Hof Amsterdam, 08-10-2013, nr. 200.121.491/01
ECLI:NL:GHAMS:2013:3271, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-10-2013
- Zaaknummer
200.121.491/01
- Roepnaam
Datawell
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:3271, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑10‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:304, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Wetingang
- Vindplaatsen
JAR 2015/74 met annotatie van mr. N.T. Dempsey
AR-Updates.nl 2014-0037
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0037
Uitspraak 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Arbeidszaak. Ontslagen werknemer vordert in afzonderlijk geding vergoeding van wettelijke rente over bij eerder vonnis toegekende verhoging wegens te late loonbetaling. Verhouding tot matigingsbevoegdheid rechter op grond van artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek. Strekking bevoegdheid. Rechter moet rekening kunnen houden met aanwezigheid rentevordering. Niet-ontvankelijkheid.
Partij(en)
arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer: 200.121.491/01
zaaknummer rechtbank: 561989 \ CV EXPL 12-7939 (Haarlem)
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 oktober 2013
inzake
[[APPELLANT]] ,
wonend te[woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. L.P.A. Zwijnenberg te ’s-Gravenhage,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DATAWELL B.V.,
gevestigd te Haarlem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A. Heeren te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna respectievelijk [appellant] en Datawell genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem, hierna ‘de kantonrechter’, van 25 oktober 2012, in deze zaak onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hem als eiser en Datawell als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
[appellant] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vordering zoals in eerste aanleg ingesteld zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Datawell heeft geconcludeerd, kort gezegd, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het kopje ‘De feiten’, a. tot en met d., de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof van de aldus vastgestelde feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1.
[appellant] is vanaf 1 december 1973 tot 1 augustus 2004 in loondienst van Datawell geweest. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is met ingang van laatstgenoemde datum door de kantonrechter – bij beschikking van 30 juni 2004 – ontbonden, op verzoek van Datawell en onder toekenning van een vergoeding van€ 190.000,- bruto aan [appellant].
3.2.
Bij dagvaarding van 18 januari 2005 heeft [appellant] Datawell in rechte betrokken en, kort gezegd en voor zover thans van belang, de veroordeling van Datawell gevorderd tot betaling van achterstallig loon ten belope van € 33.495,- bruto en tot uitkering van niet-opgenomen vakantiedagen ten belope van € 9.039,24 bruto, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede met de verhoging bedoeld in artikel 7:625 BW tot het in deze bepaling genoemde maximum van 50% van het verschuldigde.
3.3.
Bij vonnis van 22 juni 2005 heeft de kantonrechter bovengenoemde vorderingen toegewezen. De hierop betrekking hebbende beslissing in het vonnis luidt:
‘De kantonrechter:
veroordeelt Datawell om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen de somma van € 33.495,- bruto vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de diverse vervaldata, zijnde de data waarop [appellant] vanaf 1 oktober 2002 maandelijks zijn (onjuiste) salaris ontving, alsmede te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging,
(…),
veroordeelt Datawell om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen de somma van € 9.039,24 bruto vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2004, alsmede te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging,
(…)
wijst af het meer of anders gevorderde.’
3.4.
Bij arrest van 18 november 2008 heeft dit hof – in het door Datawell tegen het vonnis ingestelde principale beroep – bovenvermeld vonnis bekrachtigd. Tegen het arrest van het hof is geen beroep in cassatie ingesteld.
3.5.
De toegekende wettelijke verhoging over de door [appellant] gevorderde en door de kantonrechter toegewezen bedragen beloopt in totaal € 21.267,12. Datawell heeft dit bedrag – naast de toegewezen hoofdsommen en de wettelijke rente daarover – aan [appellant] betaald.
3.6.
Bij e-mail van 4 maart 2009 heeft [appellant] aan Datawell gevraagd hem de wettelijke rente te betalen over de hierboven bedoelde verhoging. De e-mail luidt, voor zover van belang:
‘Datawell heeft nabetaling van loon en vakantiegeld gedaan inclusief wettelijke rente en wettelijke verhoging. Over de verhoging is geen rente betaald terwijl het vonnis daar wel in voorziet. Betaling van rente ligt ook in de rede, immers de verhoging van 50% was reeds na 6 maanden verbeurd, wat nu door het [h]of is bekrachtigd. (…). Ik verzoek (…) hierbij de rente aan mij over te maken.’
3.7.
Datawell heeft niet aan het verzoek tot betaling van wettelijke rente over de toegekende wettelijke verhoging voldaan.
3.8.
Tegen de achtergrond van de hierboven weergegeven, tussen partijen vaststaande feiten vordert [appellant] de veroordeling van Datawell om aan hem te betalen
‘de wettelijke rente over het bedrag van € 21.267,12 voor wat betreft het onjuiste salaris vanaf zes maanden na de diverse vervaldata, zijnde de data waarop [appellant] vanaf 1 oktober 2002 maandelijks zijn (onjuiste) salaris ontving, en voor wat betreft de niet opgebruikte vakantie-uren vanaf 15 augustus 2004, althans 15 februari 2005, steeds tot de dag der algehele voldoening’,
met veroordeling van Datawell tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.9.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering afgewezen. Tegen deze beslissing en de overwegingen waarop zij berust, richt zich het hoger beroep.
3.10.
De enige grief van [appellant] strekt ertoe dat het hof zijn onder 3.8 vermelde vordering alsnog zal toewijzen. De grief is tevergeefs voorgesteld. Hiertoe is het volgende bepalend.
3.11.
De onder 3.3 aangehaalde beslissing in het vonnis van 22 juni 2005 laat zich niet anders lezen dan dat de daarbij uitgesproken veroordeling van Datawell tot betaling van wettelijke rente uitsluitend betrekking heeft op de in die beslissing genoemde hoofdsommen van € 33.495,- bruto en € 9.039,34 bruto, tot betaling waarvan Datawell is veroordeeld, en niet ook op de toegekende wettelijke verhoging over die hoofdsommen. Anders zou de zinsnede ‘vermeerderd met de wettelijke rente’ op een andere plaats in de desbetreffende onderdelen van de beslissing hebben gestaan. Hierbij is voorts nog van belang dat noch in de overwegingen die de kantonrechter in het vonnis aan de aangehaalde beslissing ten grondslag heeft gelegd, noch in de vorderingen zoals door [appellant] verwoord in de onder 3.2 genoemde dagvaarding van 18 januari 2005, de toekenning van wettelijke rente over de gevorderde wettelijke verhoging wordt genoemd. Gevorderd was slechts vergoeding van wettelijke rente over de gevorderde hoofdsommen, de kantonrechter heeft de ingestelde vorderingen ook in deze zin verstaan en toegewezen en in het hoger beroep waarin het vonnis is bekrachtigd, heeft het hof – naar blijkt uit overweging 4.3 van het onder 3.4 genoemde arrest – de vorderingen in dezelfde zin begrepen. Voor zover [appellant] wil betogen dat het vonnis van 22 juni 2005 mede een verplichting voor Datawell schept of meebrengt tot betaling van wettelijke rente over de daarbij toegekende wettelijke verhoging, moet zijn betoog dus worden verworpen.
3.12.
De onder 3.8 aangehaalde vordering van [appellant] strekt ertoe dat alsnog wettelijke rente wordt toegekend over de bij bovengenoemd vonnis toegekende wettelijke verhoging. Nu deze rentevordering niet was begrepen in de eerdere, bij het vonnis van 22 juni 2005 toegewezen vorderingen, moet zij worden aangemerkt als een nieuwe vordering. De toewijzing van een dergelijke nieuwe vordering tot toekenning van wettelijke rente over bij een eerder vonnis toegekende wettelijke verhoging, verdraagt zich niet met de bevoegdheid van de rechter tot matiging van de bedoelde verhoging zoals geregeld in artikel 7:625, eerste lid laatste volzin, BW. Die bevoegdheid geeft de rechter de mogelijkheid de in de wet voorziene verhoging over het loon dat de werkgever niet tijdig aan de werknemer heeft betaald – waaronder mede te begrijpen een niet tijdig betaalde uitkering van niet-opgenomen vakantiedagen – te beperken tot een zodanig bedrag als de rechter ‘met het oog op de omstandigheden billijk zal voorkomen’. De genoemde bevoegdheid heeft mede de strekking een onredelijke cumulatie van de wettelijke verhoging met de wettelijke rente die de werkgever op grond van artikel 6:119 BW wegens de vertraging in de betaling in beginsel verschuldigd is, te voorkomen.
3.13.
Deze strekking brengt mee dat de rechter die voor de vraag staat of en zo ja, in hoeverre, hij van zijn bevoegdheid tot matiging van de wettelijke verhoging gebruik zal maken, rekening moet kunnen houden – als daarbij in ogenschouw te nemen omstandigheid – met een eventuele aanspraak van de werknemer op vergoeding van wettelijke rente over die verhoging. Toewijzing van een rentevordering zoals thans aan de orde in een afzonderlijk geding, nadat zij eerder niet samen met de vordering tot toekenning van de wettelijke verhoging was ingesteld, verdraagt zich daarmee niet: de rechter heeft dan immers bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre hij van zijn matigingsbevoegdheid gebruik zou maken, geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de werknemer naast de door hem gevorderde wettelijke verhoging, tevens aanspraak maakte op vergoeding van wettelijke rente daarover en dat het gezamenlijke beloop van de gevorderde wettelijke verhoging en die rente – in het voorliggende geval – aanzienlijk hoger was dan 50% van de toe te wijzen loonsom en vergoeding wegens niet-opgenomen vakantiedagen. Het voorgaande brengt mee dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat deze dus ook in hoger beroep niet toewijsbaar is.
3.14.
[appellant] heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beoordeling dan hierboven gegeven. Aan zijn bewijsaanbod in de memorie van grieven komt daarom geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat dit aanbod, als niet ter zake dienend, wordt gepasseerd.
3.15.
De slotsom uit het bovenstaande is dat de grief faalt en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Datawell begroot op € 1.862,- aan verschotten en € 894,- voor salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, A.M.A. Verscheure en J.F.M. Strijbos en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.