HR, 05-09-2017, nr. 16/01185
ECLI:NL:HR:2017:2255
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-09-2017
- Zaaknummer
16/01185
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2255, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑09‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2016:171, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:826, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:826, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2255, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑09‑2017
Partij(en)
5 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/01185
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 februari 2016, nummer 22/001756-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft O.J. Much, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2017.
Conclusie 06‑06‑2017
Nr. 16/01185 Zitting: 6 juni 2017 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
Na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad is de verdachte bij arrest van 3 februari 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens feit 2 primair. “medeplegen van een inlichting als bedoeld in artikel 98 van het Wetboek van Strafrecht opzettelijk openbaar maken, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een zodanige inlichting betreft”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1.
Ten aanzien van de verdachte is onder 2 primair bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 maart 2009 tot en met 4 juni 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen een inlichting waarvan de geheimhouding door het belang van de staat en/of van zijn bondgenoten werd geboden opzettelijk openbaar heeft gemaakt, terwijl hij wist dat het een zodanige inlichting betrof, door toen en daar tezamen en in vereniging met een ander informatie met betrekking tot de beveiliging van de dalai lama in verband met zijn bezoek aan Nederland, te verstrekken aan [betrokkene 1] , journaliste van De Telegraaf, terwijl zij wisten dat [betrokkene 1] en/of De Telegraaf een artikel zouden gaan publiceren/schrijven in De Telegraaf in verband met deze informatie, waarna deze informatie, verwerkt in een artikel, op 4 juni 2009 in De Telegraaf is gepubliceerd, terwijl hij, verdachte, op de hoogte was dat zijn mededader, [betrokkene 2] , werkzaam was bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en uit hoofde van die functie beschikte over die informatie
en
dat hij in de periode van 1 maart 2009 tot en met 4 juni 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen een inlichting die van een verboden plaats afkomstig was en tot de veiligheid van de staat in betrekking stond opzettelijk openbaar heeft gemaakt, terwijl hij wist dat het een zodanige inlichting betrof,door toen en daar tezamen en in vereniging met een ander informatie met betrekking tot de beveiliging van de dalai lama in verband met zijn bezoek aan Nederland, afkomstig van een plaats die in gebruik was van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, welke plaats als verboden plaats was aangewezen, te verstrekken aan [betrokkene 1] , journaliste van De Telegraaf terwijl zij wisten dat [betrokkene 1] en/of De Telegraaf een artikel zou(den) gaan publiceren/schrijven in De Telegraaf in verband met deze informatie, waarna deze informatie, verwerkt in een artikel, op 4 juni 2009 in De Telegraaf is gepubliceerd, terwijl hij, verdachte, op de hoogte was dat zijn mededader, [betrokkene 2] , werkzaam was bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en uit hoofde van die functie beschikte over die informatie.”
3.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 juni 2009 van de Rijksrecherche met nr. 20090046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 50 e.v. van het persoonsdossier van [verdachte] ):als de op 18 juni 2009 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik woon aan de [a-straat 1] te Voorburg.Ik woon daar samen met mijn vriendin [betrokkene 2] .Ik ben werkzaam geweest bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
[betrokkene 2] werkt bij de AIVD. Wij kennen elkaar uit de tijd dat wij beiden voor die dienst werkten.
2. De verklaring van de verdachte.De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2010 verklaard - zakelijk weergegeven - (p. 7 van het proces-verbaal van de terechtzitting):
Ik heb op 15 mei 2009 contact gehad met [betrokkene 1] .en ik wisten van elkaars achtergrond. Op 2 juni 2009 heb ik met haar gesproken.
3. De verklaring van de getuige [betrokkene 1] .Deze getuige heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2010 verklaard - zakelijk weergegeven - (p. 5 van het proces-verbaal van de terechtzitting):
Ik werk sinds 1997 bij de Telegraaf als verslaggever.4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2009 van de Rijksrecherche met nr. 20080046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 210 e.v. van zaaksdossier I - Irak):als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Door mij werd het volgende document aangetroffen:Document: FW: contactgegevens [betrokkene 1]
Dit document betreft een e-mail d.d. 13-03-2009 welke kennelijk door [verdachte] vanaf zijn zakelijke e- mailadres is doorgezonden naar zijn privé e-mailadres. De letterlijke tekst van deze e-mail luidt:
"Beste [verdachte] !
Ontzettend gezellig, nuttig en onderhoudend gisteren, de kennismakingslunch!We moeten het trouwens nodig over terreurbestrijding hebben... (...)
Hierbij tevens mijn contactgegevens: [betrokkene 1] Redactie reportage De Telegraaf (...) "
5. Een proces-verbaal van bevindingen aangaande 06- [001] d.d. 1 juli 2009 van de Rijksrecherche met nr. 20090046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 46 e.v. van het algemeen dossier):als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Uit een door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst opgesteld ambtsbericht blijkt dat [verdachte] gebruik maakt van het mobiele nummer 06- [001] . Uit het verkregen communicatieverkeer blijkt dat op 14 maart 2009 het mobiele nummer 06- [001] in gebruik is genomen en dat op 16 maart 2009 contact werd gemaakt met het nummer 06- [002] .
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2009 van de Rijksrecherche met nr. 20090046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 428 e.v. van het algemeen dossier):als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
[betrokkene 3] , manager Loss Prevention & Property bij Phonehouse, verklaarde dat hij had geconstateerd dat er in het filiaal van de Phonehouse te Leidschendam op 14 maart 2009 twee betalingen ter grootte van € 69,96 waren geweest ten laste van het bankrekeningnummer [003] van [verdachte] .Volgens de verstrekte informatie van de Phonehouse zijn de volgende goederen gekocht en betaald: 1. Vodafone Samsung E250 prepaid. Telefoonnummer 06- [001] .
7. Een proces-verbaal van bevindingen audio visueel materiaal d.d. 22 juni 2009 van de Rijksrecherche met nr. PV 20090046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 25 e.v. van zaaksdossier II - Dalai Lama):als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Door mij werd onderzoek verricht naar audio materiaal betreffende een tapgesprek dat door de verdachten werd gevoerd op 15 mei 2009 te 10.53 uur.
De aan het gesprek verbonden telefoonnummers betreffen de volgende:06- [002] in gebruik bij [betrokkene 1]06- [001] in gebruik bij [verdachte]
Het gesprek wordt hieronder weergegeven.
Bellend nummer: 06- [001]Gebeld nummer: 06- [002]
[betrokkene 1] : Met [betrokkene 1][verdachte] : Goedemorgen [betrokkene 1] met [verdachte]: Enne, uhm, en misschien 's even een keertje af te spreken.[betrokkene 1] : Ja ik vind het best joh.[verdachte] : 2 juni, hoe zit je dan?[betrokkene 1] : Ja! Vind ik prima.[verdachte] : Uhm, een uur of acht of zo?[betrokkene 1] : Ja, prima.
8. Een proces-verbaal van observeren d.d. 11 juni 2009 van het Korps Landelijke Politie Diensten met nr. 090602.JUNI.pv.B-59. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 22 e.v. van zaaksdossier II - Dalai Lama):als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Subject 1: [betrokkene 1]Subject 2: [verdachte]
Bij mijn dienst werkzame opsporingsambtenaren hebben waarnemingen gedaan. Onderstaand som ik deze waarnemingen samengevat op.
Wij hebben op 2 juni 2009 de navolgende waarnemingen gedaan.
Op 2 juni 2009 omstreeks 16.45 uur vangt de observatie aan in de omgeving van Hellevoetsluis en Voorburg. Uit informatie van de aanvragende dienst is gebleken dat subject 1 en subject 2 vermoedelijk ieder in hun eigen woning aanwezig zijn.
Omstreeks 20.05 uur zie ik, B-32, dat subject 1 de woning van subject 2, gelegen aan de [a-straat 1] te Voorburg, binnengaat.Tussen de tijdstippen 20.05 uur en 23.00 uur is de woning [a-straat 1] te Voorburg onder observatie geweest.
Omstreeks 23.00 uur zie ik, B-32, subject 1 weer uit de woning van subject 2 komen.
Omstreeks 23.45 uur zie ik, B-42, dat subject 1 bij haar woning in Hellevoetsluis aankomt en haar woning binnengaat.
9. Een geschrift, zijnde een als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2009 van de Rijksrecherche met nr. 20090046 gevoegde uitwerking van een afgeluisterd telefoongesprek. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 128 van zaaksdossier II - Dalai Lama):
Datum: 02-06-2009Tijd: 17:57
Beller: [betrokkene 2](H) belt met haar vader (V) en vraagt naar haar moeder. Haar moeder is pas na achten thuis.
V: Anders bel je rond negen uur, dan is zij zeker thuis.H: Oh.V: Of ga je dan naar bed toe?H: Nee, maar dan eh, ik heb vanavond een afspraak, dus daarom dacht ik; ik probeer het nu even.
10. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2009 van de Rijksrecherche met nr. 20090046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 118 van zaaksdossier II - Dalai Lama):als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Door mij, verbalisant [verbalisant 2] , werd onderzoek verricht naar audio materiaal betreffende een tapgesprek dat op 2 juni 2009 om 20.05 uur plaatsvond. Het gesprek wordt hieronder weergegeven.
Gebelde: 070- [004]
Bellende NN vrouw: He, je bent wel thuis.Gebelde NN vrouw: Ja, maar ik heb ook net bezoek, dus hou het heel kort.
Door mij, verbalisant [verbalisant 1], werd de stem van de gebelde vrouw herkend als de stem van de verdachte [betrokkene 2] .
Het nummer 070- [004] staat op naam van [betrokkene 2] , [a-straat 1] te Voorburg.
11. Een proces-verbaal van bevindingen audio visueel materiaal d.d. 22 juni 2009 van de Rijksrecherche met nr. PV 20090046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 31 e.v. van zaaksdossier II - Dalai Lama):als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Door mij werd onderzoek verricht naar audio materiaal betreffende een tapgesprek dat door de verdachte werd gevoerd op 3 juni 2009 te 09.34 uur.
Het aan het gesprek verbonden telefoonnummer betreft het nummer:06- [002] in gebruik bij [betrokkene 1]
Het gesprek wordt hieronder weergegeven.
Bellend nummer: 06- [002]
[betrokkene 1] belt uit met de Nieuwsdienst. Ze is op zoek naar [betrokkene 4] . Ze wordt doorverbonden met [betrokkene 4] .
[betrokkene 1] : Ik zag jouw uhm, stuk in uhm, in de krant vanochtend over de Dalai Lama.[betrokkene 4] : Ja.[betrokkene 1] : Ik werd gisteravond getipt dat er uhm, dreigementen zijn uhm, opgepikt in Nederland rond zijn bezoek.: En, dat de beveiliging uhm, opgeschroefd uhm, gaat worden dus ik dacht nou dit is misschien leuk als we daar uhm, eens samen een stukje over kunnen maken voor uhm, voor morgen.[betrokkene 4] : Jij hebt dat meer uit de politiebronnen?[betrokkene 1] : Het is vanuit de, de autoriteitenhoek zeg maar, de Nederlandse autoriteitenhoek.
12. Een geschrift, zijnde een op 4 juni 2009 in De Telegraaf gepubliceerd artikel. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
DALAI LAMA BEDREIGDDoor [betrokkene 1] en [betrokkene 4]
De beveiliging van de Dalai Lama, die gisteren in Nederland arriveerde voor een driedaags bezoek, is stevig opgeschroefd. Er is sprake van serieuze bedreigingen uit 'Chinese hoek', zo melden goed geïnformeerde bronnen rond het bezoek.
Voor de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding is er aanleiding om de beveiligingsmaatregelen voor de Tibetaanse religieuze leider te nemen. Er zijn dermate verontrustende signalen opgepikt, onder meer via het internet, dat tot een steviger bewaking is overgegaan.
13. Een proces-verbaal van bevindingen audio visueel materiaal d.d. 18 juni 2009 van de Rijksrecherche met nr. PV 20090046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 41 e.v. van zaaksdossier II — Dalai Lama):als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Door mij werd onderzoek verricht naar audio materiaal betreffende een tapgesprek dat door de verdachten werd gevoerd op 4 juni 2009 te 9.05 uur.
De aan het gesprek verbonden telefoonnummers betreffen de volgende:06- [005] in gebruik bij [betrokkene 2] (bellend nummer)06- [006] in gebruik bij [verdachte] (gebeld nummer)
Het gesprek wordt hieronder weergegeven.
[betrokkene 2] : Had jij gisteren dat uhm, telefoontje nog gechecked?(...): (...) Ik wilde even weten of zij wel of niet een berichtje had achtergelaten.(...)[verdachte] : Ik heb 't niet gechecked.
14. Een proces-verbaal van bevindingen audio visueel materiaal d.d. 18 juni 2009 van de Rijksrecherche met nr. PV 20090046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 43 e.v. van zaaksdossier II - Dalai Lama):als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Door mij werd onderzoek verricht naar audio materiaal betreffende een tapgesprek dat door de verdachten werd gevoerd op 4 juni 2009 te 12.10 uur.
De aan het gesprek verbonden telefoonnummers betreffen de volgende:06- [005] in gebruik bij [betrokkene 2] (gebeld nummer)06- [006] in gebruik bij [verdachte] (bellend nummer)
Het gesprek wordt hieronder weergegeven.
[verdachte] : ik uhm, heb net even nog gechecked uhm, geen bericht[betrokkene 2] : Okee[verdachte] : Weet je dan genoeg?[betrokkene 2] : Ja, nou 't verbaast me[verdachte] : Okee, helemaal geen, helemaal niets, geen bericht[betrokkene 2] : Okee[verdachte] : Ja?[betrokkene 2] : Dan uhm, nou ja kijk gewoon maar op Nu.nl of andere dingen[verdachte] : Ja, nee ik had vanochtend al iets uhm, iets meegekregen over op de radio.
15. Een proces-verbaal van bevindingen audio visueel materiaal d.d. 18 juni 2009 van de Rijksrecherche met nr. PV 20090046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 45 e.v. van zaaksdossier II - Dalai Lama):als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Door mij werd onderzoek verricht naar audio materiaal betreffende een tapgesprek dat door de verdachten werd gevoerd op 4 juni 2009 te 15.00 uur.
De aan het gesprek verbonden telefoonnummers betreffen de volgende:06- [001] (het hof leest gelet op het getapte nummer: 06- [006] ) in gebruik bij [verdachte]06- [005] in gebruik bij [betrokkene 2]
Het gesprek wordt hieronder weergegeven.
[verdachte] wordt gebeld door [betrokkene 2] .: Ik had even een Telegraafje gekocht daar was reden voor dus die heb ik even zitten lezen.[verdachte] : Dat begreep ik, ja, ja.
16. Een geschrift, zijnde een ambtsbericht d.d. 29 juli 2009, met kenmerk 4141438/01, opgemaakt en ondertekend door mr. G.L. Bouman, hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 113 e.v. van zaaksdossier II - Dalai Lama):
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) heeft op 29 mei 2009 een Stg. CONFIDENTIEEL gerubriceerde dreigingsinschatting met betrekking tot het bezoek van de Dalai Lama aan Nederland uitgebracht aan de Eenheid Bewaking en Beveiliging van de NCTb (het hof begrijpt: Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding).
Naar aanleiding van deze dreigingsinschatting heeft de NCTb besloten tot persoonsbeveiliging van de Tibetaanse leider. Deze maatregel was bij de AIVD bekend en de betreffende informatie is verwerkt in een Stg. CONFIDENTIEEL gerubriceerd document d.d. 3 juni 2009. Bij gevoegd treft u een kopie aan van dit document.
De informatie omtrent de beveiliging van de Dalai Lama is niet door de AIVD openbaar gemaakt en kan als staatsgeheim worden aangemerkt.
Nu deze informatie al publiekelijk bekend is geraakt en de informatie geen actualiteitswaarde meer heeft, is besloten de betreffende zinsnede in bij gevoegd document niet te 'zwarten'.
17. Een geschrift, zijnde een als bijlage bij voornoemd ambtsbericht gevoegd Kort Informatierapport van de AIVD d.d. 3 juni 2009. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 115 e.v. van zaaksdossier II - Dalai Lama):
Stg. CONFIDENTIEELOp 4 en 5 juni 2009 zal de Dalai Lama een bezoek brengen aan Nederland. De AIVD heeft waargenomen dat in aanloop naar dit bezoek uitlatingen met een bedreigend karakter werden gedaan op een (Chineestalige) pro-Chinese website voor Chinese studenten in Nederland.
Op 29 mei 2009 is via de reguliere weg een geactualiseerde dreigingsinschatting uitgebracht aan de NCTb over de komst van de Dalai Lama. De toename van uitlatingen met een bedreigend karakter is in deze dreigingsinschatting verwerkt en naar aanleiding hiervan heeft de NCTb besloten tot persoonsbeveiliging van de Tibetaanse leider.
18. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 november 2009 van de Rijksrecherche met nr. 20090046. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 546 e.v. van het algemeen dossier):als de op 19 november 2009 afgelegde verklaring van 'AIVD 03':
Ik ben ICT beveiligingsambtenaar en werkzaam bij de AIVD.[betrokkene 2] was uit hoofde van haar functie geautoriseerd voor het deel van de systemen van de AIVD waarin de informatie over de Dalai Lama werd verwerkt. Zij kon daarom deze informatie raadplegen.
Het AIVD informatierapport over de Dalai Lama is op 2 juni 2009 aangemaakt in de systemen van de AIVD en verder verwerkt. Op 3 juni 2009 is het document definitief gemaakt.”
3.3.
Het hof heeft in zijn arrest onder de kop “Nadere bewijsoverweging” (pagina 7) nog het volgende overwogen:
“De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu - kort en zakelijk weergegeven - niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzettelijk betrokken is geweest bij het verstrekken van de betreffende informatie aan journaliste [betrokkene 1] en hij derhalve niet ter zake van medeplegen van het ten laste gelegde kan worden veroordeeld.
Daartoe is kort en zakelijk weergegeven aangevoerd, dat niet is aangetoond dat de verdachte over de gewraakte informatie beschikte terwijl de informatie uit vele bronnen welke niet zijn onderzocht afkomstig kon zijn en op legio manieren [betrokkene 1] heeft kunnen bereiken. Naar de alternatieve scenario's is geen onderzoek gedaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, stelt het hof voorop dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, op de rechter de taak rust dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.
Het hof overweegt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de gebezigde bewijsmiddelen te dien aanzien als volgt.
De verdachte woont ten tijde van het ten laste gelegde samen met zijn partner [betrokkene 2] (verder: [betrokkene 2] ) aan de [a-straat 1] te Voorburg.Op 12 maart 2009 vindt er een ontmoeting plaats tussen de verdachte en de journaliste [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1] ), die werkzaam is bij het dagblad De Telegraaf. Op 13 maart 2009 stuurt [betrokkene 1] een e-mailbericht waarin zij aangeeft het met de verdachte te moeten hebben over terreurbestrijding.Op 14 maart 2009 koopt de verdachte een prepaid simkaart, met welke simkaart hij telefonisch contact opneemt met [betrokkene 1] .
De verdachte belt [betrokkene 1] op 15 mei 2009 en stelt een ontmoeting voor op 2 juni 2009. [betrokkene 1] stemt daarmee in.
[betrokkene 2] werkt bij de AIVD en heeft toegang tot de informatie uit het kort AIVD informatierapport met betrekking tot de dreigingsinschatting over de komst van de Dalai Lama.
[betrokkene 1] gaat op 2 juni 2009 rond 20.00 uur de woning van de verdachte en [betrokkene 2] binnen.
Op 2 juni 2009 vindt er tussen 20.00 uur en 23.00 uur in de woning van de verdachte en [betrokkene 2] een ontmoeting met [betrokkene 1] plaats.Op 3 juni 2009, belt [betrokkene 1] naar haar collega [betrokkene 4] en ze vertelt hem dat zij de avond daarvoor vanuit de Nederlandse autoriteitenhoek is getipt dat er dreigementen zijn opgepikt richting de Dalai Lama en dat diens beveiliging wordt opgeschroefd. Ze stelt voor om hier samen met [betrokkene 4] een stuk over te maken.Op 4 juni 2009 wordt het betreffende artikel "DALAI LAMA BEDREIGD" - geschreven door [betrokkene 1] en [betrokkene 4] - in het dagblad De Telegraaf geplaatst.Diezelfde dag belt [betrokkene 2] rond 9.05 uur met de verdachte en vraagt hem of hij het telefoontje nog heeft gecheckt omdat zij wil weten of zij een berichtje heeft achtergelaten. De verdachte belt [betrokkene 2] vervolgens omstreeks 12.10 uur terug en nadat hij haar meldt dat hij net nog even heeft gecheckt en dat er geen bericht is, vraagt hij [betrokkene 2] of zij genoeg weet. [betrokkene 2] zegt vervolgens dat dit haar verbaast. De verdachte zegt dat hij die ochtend er wel iets over heeft meegekregen op de radio. Enige tijd later, rond 15.00 uur wordt de verdachte door [betrokkene 2] gebeld. [betrokkene 2] geeft aan dat zij een Telegraaf heeft gekocht en dat daar reden voor was, waarop de verdachte reageert met de opmerking dat hij dat begreep.
Naar het oordeel van het hof is op grond van hetgeen hier voor is overwogen, de conclusie gerechtvaardigd dat [betrokkene 2] , die zelf spreekt over een afspraak en bezoek op die avond en die over de gewraakte informatie over de Dalai Lama kon beschikken, samen met de verdachte heeft gesproken met [betrokkene 1] , bij gelegenheid waarvan aan [betrokkene 1] de gewraakte informatie is gegeven, welke informatie [betrokkene 1] vervolgens in een artikel in het dagblad De Telegraaf openbaar heeft gemaakt.
Het hof neemt daarbij in overweging dat de verdachte de afspraak heeft gemaakt met [betrokkene 1] , haar op 2 juni 2009 tijdens het bezoek van [betrokkene 1] aan zijn woning ook heeft gesproken en uit de tussen de verdachte en [betrokkene 2] gevoerde telefoongesprekken op 4 juni 2009 en de reactie van de verdachte op de mededeling van [betrokkene 2] over het kopen van het dagblad De Telegraaf, leidt het hof af dat de verdachte van het op 2 juni 2009 aan [betrokkene 1] beschikbaar stellen van de gewraakte informatie wist en bovendien wist dat op 4 juni 2009 het artikel met de gewraakte informatie zou verschijnen in het dagblad De Telegraaf.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen andere redelijke uitleg van de vastgestelde gang van zaken aannemelijk is geworden. Dat er op 2 juni 2009 in de woning van de verdachte en [betrokkene 2] bij bedoelde gelegenheid mogelijk ook is gesproken over het onderzoek naar de grootvader van [betrokkene 2] doet hieraan niet af.
De gedragingen van de verdachte zoals hiervoor weergegeven kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het openbaar maken van inlichtingen waarvan de geheimhouding door het belang van de staat en/of zijn bondgenoten werd geboden, dat het niet anders kan zijn dan dat de opzet van de verdachte daarop gericht is geweest.Daaraan kan niet afdoen hetgeen door de raadsman in dit verband voor het overige naar voren is gebracht.Dat de bedoelde informatie mogelijk ook op andere manieren [betrokkene 1] kan hebben bereikt, doet aan het de verdachte ten laste gelegde enbewezenverklaarde niet af.
Bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, leiden het hof tot de conclusie dat de verdachte direct betrokken is geweest bij het verschaffen van de gewraakte informatie aan [betrokkene 1] en hij daarmee een zodanige wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het bewezenverklaarde en daarbij zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met anderen, dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte voornoemd feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
Het verweer wordt verworpen.”
4. Het middel
4.1.
Het middel komt niet op tegen het oordeel van het hof dat de informatie die ten grondslag ligt aan het op 4 juni 2009 verschenen artikel in de Telegraaf aan de journaliste [betrokkene 1] is gegeven bij gelegenheid van de afspraak op 2 juni 2009 in de woning van verdachte en zijn partner [betrokkene 2] . Het middel, dat uiteenvalt in twee deelklachten, komt wel op tegen de bewezenverklaring van het medeplegen. Uit de bewijsmiddelen zou ten eerste de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking niet kunnen worden afgeleid. Ten tweede zou niet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat de verdachte wist dat de verstrekte informatie een staatsgeheim karakter droeg.
4.2.
Ten aanzien van de eerste deelklacht betoogt de steller van het middel in de toelichting daarop dat van een gezamenlijke uitvoering uit de bewijsmiddelen niet blijkt, nu daaruit weliswaar kan worden afgeleid dat de verdachte in de gezamenlijke woning aanwezig was toen de staatsgeheime informatie werd verstrekt, maar uit die bewijsmiddelen niet blijkt welke rol de verdachte bij het verstrekken van die informatie heeft gespeeld. Daarbij wordt erop gewezen dat het feit dat de verdachte op 4 juni 2009 wist dat zijn partner op de avond van 2 juni 2009 staatsgeheime informatie opzettelijk openbaar heeft gemaakt, niet ‘automatisch’ meebrengt dat de verdachte daarbij opzettelijk betrokken is geweest. Het gebrek aan gezamenlijke uitvoering zou daarbij niet worden gecompenseerd door een actieve rol in de voorbereiding van het feit. Dit omdat uit het enkele uitnodigen van de journaliste om naar de gezamenlijke woning te komen op 2 juni 2009, de dag waarop de informatie zou zijn gelekt, niet ‘automatisch’ volgt dat de verdachte dat deed met de bedoeling staatsgeheime informatie te lekken. Het oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer zijn gericht op het lekken van staatsgeheime informatie dat het niet anders kan dan dat zijn opzet daarop gericht is geweest, is zonder nadere motivering niet zonder meer begrijpelijk, aldus de toelichting op het middel.
4.3.
De steller van het middel kan worden toegegeven dat de bewijsmiddelen de mogelijkheid openlaten dat de staatsgeheime informatie door de vriendin van de verdachte is verstrekt zonder dat de verdachte daarbij aanwezig was. Hij kan even de kamer uit zijn geweest. Ook kan worden erkend dat, als de verdachte wel bij de informatieverstrekking aanwezig was, dat nog niet betekent dat van een gezamenlijk handelen sprake was. Het zal bepaald niet de eerste keer zijn dat een man tot zijn verbazing en misschien wel ontzetting moet aanhoren dat zijn levensgezellin intieme informatie onbekommerd met een andere vrouw deelt. De vraag is wel hoe waarschijnlijk dit alternatieve – door de bewijsmiddelen opengelaten – scenario is in het licht van in het bijzonder het feit dat de verdachte de afspraak voor de ontmoeting op 2 juni 2009 heeft gemaakt.
4.4.
Ter terechtzitting in eerste aanleg en eveneens op de terechtzitting in hoger beroep die aan het door de Hoge Raad vernietigde arrest voorafging, is door de verdachte verklaard dat hij eerder met de Telegraaf-journaliste heeft gesproken over een affaire waarnaar hij onderzoek deed en die zich in de oorlog had afgespeeld en die betrekking had op de grootvader van zijn vriendin. Op die affaire zou ook de afspraak betrekking hebben die hij op 15 mei 2009 maakte voor een ontmoeting bij hem thuis. Bij de behandeling van het hoger beroep die volgde op de uitspraak van de Hoge Raad was de verdachte niet aanwezig. Op de bedoelde verklaringen is aldaar door zijn raadsman geen beroep gedaan. Wel is door de raadsman aangevoerd dat de afspraak niet gemaakt kan zijn met het doel om de informatie over de beveiliging van de Dalai Lama te delen met de journaliste. Dit omdat het desbetreffende informatierapport eerst op 2 juni 2009 is aangemaakt in de systemen van de AIVD en verder verwerkt (vgl. bewijsmiddel 18).
4.5.
Een verschil met de bewijsvoering in het door de Hoge Raad vernietigde arrest is, dat de bewijsmiddelen ook gegevens bevatten over hetgeen aan de telefonische afspraak van 15 mei 2009 is voorafgegaan. Uit die bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 12 maart 2009 een “kennismakingslunch” had met de Telegraaf-journaliste. Die stuurt de verdachte de volgende dag een e-mail waarin zij de bijeenkomst niet alleen “ontzettend gezellig en onderhoudend” noemt, maar ook “ontzettend nuttig”. Zij voegt daaraan toe: “We moeten het trouwens nodig over terreurbestrijding hebben” en verstrekt de verdachte haar contactgegevens. Weer een dag later, op 14 maart 2009, koopt de verdachte een prepaid simkaart, met welke simkaart hij op 16 maart 2009 telefonisch contact opneemt met de journaliste. Op 15 mei 2009 volgt dan de telefonische afspraak, waarbij opvalt dat de journaliste aan een half woord genoeg heeft. De verdachte hoeft haar niet uit te leggen wat het doel van de bijeenkomst was. Dit alles biedt steun voor het kennelijke oordeel van het hof – dat niet uitsloot dat op 2 juni 2009 ook is gesproken over het onderzoek naar de grootvader van verdachtes vriendin – dat dit onderzoek niet het doel, althans niet het enige doel van de afspraak was. Veel waarschijnlijker is in elk geval dat de Telegraaf-journaliste onmiddellijk toehapte omdat zij het contact met de verdachte als “ontzettend nuttig” had ervaren vanwege de AIVD-achtergrond van de verdachte en diens vriendin en dat zij vond dat zij met de verdachte over terreurbestrijding “moest” spreken omdat haar bij de kennismakingslunch was gebleken dat de verdachte bereid was informatie te verstrekken die voor haar niet toegankelijk was. Bij dat scenario past goed dat de vriendin van de verdachte bij de gemaakte afspraak was betrokken (zoals uit de bewijsmiddelen 9 en 10 kan worden afgeleid) en dat op de bewuste avond inderdaad staatsgeheime informatie is verstrekt die betrekking had op terreurbestrijding. Aan dat scenario doet, anders dan de steller van het middel in cassatie herhaalt, niet af dat de verstrekte informatie op 15 mei 2009 nog niet bestond. De bereidheid om uit de school te klappen en om de journaliste op 2 juni 2009 de meest recente informatie te verstrekken waarover zij beschikten, kan bij de verdachte en zijn vriendin heel wel al op 15 mei 2009 hebben bestaan. Het feit dat de vriendin van de verdachte zich op de dag van de afspraak de toegang moet hebben verschaft tot de door haar verstrekte informatie (eerder was die informatie immers nog niet in de systemen van de AIVD te vinden) onderstreept veeleer dat het doel van de bijeenkomst (mede) was om staatsgeheime informatie aan de journaliste te verstrekken. Waarom anders zou zij zich die dag de toegang hebben verschaft tot informatie waarmee zij beroepshalve niets te maken had?
4.6.
Dat de verstrekking van de staatsgeheime informatie niet buiten de verdachte is omgegaan, maar integendeel een gezamenlijke onderneming was van hem en zijn vriendin, vindt ook steun in hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt over de gesprekken die zij op de dag van de publicatie van de geheime informatie in de Telegraaf met elkaar voerden. Daaruit kan niet alleen afgeleid worden dat de verdachte wist dat die informatie tijdens de bijeenkomst op 2 juni 2009 was gelekt, maar ook dat beiden verwachtten dat die informatie die dag in de Telegraaf gepubliceerd zou worden. De vriendin van de verdachte was daarbij verbaasd dat “zij” – kennelijk de journaliste – daarover geen berichtje had achtergelaten op “het telefoontje” – vermoedelijk de telefoon met de prepaid simkaart waarmee de verdachte met de journaliste communiceerde, maar in elk geval een telefoon die de verdachte ter beschikking stond. De vriendin van de verdachte verwachtte daarbij dat de verdachte het telefoontje uit eigen beweging had gecheckt. Dat wijst erop dat de verdachte nauw bij de informatieverstrekking betrokken was. Waarom zou de journaliste anders hem – en niet zijn vriendin – een berichtje sturen over de publicatie en waarom zou de verdachte anders uit eigen beweging zijn telefoontje checken of er een dergelijk berichtje was? Dat in de gesprekken veel ongezegd bleef, past goed in het beeld van een gezamenlijke onderneming. Wie van de hoed en de rand weet, heeft aan een half woord genoeg.
4.7.
Gelet op het voorgaande meen ik, zij het niet zonder aarzeling, dat de bewijsvoering toereikend is. De kans dat de verstrekking van de staatsgeheime informatie geheel buiten de verdachte om is gegaan, kan op grond van de bewijsmiddelen zo onwaarschijnlijk worden geacht dat het hof daaraan voorbij mocht gaan. Ik neem daarbij in aanmerking dat door de verdediging enkel is gewezen op de theoretische mogelijkheid dat de verdachte met de afspraak die hij op 15 mei 2009 maakte een geheel ander doel had dan – kort gezegd – het lekken van staatsgeheime informatie en dat zij dus geen Meer en Vaart-verweer heeft gevoerd waarin concreet werd aangegeven wat dat andere doel dan zou zijn geweest. Tot nadere motivering op dit punt was het hof dan ook niet gehouden. Ik meen voorts dat het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de rol van de verdachte bij de informatieverstrekking niet louter faciliterend is geweest en dat dus niet slechts sprake is geweest van medeplichtigheid. Zoals gezegd wijzen de bewijsmiddelen erop dat sprake is geweest van een gezamenlijke onderneming en dus van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij is in het bijzonder van belang dat de verdachte de eerste contacten met de journaliste heeft gelegd en nadien ook steeds de contacten met de journaliste heeft onderhouden. De vriendin van de verdachte ging er dan ook op 4 juni 2009 vanuit dat de journaliste niet haar, maar de verdachte een berichtje zou sturen over de publicatie in de Telegraaf. Bij die stand van zaken kan in het midden blijven welke rol de verdachte tijdens de ontmoeting op 2 juni 2009 heeft gespeeld. Het meest aannemelijk lijkt mij dat de journaliste de bewuste informatie rechtstreeks uit de mond van de vriendin van de verdachte heeft vernomen. Aan de nauwheid van de samenwerking doet dat echter niet af.
4.8.
In het voorgaande ligt besloten dat ook de tweede deelklacht faalt. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het staatsgeheime karakter van de aan de journaliste verstrekte informatie.
4.9.
Het middel faalt derhalve en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG