Hof Den Haag, 15-03-2023, nr. BK-22/00520
ECLI:NL:GHDHA:2023:573
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
15-03-2023
- Zaaknummer
BK-22/00520
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2023:573, Uitspraak, Hof Den Haag, 15‑03‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:586
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:3812, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2023/1099
Viditax (FutD) 2023050403
FutD 2023-1178
Uitspraak 15‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. ICT-activiteiten en het schrijven van een boek vormen geen bron van inkomen. Reeks van negatieve resultaten.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-22/00520
Uitspraak van 15 maart 2023
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 april 2022, nummer SGR 21/2188.
Procesverloop
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.354 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 126 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk aan belanghebbendes bezwaar tegemoetgekomen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 maart 2023. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Belanghebbende drijft een eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak] . De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de verkoop van computers, het geven van ICT-adviezen en het oplossen van computerproblemen (ICT-activiteiten). Daarnaast is belanghebbende bezig met het schrijven van een boek over de juridische afwikkeling van de erfenis van zijn vader.
2.2.
De activiteiten van belanghebbende zijn sinds 2006 verliesgevend. Belanghebbende heeft over de jaren 2011 tot en met 2018 voor de IB/PVV aangifte gedaan van de navolgende verliezen uit onderneming (vóór toepassing van de ondernemersaftrek):
Jaar | Omzet | Kosten | Winst |
2011 | € 2.672 | € 14.818 | -/- € 12.146 |
2012 | € 2.542 | € 13.944 | -/- € 11.402 |
2013 | € 7.543 | € 14.197 | -/- € 6.654 |
2014 | € 4.606 | € 13.704 | -/- € 9.098 |
2015 | € 7.061 | € 16.361 | -/- € 9.300 |
2016 | € 3.688 | € 15.732 | -/- € 12.044 |
2017 | € 764 | € 14.529 | -/- € 13.765 |
2018 | € 220 | € 14.377 | -/- € 14.157 |
2.3.
Uit de door belanghebbende gedane aangiften omzetbelasting over 2019 tot en met en 2022 blijkt niet dat sprake is van aangegeven omzet.
2.4.
Voor het onderhavige jaar (2017) heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.852, bestaande uit belastbare pensioen-, lijfrente- en andere uitkeringen van € 23.354, winst uit onderneming van € 11.838 negatief en resultaat uit overige werkzaamheden van € 2.664 negatief.
2.5.
Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur het verlies uit onderneming en het resultaat uit overige werkzaamheden gecorrigeerd.
2.6.
Bij uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd naar een bedrag van € 20.690. Hierbij heeft de Inspecteur de aftrek van het resultaat uit overige werkzaamheden van € 2.664 negatief alsnog toegestaan.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“7. Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bron van inkomen worden voldaan aan drie voorwaarde: deelname aan het economisch verkeer, het subjectieve oogmerk om voordeel te behalen en de objectieve verwachting dat ook redelijkerwijs (in de toekomst) voordeel kan worden behaald.[1] Eiser stelt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Eiser heeft in procedures met betrekking tot eerdere jaren hetzelfde standpunt ingenomen.
8. Het gerechtshof Den Haag heeft op 18 april 2018[2] in de procedure in het kader van de aan eiser voor het jaar 2014 opgelegde aanslag IB/PVV geoordeeld dat de activiteiten van [naam eenmanszaak] en het schrijven van het boek als afzonderlijke activiteiten moeten worden gezien en dat deze beide activiteiten niet zijn aan te merken als een bron van inkomen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof bij arrest van 16 november 2018[3], met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, ongegrond verklaard.
9. In de procedure in het kader van de aan eiser over het jaar 2016 opgelegde aanslag IB/PVV is het gerechtshof Den Haag in zijn uitspraak van 8 april 2021[4] tot eenzelfde oordeel gekomen. Met betrekking tot de ICT-activiteiten van eiser is in deze uitspraak als volgt geoordeeld:
“5.6 Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Het Hof overweegt hiertoe als volgt. Belanghebbende heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waaraan hij in 2016, objectief bezien, de verwachting kon ontlenen dat met de onderhavige activiteiten, in weerwil van een reeks negatieve resultaten, positieve opbrengsten konden worden behaald. De activiteiten van belanghebbende hebben vanaf het jaar 2006 tot en met 2018 geen positief resultaat opgeleverd (…). Over het jaar 2019 en de eerste helft van 2020 heeft belanghebbende met zijn activiteiten zelfs geen omzet behaald (…). Belanghebbende heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat - beoordeeld naar de situatie in het jaar 2016 en mede in het licht van feiten en omstandigheden uit latere jaren - voor het jaar 2016 met deze werkzaamheden een positieve opbrengst was te verwachten. Dat belanghebbende voornemens is een nog te ontvangen bedrag te investeren in de ICT-activiteiten, doet aan het voorgaande niet af. Belanghebbende heeft namelijk - nog daargelaten het antwoord op de vraag of daarvoor in de toekomst enig bedrag beschikbaar komt - onvoldoende concreet gemaakt dat een dergelijke investering deze activiteiten wel winstgevend zou maken.”
10. Met betrekking tot het schrijven van het boek heeft het gerechtshof Den Haag in vorengenoemde uitspraak als volgt geoordeeld:
“Wat betreft de werkzaamheden met betrekking tot het schrijven van het boek heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met het schrijven van het boek deelneemt aan het economische verkeer en - indien daarvan wel sprake zou zijn - dat hij met deze activiteit redelijkerwijs een voordeel kan verwachten. Gesteld noch gebleken is dat zicht bestaat op publicatie van het boek. Deze activiteiten kunnen daarom evenmin worden aangemerkt als een bron van inkomen.”
11. Eiser heeft voor het jaar 2017 geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd en niet gebleken is dan ook dat de feiten en omstandigheden voor het jaar 2017 op wezenlijke punten verschillen van het feitencomplex in de voorgaande jaren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in deze procedure anders te oordelen dan in bovengenoemde uitspraak van het gerechtshof Den Haag. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat het boek met een goede uitgever gegarandeerd verkocht zal worden, doet aan het voorgaande niet af.
12. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente onjuist is berekend of anderszins ten onrechte geheel of gedeeltelijk in rekening is gebracht.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] Hoge Raad 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8763.
[2] Gerechtshof Den Haag 18 april 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1457.
[3] Hoge Raad 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2128.
[4] Gerechtshof Den Haag 8 april 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:670.”
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1.
Tussen partijen is, evenals voor de Rechtbank, in geschil of de activiteiten van belanghebbende een bron van inkomen vormen, zodat het daarmee behaalde negatieve resultaat als verlies uit onderneming dan wel als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kan worden genomen.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.852.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
ICT-activiteiten
5.1.
Wat betreft de ICT-activiteiten is tussen partijen uitsluitend in geschil of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, die nodig is voor het bestaan van een bron van inkomen. Niet in geschil is dat belanghebbende met zijn activiteiten deelneemt aan het economische verkeer en het oogmerk heeft daarmee voordeel te behalen.
5.2.
De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting dient in beginsel te worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR: 2011:BP5707, BNB 2011/246, en HR 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8348, BNB 2012/241).
5.3.
Aangezien belanghebbende een negatief resultaat in aanmerking wil nemen, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat belanghebbende feiten en omstandigheden dient te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het door belanghebbende beoogde voordeel ook, objectief beoordeeld, kon worden verwacht.
5.4.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Het Hof overweegt hiertoe als volgt. Belanghebbende heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waaraan hij in 2017, objectief bezien, de verwachting kon ontlenen dat met de onderhavige activiteiten, in weerwil van een reeks negatieve resultaten, positieve opbrengsten konden worden behaald. De activiteiten van belanghebbende hebben vanaf het jaar 2006 tot en met 2018 geen positief resultaat opgeleverd. Over de jaren 2019 tot en met 2022 heeft belanghebbende met zijn ICT-activiteiten zelfs geen omzet behaald. Belanghebbende heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat - beoordeeld naar de situatie in het jaar 2017 en mede in het licht van feiten en omstandigheden uit latere jaren - voor het jaar 2017 met deze werkzaamheden een positieve opbrengst was te verwachten.
5.5.
Het Hof komt tot de conclusie dat belanghebbendes positieve verwachting ten aanzien van het te behalen voordeel objectief bezien niet gerechtvaardigd was. Dat oordeel brengt mee dat de ICT-activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. De verliezen uit die activiteiten hebben daarom geen invloed op het inkomen uit werk en woning.
Schrijven boek
5.6.
Wat betreft de werkzaamheden met betrekking tot het schrijven van het boek heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met het schrijven van het boek deelneemt aan het economische verkeer en - indien daarvan wel sprake zou zijn - dat hij met deze activiteit redelijkerwijs een voordeel kan verwachten. Gesteld noch gebleken is dat zicht bestaat op publicatie van het boek. Deze activiteiten kunnen daarom evenmin worden aangemerkt als een bron van inkomen.
Belastingrente
5.7.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
5.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hoger beroep ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 15 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.