Hof 's-Hertogenbosch, 06-09-2018, nr. 17/00352, nr. 17/00353
ECLI:NL:GHSHE:2018:3701
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-09-2018
- Zaaknummer
17/00352
17/00353
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2018:3701, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑09‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:913
- Vindplaatsen
NLF 2018/2394 met annotatie van
NTFR 2018/2838 met annotatie van Mr. A.A. Fase
Uitspraak 06‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Rijnvarende. Vertrouwensbeginsel. Indruk van bewuste standpuntbepaling gewekt in correspondentie betreffende een eerder belastingjaar.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00352 en 17/00353
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
woonachtig te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 april 2017, nummers BRE 16/4032 en 16/4922, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde belastingaanslagen en beschikkingen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 38.817. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Bij het vaststellen van deze aanslag is geen vrijstelling van heffing van premie volksverzekeringen verleend, noch een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.428, vrijstelling van premie volksverzekeringen verleend en geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De beschikking inzake heffingsrente is, naar het Hof verstaat, dienovereenkomstig verminderd. Bij nadien ambtshalve gegeven beschikking is belanghebbende een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend ter zake van een buitenlands inkomen van € 25.817. Naar het Hof verstaat, is de beschikking inzake heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 de aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 36.918. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht. Bij het vaststellen van deze aanslag is geen vrijstelling van heffing van premie volksverzekeringen verleend, noch een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken deze aanslag en de desbetreffende beschikking inzake belastingrente gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van de genoemde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van elk van beide beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2011 ongegrond verklaard, het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2012 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2012 vernietigd, de aanslag IB/PVV 2012 verminderd in die zin dat het premie-inkomen op nihil wordt gesteld, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 990 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende ter zake van het beroep met procedurenummer 16/4032 betaalde griffierecht van € 46 aan deze te vergoeden.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van beide hoger beroepen is van belanghebbende een maal een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 juni 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [B] en [C] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting kan in hoger beroep worden uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Het in de aanslag IB/PVV over het jaar 2011 begrepen belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld overeenkomstig de door belanghebbende aangegeven bedragen. Die bedragen zijn als volgt:
Belastbaar loon uit dienstbetrekking: 44.283
Belastbare inkomsten uit eigen woning: -/- 5.466
Belastbaar inkomen uit werk en woning: 36.918
Het aangegeven belastbare loon uit dienstbetrekking van 44.283 betreft een bedrag in Zwitserse francs. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het euro-equivalent van dit loonbedrag berekend op € 35.428. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van datzelfde bedrag verminderd. De belastbare inkomsten uit eigen woning heeft de Inspecteur daarbij niet in aanmerking genomen, omdat hij bij die uitspraak het standpunt heeft ingenomen dat de woning waarop die inkomsten betrekking hebben niet (langer) als eigen woning van belanghebbende kon worden aangemerkt.
2.2.
Het in de aanslag IB/PVV over het jaar 2012 begrepen belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld overeenkomstig de door belanghebbende aangegeven bedragen. Die bedragen zijn als volgt:
- -
Belastbaar loon uit dienstbetrekking: 42.978
- -
Belastbare inkomsten uit eigen woning: -/- 6.060
Belastbaar inkomen uit werk en woning 36.918
Het aangegeven belastbare loon uit dienstbetrekking van 42.978 betreft een bedrag in Zwitserse francs. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het euro-equivalent van dit loonbedrag berekend op € 37.116. Bij die uitspraak heeft de Inspecteur de aanslag niet verminderd, omdat hij de belastbare inkomsten uit eigen woning daarbij niet in aanmerking heeft genomen. Ook voor het jaar 2012 heeft de Inspecteur zich bij die uitspraak op het standpunt gesteld dat de desbetreffende woning voor belanghebbende niet (langer) als eigen woning kon worden aangemerkt.
2.3.
Belanghebbende is woonachtig in Nederland. Sinds 2002 staat belanghebbende in dienstbetrekking tot [bedrijf] te [plaats] (Zwitserland) (hierna: [bedrijf] ). Hij was tot 2009 werkzaam aan boord van het motortankschip [D] . Sinds 2009 is belanghebbende werkzaam aan boord van het motortankschip [DD] .
2.4.
In het kader van de vaststelling van de aan belanghebbende over het jaar 2003 opgelegde aanslag IB/PVV en de behandeling van het daartegen gemaakte bezwaar is tussen belanghebbende en de Inspecteur gecorrespondeerd. Aan die correspondentie kan het volgende worden ontleend:
Brief Inspecteur d.d. 1 februari 2006 (verzoek om informatie)
“(…)
In de aangifte heeft u € (…) aangegeven voor buitenlandse inkomsten. Om te kunnen beoordelen of u in aanmerking komt voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting (en vermindering van premie volksverzekeringen), verzoek ik u mij stukken toe te zenden waaruit blijkt dat u aan boord van een [schip] heeft gevaren onder de Zwitserse vlag.
(…)”
Brief Inspecteur d.d. 28 maart 2006 (handhaving afwijking aangifte)
“(…)
In de aangifte heeft u verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het loon uit Zwitserland. U heeft ook na herhaald verzoek geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat u voor een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in aanmerking komt. Ik heb dan ook besloten op dit punt van de aangifte af te wijken.
(…)”
Brief belanghebbende d.d. 16 mei 2006 (bezwaarschrift)
“(…)
Buitenlandse inkomsten:
U vroeg om een bewijs dat ik in 2003 in het buitenland gewerkt heb en daar ook belasting en premies volksverzekeringen afgedragen heb. Als bewijs hiervoor heb ik een “Lohnausweis für 2003” bijgevoegd.
(…)”
Brief Inspecteur d.d. 10 november 2006 (motivering van uitspraak op het bezwaarschrift)
“(…)
Uw buitenlands inkomen heb ik vastgesteld op € (...).
Voor dit inkomen komt u in aanmerking voor de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. (…)”
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het in de onderhavige belastingaanslagen begrepen belastbare loon uit dienstbetrekking.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij daaraan de volgende argumenten toegevoegd.
3.4.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging dan wel vermindering van de onderhavige belastingaanslagen en beschikkingen inzake heffingsrente onderscheidenlijk belastingrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
4.1.
Belanghebbende en de Inspecteur verschillen van mening over het antwoord op de vraag of belanghebbende ingevolge regels uit hoofde van door Nederland met Zwitserland en/of Duitsland gesloten belastingverdragen recht heeft op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Indien die vraag ontkennend moet worden beantwoord, verschillen zij van mening over het antwoord op de vraag of belanghebbende desalniettemin recht heeft op een zodanige vermindering op grond van het vertrouwensbeginsel. Het Hof zal de laatste vraag als eerst behandelen.
4.2.
Belanghebbende stelt dat hij aan de afhandeling van zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2003 het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat hij recht heeft op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het loon uit zijn dienstbetrekking tot [bedrijf] . Hij heeft in dit verband tevens aangevoerd dat hem in de jaren 2002 tot en met 2010 steeds een zodanige vermindering is verleend. De Inspecteur stelt daartegenover dat in het kader van die afhandeling geen bewust standpunt door hem is ingenomen en dat de feiten in de onderhavige jaren afwijken van de feiten in het jaar 2003.
4.3.
De Rechtbank heeft hieromtrent als volgt overwogen:
“2.16. Belanghebbende heeft zich voor zowel 2011 als 2012 meer subsidiair op het standpunt gesteld dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden toegekend, omdat de inspecteur voor de jaren 2002 tot en met 2010 de aftrek ook heeft toegestaan. Temeer nu de aangifte over het jaar 2003 door de inspecteur is onderzocht, is bij belanghebbende het vertrouwen gewekt dat de inspecteur bewust een standpunt had ingenomen.
2.17.
De rechtbank overweegt dat de situatie in de jaren vóór 2009 niet gelijk was aan de situatie in de jaren daarna, omdat belanghebbende in 2009 aan boord van een ander schip is gaan werken. Belanghebbende kan daarom geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan het onderzoek van de inspecteur in 2003. Aangezien de aangiften over de jaren 2009 en 2010 geautomatiseerd zijn afgedaan, is voor die jaren geen sprake van een bewuste standpuntbepaling door de inspecteur waaraan belanghebbende vertrouwen kan ontlenen. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel wordt daarom afgewezen.”
4.4.
De door de Rechtbank voor de verwerping van belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel gebezigde grond houdt in (i) dat belanghebbende in 2009 aan boord van een ander schip is gaan werken en (ii) dat de aangiftes over de jaren 2009 en 2010 geautomatiseerd zijn afgedaan. Dientengevolge is volgens de Rechtbank geen sprake van een bewuste standpuntbepaling door de Inspecteur waaraan belanghebbende vertrouwen kan ontlenen. Het Hof overweegt als volgt.
4.5.
In de onderhavige zaak gaat het niet om een geval waarin de gedragslijn van de Inspecteur heeft berust op een toezegging. In een zodanig geval is voor in rechte te honoreren vertrouwen meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de aangifte gedurende een aantal jaren bij het vaststellen van de aanslag is gevolgd. Voor zodanig vertrouwen zijn bijkomende omstandigheden vereist die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat de Inspecteur zich bewust op een bepaald standpunt heeft gesteld (vgl. HR 13 oktober 1999, nr. 33 311, ECLI:NL:HR:1999:BI6540). In het onderhavige geval zijn dergelijke bijkomende omstandigheden aanwezig. De indruk van een bewuste standpuntbepaling van de Inspecteur is gewekt in de correspondentie tussen belanghebbende en de Inspecteur in het kader van de behandeling van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2003 (zie onderdeel 2.4 hiervóór). Belanghebbende kon, gelet op de brief van 10 november 2006 en de daaraan voorafgaande correspondentie, redelijkerwijs menen dat de Inspecteur bewust het standpunt heeft ingenomen dat belanghebbende recht had op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, welk standpunt kennelijk uitsluitend was gebaseerd op de door belanghebbende bij brief van 16 mei 2006 aan de Inspecteur verstrekte inlichtingen. Uit de desbetreffende stukken, in essentie niets meer dan de “Lohnausweis für 2003” blijkt niet meer dan dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 2003 loon genoot van [bedrijf] . De feiten en omstandigheden van het onderhavige jaar wijken, gelet daarop, niet in rechtens relevante zin af van de feiten die de Inspecteur heeft beoordeeld in het kader van de behandeling van het bezwaar betreffende het jaar 2003. In het bijzonder blijkt uit niets dat in dat kader relevant is geacht of belanghebbende al dan niet werkzaam was aan boord van een schip dat voer onder Zwitserse vlag. De door de Inspecteur gestelde (beweerdelijke) verschillen tussen het schip waarop belanghebbende destijds voer ( [D] ) en het schip waarop belanghebbende in de onderhavige jaren voer ( [DD] ) kunnen daarom in het midden blijven. Aangezien het hier bedoelde vertrouwen niet voorafgaand aan de aanslagregeling voor de onderhavige jaren is beëindigd, is de Inspecteur daaraan ook voor die jaren gebonden.
4.6.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank ten onrechte belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen.
4.7.
Belanghebbende heeft recht op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van het belastbare loon uit dienstbetrekking tot [bedrijf] . Gezien de gedingstukken staat vast dat de bedragen die belanghebbende als looninkomsten heeft aangegeven bedragen in Zwitserse francs zijn. De Inspecteur heeft die bedragen bij uitspraken op bezwaar herrekend naar euro-equivalenten, welke herrekening niet door belanghebbende is bestreden. Het Hof zal derhalve uitgaan van die, onder 2.1 en 2.2 genoemde bedragen aan looninkomsten van € 35.428 (2011) respectievelijk € 37.116 (2012).
4.8.
De Inspecteur heeft voorts bij uitspraak op bezwaar het standpunt ingenomen dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek wegens negatieve belastbare inkomsten uit eigen woning. Belanghebbende heeft dat standpunt in beroep noch hoger beroep bestreden, zodat het Hof van de juistheid daarvan zal uitgaan.
4.9.
Het voorgaande betekent dat het belastbare inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, voor het jaar 2011 € 35.428 en voor het jaar 2012 € 37.116 bedraagt. Belanghebbende heeft recht op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor dezelfde bedragen. Gelet daarop moeten de beide aanslagen worden verminderd naar bedragen van nihil. De eerste onder 4.1 genoemde vraag behoeft geen behandeling meer.
Slotsom
4.10.
Het hoger beroep is gegrond. Het Hof zal beslissen overeenkomstig het voorgaande.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank (gedeeltelijk) wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te gelasten aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Aangezien het hoger beroep gegrond is, zal de Inspecteur worden veroordeeld tot een tegemoetkoming in de proceskosten van belanghebbende. Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op 2 (punten wegens hoger beroepschrift en verschijnen ter zitting) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) = € 1.002. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof:
verklaart het hoger beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht;
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV 2011, de aanslag IB/PVV 2012, alsmede de desbetreffende beschikkingen inzake heffingsrente, onderscheidenlijk belastingrente;
vermindert de aanslag IB/PVV 2011, alsmede de desbetreffende beschikking inzake heffingsrente, tot een aanslag onderscheidenlijk beschikking, berekend naar een bedrag van nihil;
vermindert de aanslag IB/PVV 2012, alsmede de desbetreffende beschikking inzake belastingrente, tot een aanslag onderscheidenlijk beschikking, berekend naar een bedrag van nihil;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, vastgesteld op € 1.002; en
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 124aan hem vergoedt.
Aldus gedaan op 6 september 2018 door P.C. van der Vegt, voorzitter, P. Fortuin en H.W.M. van Kesteren, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.