Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie
Artikel 50 Speciale opsporingstechnieken
Geldend
Geldend vanaf 14-12-2005
- Bronpublicatie:
31-10-2003, Trb. 2005, 244 (uitgifte: 18-10-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
14-12-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-10-2003, Trb. 2005, 244 (uitgifte: 18-10-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Teneinde corruptie doeltreffend te bestrijden neemt elke Staat die partij is, voorzover toegestaan volgens de grondbeginselen van zijn nationale rechtsstelsel en onder de door zijn nationale recht voorgeschreven voorwaarden, binnen zijn mogelijkheden de maatregelen die nodig kunnen zijn ten behoeve van het passend gebruik van gecontroleerde aflevering en, wanneer hij dat passend acht, voor het gebruik van andere speciale opsporingstechnieken, zoals elektronisch of andere vormen van toezicht en infiltratie-operaties, door zijn bevoegde autoriteiten op zijn grondgebied, en laat daaruit verkregen bewijsmateriaal toe in gerechtelijke procedures.
2.
Ten behoeve van de opsporing van de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen, worden de Staten die partij zijn aangemoedigd, indien noodzakelijk, passende bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen aan te gaan voor het gebruik van dergelijke speciale opsporingstechnieken in het kader van samenwerking op internationaal niveau. Deze overeenkomsten of regelingen worden aangegaan en uitgevoerd onder volledige eerbiediging van het grondbeginsel van de soevereine gelijkheid van Staten en worden onder strikte naleving van de bepalingen van die overeenkomsten of regelingen uitgevoerd.
3.
Bij het ontbreken van een overeenkomst of regeling als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, worden de beslissingen om die speciale opsporingstechnieken te gebruiken op internationaal niveau op ad-hocbasis genomen, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met financiële regelingen en akkoorden ten aanzien van de uitoefening van de rechtsmacht door de betrokken Staten die partij zijn.
4.
De beslissingen over gecontroleerde aflevering op internationaal niveau kunnen, met de instemming van de betrokken Staten die partij zijn, methoden betreffen zoals het onderscheppen van goederen en fondsen en het toestaan dat deze goederen of fondsen intact worden gelaten of geheel of gedeeltelijk worden verwijderd of vervangen.