NJB 2021/3277:Ontnemingsprocedure, getuigenverzoeken en toepasselijkheid art. 6 EVRM gelet op Keskin-rechtspraak: herhaling HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2023, waarin onder meer is overwogen dat art. 6 lid 1 EVRM van toepassing is op de ontnemingsprocedure, dat de ontnemingsprocedure een ander karakter heeft dan de strafprocedure en dat gelet op het karakter van de ontnemingsprocedure de uit de zogenoemde Vidgen-jurisprudentie (EHRM 10 juli 2012, nr. 29353/06, Vidgen/Nederland) voortvloeiende regels niet onverkort van toepassing zijn in die ontnemingsprocedure. De Hoge Raad overweegt daarbij thans dat hij zijn rechtspraak over de eisen die in strafzaken gelden met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen, ten dele heeft bijgesteld in HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, naar aanleiding van de uitspraak van EHRM 19 januari 2021, nr. 2205/16, Keskin/Nederland. Deze bijstelling is ook in ontnemingszaken van betekenis, maar alleen indien en voor zover het verzoek tot het horen van getuigen is gedaan in verband met een in de ontnemingsprocedure te nemen beslissing die ertoe strekt dat de betrokkene zelf een concreet aangeduid strafbaar feit heeft begaan. Als het getuigenverzoek is gedaan in verband met een andere beslissing, zoals de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de verdeling van dat voordeel of de gemaakte kosten, geldt onverminderd dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek tot het horen van een getuige, mede in zijn oordeel kan betrekken of het betreffende verzoek van de verdediging, in het licht van de door het openbaar ministerie aan zijn vordering ten grondslag gelegde financiële gegevens, is voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt waarom het horen van die getuige van belang is voor die beslissing.