Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen
Artikel 14
Geldend
Geldend vanaf 01-12-1980
- Bronpublicatie:
16-10-1980, Trb. 1982, 24 (uitgifte: 05-03-1982, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-12-1980
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-11-1981, Trb. 1981, 239 (uitgifte: 10-11-1981, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Vreemdelingenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Iedere Staat kan bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren gebruik te zullen maken van één voorbehoud of van beide voorbehouden, vermeld in de Bijlage bij deze Overeenkomst. Een ander voorbehoud is niet toegestaan.
2.
Iedere Overeenkomstsluitende Staat die een voorbehoud heeft gemaakt krachtens het voorgaande lid, kan dit voorbehoud geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
3.
Een Partij die een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van een bepaling van deze Overeenkomst kan geen aanspraak maken op toepassing van deze bepaling door een andere Partij; zij kan echter wel, indien het voorbehoud gedeeltelijk of voorwaardelijk is, aanspraak maken op toepassing van deze bepaling in de mate waarin zij zelf de bepaling heeft aanvaard.