HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199.
HR, 09-04-2013, nr. 12/04190
ECLI:NL:HR:2013:BZ6523
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-04-2013
- Zaaknummer
12/04190
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ6523
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ6523, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑04‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BV0119, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ6523
ECLI:NL:PHR:2013:BZ6523, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ6523
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑04‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
9 april 2013
Strafkamer
nr. S 12/04190
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 december 2011, nummer 20/000481-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel, als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2013.
Conclusie 19‑03‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 12/04190
Mr. Vellinga
Zitting: 19 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het beroep in cassatie van verdachte heeft betrekking op een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 28 december 2011.
2.
Het eerste middel klaagt over ontoereikende weerlegging van het beroep op het ontbreken van causaliteit omdat er sprake was van een medische misser.
3.
Door - zij het ten overvloede - te overwegen dat ook in het geval er sprake zou zijn geweest van een medische fout in de behandeling van [betrokkene] het overlijden van [betrokkene] redelijkerwijs aan verdachte is toe te rekenen heeft het Hof dit verweer toereikend gemotiveerd verworpen; vgl. HR 7 mei 1985, NJ 1985, 821, m.nt. 't H. Daarom kan buiten beschouwing blijven of het Hof op goede gronden heeft geoordeeld dat aan het beroep op een medische misser geen nadere uitleg is gegeven.
4.
Het tweede middel richt zich tegen de overweging van Hof dat juist moge zijn dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte met zijn handelswijze zijn eigen leven in de waagschaal wilde stellen, maar dat verdachte als bestuurder van een personenauto in een verkeersongeval met een zwakkere verkeersdeelnemer een dergelijk risico niet heeft behoeven af te wegen.
5.
Het oordeel van het Hof moet als volgt worden begrepen. De verdachte stond, als bestuurder van een personenauto de sterkere verkeersdeelnemer ten opzichte van de voetganger als zwakkere verkeersdeelnemer, anders dan de bestuurder in het geval dat ten grondslag lag aan het door verdachtes raadsman ingeroepen zogenaamde Porsche-arrest1. niet voor de vraag of hij door zijn manoeuvre zijn eigen leven ook in gevaar zou brengen. Daarom roept het ontbreken van aanwijzingen dat verdachte bereid was met zijn handelswijze zijn eigen leven in de waagschaal te stellen geen twijfel op aan het bewijs van het opzet op de dood van de voetganger, en wel omdat de onderhavige manoeuvre - anders dan die van de verdachte in het hiervoor genoemde arrest - verdachtes eigen leven niet wezenlijk in gevaar bracht en hij dus ook niet voor de vraag stond of hij die manoeuvre zou uitvoeren ook al liep hij gevaar daarbij zelf het leven te verliezen. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
7.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑03‑2013