Einde inhoudsopgave
Europese Overeenkomst inzake de immuniteit van Staten
Artikel 25
Geldend
Geldend vanaf 11-06-1976
- Bronpublicatie:
16-05-1972, Trb. 1973, 43 (uitgifte: 04-04-1973, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-06-1976
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-03-1985, Trb. 1985, 38 (uitgifte: 01-01-1985, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
Staatsrecht / Staatsinrichting
Internationaal publiekrecht / Fundamentele rechten van staten
1.
Een Overeenkomstsluitende Staat die de in artikel 24 bedoelde verklaring heeft afgelegd, moet gevolg geven aan een vonnis dat, buiten de in artikelen 1 tot en met 13 genoemde gevallen, is gewezen door de rechter van een andere Overeenkomstsluitende Staat die een zodanige verklaring heeft afgelegd:
- (a)
indien de in artikel 20, eerste lid, letter (b), genoemde vereisten zijn vervuld; en
- (b)
indien de rechter geacht wordt rechtsmacht te hebben krachtens de navolgende leden.
2.
De Overeenkomstsluitende Staat is evenwel niet gehouden gevolg te geven aan een zodanig vonnis indien:
- (a)
een grond van weigering bestaat, als bedoeld in artikel 20, eerste lid[lees: tweede lid]; of
- (b)
indien het bepaalde in artikel 24, tweede lid, niet in acht is genomen.
3.
Onverminderd het bepaalde in het vierde lid wordt de rechter van een Overeenkomstsluitende Staat geacht rechtsmacht te hebben in de zin van het eerste lid, letter (b):
- (a)
indien zijn rechtsmacht is erkend door een overeenkomst waarbij de Staat van het forum en de andere Overeenkomstsluitende Staat partij zijn;
- (b)
bij ontbreken van een overeenkomst tussen de beide Staten betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken, indien de rechter van de Staat van het forum rechtsmacht zou hebben gehad wannneer[lees: wanneer] hij, mutatis mutandis, de regels ten aanzien van de bevoegdheid zou hebben toegepast — andere dan die genoemd in de Bijlagen[lees: Bijlage] bij deze Overeenkomst — geldende in de Staat tegen welke het vonnis is gewezen. Deze bepaling is niet van toepassing op geschillen voortvloeiende uit overeenkomsten.
4.
Twee Overeenkomstsluitende Staten die de in artikel 24 bedoelde verklaring hebben afgelegd, kunnen, door middel van een overeenkomst ter aanvulling van deze Overeenkomst, de omstandigheden bepalen waaronder hun rechters als bevoegd worden beschouwd in de zin van het eerste lid, letter (b).
5.
Indien de Staat aan het vonnis geen gevolg geeft, kan de in artikel 21 bedoelde procedure worden gevolgd.