Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/269
269 Stelplicht verweerder, betwisting eiser en rechtsoordeel
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691518:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Asser/Sieburgh 6-IV 2019/97 slot. Zie ook Fruijtier 2021.
Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 616 en 617. In de systematiek van art. 6:162 BW hebben de rechtvaardigingsgronden een uitzonderingskarakter. Dat pleit voor een terughoudende toepassing (K.J.O. Jansen, in: GS Onrechtmatige daad,art. 6:162 BW, aant. 7.2.3). De civielrechtelijke rechtvaardigingsgronden (art. 6:162 lid 2 BW) worden in belangrijke mate ingevuld door de strafrechtelijke rechtvaardigingsgronden van art. 40-43 Sr. Een beroep op noodweer (een rechtvaardigingsgrond) en een beroep op noodweerexces (een schulduitsluitingsgrond) kwalificeren als bevrijdende verweren (vgl. HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3841, NJ 2000/9).
Conclusie Damminga 2014.
De feiten en omstandigheden die een rechtvaardigingsgrond opleveren, zullen gesteld en eventueel bewezen moeten worden door de partij die een beroep doet op de rechtvaardigingsgrond.1 Dit beroep zal voldoende moeten worden onderbouwd; voldoet het beroep daaraan niet, dan zal aan bewijslevering niet worden toegekomen. Het gaat niet alleen om rechtvaardigingsgronden die rechtstreeks op de wet zijn gebaseerd, zoals een wettelijk voorschrift of een bevoegd gegeven ambtelijk bevel; de wetgever heeft aangenomen dat er in het civiele recht behoefte bestaat aan ‘erkenning van andere rechtvaardigingsgronden dan die welke rechtstreeks uit de wet voortvloeien’.2
Ongerechtvaardigde verrijking
De vereisten voor een schadevergoedingsverbintenis op grond van ongerechtvaardigde verrijking zullen moeten worden gesteld en zo nodig worden bewezen door de partij die een beroep doet op art. 6:212 BW. De verrijking moet ongerechtvaardigd zijn. Staat vast dat een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden, dan vormt dat een ongerechtvaardigde verrijking als daarvoor een rechtvaardiging ontbreekt.3 Dit impliceert dat de partij die is verrijkt stelplicht en eventueel bewijslast heeft ter zake van deze rechtvaardiging. Nu de formulering van het wetsartikel tevens de woorden ‘voor zover dit redelijk is’ bevat, is het oordeel van de rechter een rechtsoordeel.