (13)
Het aquatisch milieu kan zowel op korte als op lange termijn nadelige effecten van chemische verontreiniging ondervinden en derhalve dienen gegevens over zowel acute als chronische effecten als basis voor de vaststelling van MKN te worden gebruikt. Om ervoor te zorgen dat het aquatisch milieu en de gezondheid van de mens afdoende worden beschermd, dienen MKN in de vorm van jaargemiddelden te worden vastgesteld op een niveau dat bescherming biedt tegen langdurige blootstelling en dienen maximaal aanvaardbare concentraties te worden vastgesteld als bescherming tegen kortdurende blootstelling.
- (14)
Overeenkomstig de in afdeling 1.3.4 van bijlage V bij Richtlijn 2000/60/EG neergelegde voorschriften, kunnen de lidstaten, bij de monitoring van de naleving van de MKN, ook indien uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie, statistische methoden invoeren, zoals een percentielberekening, om iets te doen aan uitschieters (zeer sterke afwijkingen van het gemiddelde) en foute uitlezingen, teneinde een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid te waarborgen. Om ervoor te zorgen dat de monitoring tussen de lidstaten vergelijkbaar is, verdient het aanbeveling voor deze statistische methoden gedetailleerde regels op te stellen via de comitéprocedure.
- (15)
De vaststelling van MKN-waarden op communautair niveau dient in deze fase voor de meeste stoffen uitsluitend tot oppervlaktewateren beperkt te blijven. Voor hexachloorbenzeen, hexachloorbutadieen en kwik kan de bescherming tegen indirecte effecten en secundaire vergiftiging op communautair niveau echter niet uitsluitend door MKN voor oppervlaktewateren worden gewaarborgd. Daarom is het dienstig voor die drie stoffen op communautair niveau MKN voor biota vast te stellen. Om de lidstaten afhankelijk van hun monitoringstrategie flexibiliteit te geven, dienen de lidstaten te kunnen kiezen tussen monitoring en toepassing van deze MKN voor biota of voor de vaststelling van strengere MKN voor oppervlaktewateren, die hetzelfde beschermingsniveau bieden.
- (16)
Voorts moeten lidstaten op nationaal niveau MKN voor sediment en/of biota kunnen vaststellen en die MKN toepassen in plaats van de MKN voor water vastgelegd in deze richtlijn. Dergelijke MKN moeten worden vastgesteld via een transparante procedure met kennisgeving aan de Commissie en andere lidstaten, teneinde een beschermingsniveau te garanderen dat gelijkwaardig is aan dat van de MKN voor water die op communautair niveau zijn vastgesteld. De Commissie moet die kennisgevingen samenvatten in haar rapporten over de uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG. Sedimenten en biota blijven bovendien belangrijke matrixen voor de monitoring van bepaalde stoffen met een significant accumulatiepotentieel. Teneinde de effecten van activiteiten van de mens op lange termijn, alsmede trends te bepalen, dienen de lidstaten bovendien met inachtneming van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de huidige verontreinigingsniveaus in biota en sedimenten niet significant zullen stijgen.
- (17)
Overeenkomstig artikel 13 van en bijlage VII, Deel A, punt 5, van Richtlijn 2000/60/EG dienen uitzonderingen op de toepassing van MKN voor prioritaire stoffen, toegepast op waterlichamen overeenkomstig artikel 4, leden 4, 5 en 6, van die richtlijn, rekening houdend met artikel 4, leden 8 en 9 daarvan, vermeld te worden in het stroomgebiedsbeheersplan. Mits is voldaan aan de vereisten van artikel 4 van Richtlijn 2000/60/EG, met inbegrip van voorwaarden voor uitzonderingen, kunnen activiteiten die leiden tot lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen, waaronder baggerwerken en scheepvaart, plaatsvinden.
- (18)
De lidstaten moeten voldoen aan Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (11) en de voor de winning van drinkwater gebruikte oppervlaktewateren overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2000/60/EG beheren. Deze richtlijn dient derhalve te worden toegepast onverminderd de voorschriften waarvoor strengere normen kunnen nodig zijn.
- (19)
In de omgeving van lozingen uit puntbronnen zijn de concentraties van verontreinigende stoffen meestal hoger dan de concentraties in het water in de omgeving. Daarom moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van mengzones, mits dit geen gevolgen heeft voor de naleving van de toepasselijke MKN in de rest van het desbetreffende oppervlaktewaterlichaam. De omvang van de mengzones moet beperkt worden tot de directe omgeving van het lozingspunt en moet proportioneel zijn. Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/60/EG dienen lidstaten er, waar passend, op toe te zien dat de vereisten voor het bereiken van de milieudoelstellingen, vastgesteld in artikel 4 van die richtlijn, worden gecoördineerd voor het gehele stroomgebiedsdistrict, met inbegrip van de aanwijzing van mengzones in grensoverschrijdende waterlichamen.
- (20)
De naleving van de doelstellingen voor stopzetting of geleidelijke beëindiging en vermindering, zoals bepaald in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/60/EG, moet worden gecontroleerd en de vaststelling of deze verplichtingen worden nageleefd, moet transparant worden gemaakt, met name ten aanzien van de beoordeling van significante emissies, lozingen en verliezen door menselijke activiteiten. Bovendien is voor een tijdschema voor stopzetting of geleidelijke beëindiging en vermindering een inventarisatie nodig. Tevens dient te kunnen worden bepaald of artikel 4, leden 4 tot en met 7, van Richtlijn 2000/60/EG wordt toegepast. Daarnaast is een geschikt instrument nodig voor de kwantificering van verliezen van stoffen die in de natuur voorkomen of ontstaan uit natuurlijke processen, aangezien in dat geval een volledige stopzetting of geleidelijke beëindiging uit alle potentiële bronnen onmogelijk is. Teneinde in deze behoeften te voorzien, dient elke lidstaat een inventaris van de emissies, lozingen en verliezen voor elk (deel van een) stroomgebiedsdistrict op zijn grondgebied op te stellen.
- (21)
Teneinde te voorkomen dat bij de opstelling van deze inventarissen werkzaamheden worden herhaald en om de samenhang van deze inventarissen met andere bestaande instrumenten op het gebied van de bescherming van oppervlaktewateren te waarborgen, dienen de lidstaten gebruik te maken van informatie die is verzameld in het kader van Richtlijn 2000/60/EG en in het kader van Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (12).
- (22)
Teneinde een consistente bescherming van oppervlaktewateren te waarborgen, dienen de lidstaten die oppervlaktewaterlichamen delen hun monitoringactiviteiten en, waar passend, de opstelling van inventarissen te coördineren.
- (23)
Voor een betere aansluiting op hun behoeften dienen de lidstaten een geschikte referentieperiode van één jaar te kunnen kiezen om de basisinformatie van de inventaris te meten. Er dient echter rekening te worden gehouden met het feit dat de verliezen bij de toepassing van bestrijdingsmiddelen vanwege verschillen in de gebruikte hoeveelheden, bijvoorbeeld door verschillen in de klimatologische omstandigheden, van jaar tot jaar aanzienlijk kunnen verschillen. Daarom moeten de lidstaten voor bepaalde stoffen die onder Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (13) vallen, kunnen kiezen voor een referentieperiode van drie jaar.
- (24)
Teneinde het gebruik van de inventaris te optimaliseren, dient aan de Commissie een termijn te worden gesteld om te controleren of de emissies, lozingen en verliezen vorderingen maken wat betreft de naleving van de in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2000/60/EG vermelde doelstellingen, behoudens artikel 4, leden 4 en 5, van die richtlijn.
- (25)
Er dienen technische richtsnoeren te worden ontwikkeld om bij te dragen aan de harmonisatie van de methodologieën die de lidstaten hanteren voor de opstelling van inventarissen van emissies, lozingen en verliezen, met inbegrip van verliezen afkomstig van verontreiniging die is opgestapeld in sedimenten.
- (26)
Verscheidene lidstaten worden getroffen door verontreiniging waarvan de bron buiten hun nationale rechtsmacht gelegen is. Derhalve moet duidelijk worden gemaakt dat overschrijding van een MKN ten gevolge van een dergelijke grensoverschrijdende verontreiniging niet inhoudt dat een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet nakomt, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan en de lidstaat, in voorkomend geval, de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2000/60/EG heeft benut.
- (27)
Op basis van de verslagen van de lidstaten overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2000/60/EG, beoordeelt de Commissie of er behoefte is aan wijziging van de geldende wetgeving en aan bijkomende specifieke, voor de gehele Gemeenschap geldende maatregelen, zoals emissiebeheersingsmaatregelen, en, indien passend, dient de Commissie toepasselijke voorstellen in. De Commissie dient over haar conclusies verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad in de context van het verslag uit hoofde van artikel 18, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG. Bij het formuleren van voorstellen voor emissiebeheersingsmaatregelen moet de Commissie, gelet op artikel 10 van Richtlijn 2000/60/EG, rekening houden met bestaande emissiebeheersingsvereisten, zoals die in Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (14) en de nieuwste technologische ontwikkelingen op het gebied van het terugdringen van verontreiniging.
- (28)
Criteria voor de identificatie van stoffen die persistent, bioaccumuleerbaar en toxisch zijn en van stoffen die anderszins even zorgwekkend zijn, met name zeer persistente en zeer bioaccumuleerbare stoffen, zoals bedoeld in Richtlijn 2000/60/EG, worden vastgesteld in de technische leidraad voor risicobeoordeling ter ondersteuning van Richtlijn 93/67/EEG van de Commissie van 20 juli 1993 tot vaststelling van de beginselen die gelden bij de beoordeling van de risico's voor mens en milieu van stoffen die zijn aangegeven krachtens Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (15), Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (16) en Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen (17). Teneinde de verenigbaarheid van wetgevingsinstrumenten van de Gemeenschap te waarborgen, dienen uitsluitend deze criteria te worden toegepast op de stoffen die overeenkomstig Beschikking nr. 2455/2001/EG worden getoetst en dient bijlage X bij Richtlijn 2000/60/EG dienovereenkomstig te worden vervangen.
- (29)
De verplichtingen die zijn vastgelegd in de in bijlage IX bij Richtlijn 2000/60/EG vermelde richtlijnen, zijn reeds opgenomen in Richtlijn 2008/1/EG en in Richtlijn 2000/60/EG en als de MKN worden gehandhaafd of herzien, wordt minimaal hetzelfde beschermingsniveau gewaarborgd. Teneinde een consistente aanpak van de chemische verontreiniging van oppervlaktewateren te waarborgen en de bestaande communautaire wetgeving op dat gebied te vereenvoudigen en te verduidelijken, dienen Richtlijn 82/176/EEG, Richtlijn 83/513/EEG, Richtlijn 84/156/EEG, Richtlijn 84/491/EEG en Richtlijn 86/280/EEG overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG met ingang van 22 december 2012 te worden ingetrokken.
- (30)
De in Richtlijn 2000/60/EG bedoelde aanbevelingen, met name die van het Wetenschappelijk Comité voor de toxiciteit, de ecotoxiciteit en het milieu zijn in aanmerking genomen.
- (31)
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord ‘Beter wetgeven’ (18) worden de lidstaten ertoe aangespoord om voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken.
- (32)
Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het verwezenlijken van een goede chemische toestand van het oppervlaktewater door middel van de vaststelling van MKN voor prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve met het oog op de handhaving van hetzelfde beschermingsniveau voor oppervlaktewateren in de hele Gemeenschap beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (33)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (19).
- (34)
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om punt 3 van deel B van bijlage I bij deze richtlijn te wijzigen. Daar het een maatregel van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, of ter aanvulling van deze richtlijn met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moet de maatregel worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 97 van 28.4.2007, blz. 3.
Advies van het Europees Parlement van 22 mei 2007 (PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 90), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 20 december 2007 (PB C 71 E van 18.3.2008, blz. 1) en Standpunt van het Europees Parlement van 17 juni 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 20 oktober 2008.
PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1.
PB L 181 van 4.7.1986, blz. 16.
PB L 81 van 27.3.1982, blz. 29.
PB L 291 van 24.10.1983, blz. 1.
PB L 74 van 17.3.1984, blz. 49.
PB L 274 van 17.10.1984, blz. 11.
PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32.
PB L 33 van 4.2.2006, blz. 1.
PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.
PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.
PB L 227 van 8.9.1993, blz. 9.
PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1; gerectificeerd in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3.
PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.